ECLI:NL:GHAMS:2022:3319

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 november 2022
Publicatiedatum
24 november 2022
Zaaknummer
200.318.498/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in strafzaak met betrekking tot onpartijdigheid van rechters

Op 8 november 2022 heeft de wrakingskamer van het Gerechtshof Amsterdam een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoeker, die betrokken was bij een strafzaak, stelde dat hij geen dossier had ontvangen, ondanks toezeggingen, en dat hij geen vertrouwen had in de onpartijdigheid van de raadsheren. De mondelinge behandeling vond plaats op dezelfde dag, waarbij verzoeker en de raadsheren aanwezig waren. De raadsheren boden aan om de processen-verbaal van eerdere zittingen voor te lezen, maar verzoeker weigerde dit en wilde de stukken eerst rustig bestuderen.

De wrakingskamer oordeelde dat de vrees voor vooringenomenheid niet objectief gerechtvaardigd was. De beslissing van de raadsheren om de processen-verbaal aan te bieden was een processuele beslissing en kon niet leiden tot wraking. De wrakingskamer benadrukte dat rechters uit hoofde van hun aanstelling vermoed worden onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. Aangezien er geen blijk van vooringenomenheid was aangetoond, werd het verzoek tot wraking afgewezen.

De beslissing werd genomen door de rechters S.M.M. Bordenga, A.N. van de Beek en J.F. Aalders, en is op dezelfde dag openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
zaaknummer : 200.318.498/01
beslissing van de wrakingskamer van 8 november 2022
inzake het op 8 november 2022 gedane verzoek door
[verzoeker01] ,
wonende te [woonplaats01] ,
hierna: verzoeker.

1.Het geding

1.1
Het verzoek tot wraking is gedaan op 8 november 2022 op de openbare terechtzitting van het gerechtshof Amsterdam in de strafzaak met parketnummer 23-004261-17 (hierna: de hoofdzaak). Het verzoek strekt tot wraking van – zo begrijpt de wrakingskamer - mrs. [naam01] , [naam02] en [naam03] (hierna: de raadsheren).
1.2
De mondelinge behandeling van dit wrakingsverzoek heeft plaatsgevonden op de zitting van de wrakingskamer van 8 november 2022. Verzoeker is verschenen en heeft het wrakingsverzoek nader toegelicht. Ook is verschenen mr. [naam01] . Hij heeft de reactie van de raadsheren om niet te berusten in het wrakingsverzoek nader toegelicht. Tevens is verschenen mr. R.C. Tdlohreg, advocaat-generaal bij het gerechtshof Amsterdam, die het woord heeft gevoerd en heeft geconcludeerd tot afwijzing van het wrakingsverzoek.

2.De feiten en het procesverloop

2
De hoofdzaak betreft het hoger beroep tegen een uitspraak van de politierechter van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem van 23 november 2017. Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is op 7 februari 2019 voor het eerst aangevangen. Vervolgens is de zaak op meerdere zittingen behandeld, waarbij het hof telkens anders was samengesteld.

3.Het wrakingsverzoek

3.1
Het verzoek tot wraking komt – in de kern – op het volgende neer:
verzoeker heeft tijdens de eerdere zittingen in de hoofdzaak geen dossier ontvangen terwijl dit meermalen was toegezegd. Ongeveer een maand geleden heeft verzoeker het dossier ontvangen, maar niet de processen-verbaal van de eerdere zittingen in hoger beroep in de hoofdzaak. De raadsheren hebben op de zitting van vandaag aangeboden om de processen-verbaal van die eerdere zittingen voor te lezen of te overhandigen zodat de verzoeker deze tijdens een onderbreking van het onderzoek in de hoofdzaak zou kunnen lezen. Verzoeker is daarmee niet akkoord gegaan. Hij wil de processen-verbaal rustig kunnen lezen en kunnen vergelijken met de geluidsopnames die hij van de betreffende zittingen heeft gemaakt. Hij wil daarop vervolgens schriftelijk reageren. Het is ook zijn recht om op die manier op de processen-verbaal te kunnen reageren. Verzoeker heeft er geen vertrouwen in dat als hij mondeling reageert dit op de juiste wijze in het proces-verbaal van de zitting zal worden opgenomen. Hij vertrouwt de raadsheren niet en acht hen niet onpartijdig.
3.2
Mr. Kuiper heeft namens de raadsheren aangevoerd dat ter zitting in de hoofdzaak is vastgesteld dat de belangrijkste stukken in het dossier aan verzoeker aangetekend zijn toegezonden. Die stukken zijn ook op die zitting besproken. De processen-verbaal van de eerdere zittingen bleken niet aan verzoeker te zijn toegezonden. De raadsheren hebben aangeboden deze aan verzoeker ter hand te stellen. Verzoeker wilde deze niet aannemen en gaf aan de processen-verbaal te willen controleren met door hem gemaakte opnames van de eerdere zittingen. De raadsheren hebben verzoeker daarop voorgehouden dat de processen-verbaal een zakelijke weergave betreffen. Bovendien is het onderzoek ter terechtzitting in de hoofdzaak vandaag opnieuw aangevangen in verband met het feit dat de samenstelling van het hof was gewijzigd en wordt de zaak in de hoofdzaak niet mede beslist op de behandeling tijdens de eerdere zittingen.

4.Het oordeel van de wrakingskamer

4.1
Op grond van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan op verzoek van de verdachte of het Openbaar Ministerie, elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Naar vaste rechtspraak dient bij de beoordeling van een wrakingsverzoek voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees gerechtvaardigd is. Bij de beantwoording van de vraag of in een bepaald geval een gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid van de rechter bestaat, is het standpunt van de klagende partij belangrijk, maar niet doorslaggevend. Beslissend is of de twijfel van de klagende partij aan de onpartijdigheid van de rechter of het gerecht, door objectieve factoren wordt gerechtvaardigd.
4.2
Verder geldt dat het niet aan de wrakingskamer is een door de rechter gegeven beslissing inhoudelijk te toetsen. Wraking kan immers niet fungeren als rechtsmiddel tegen onwelgevallige of onjuiste beslissingen. Dit geldt eveneens voor processuele beslissingen. De vrees voor vooringenomenheid kan, indien het wrakingsverzoek zich richt op een gegeven beslissing, slechts objectief gerechtvaardigd zijn indien in het licht van de feiten en omstandigheden van het geval, de rechter een beslissing heeft genomen die zo onbegrijpelijk is dat daarvoor redelijkerwijs geen andere verklaring is te geven dan dat deze door vooringenomenheid is ingegeven.
4.3
Het feit dat verzoeker de processen-verbaal van de eerdere zittingen in de hoofdzaak niet heeft ontvangen is niet toe te rekenen aan het handelen van de raadsheren die heden de hoofdzaak behandelen en kan reeds daarom niet leiden tot een geslaagde wraking ten aanzien van die raadsheren.
De raadsheren hebben ter terechtzitting in de hoofdzaak aangeboden om die processen-verbaal aan verzoeker te overhandigen en hem de tijd gegeven deze processen-verbaal door te lezen. Dat is een processuele beslissing, die in beginsel geen grond kan vormen voor wraking. Niet blijkt dat de motivering van deze, door de raadsheren genomen, processuele beslissing zodanig onzorgvuldig of onbegrijpelijk is dat die niet anders kan worden begrepen dan als een blijk van vooringenomenheid van de betreffende raadsheren.
4.4
Gelet op het voorgaande is de wrakingskamer van oordeel dat niet is gebleken van vooringenomenheid bij de raadsheren jegens verzoeker of van een objectief gerechtvaardigde vrees hiervoor. Het verzoek wordt afgewezen.

5.De beslissing

Het hof:
wijst het verzoek tot wraking van de raadsheren mrs. [naam01] , [naam02] en [naam03] af.
Deze beslissing is op 8 november 2022 gegeven door mr. S.M.M. Bordenga, mr. A.N. van de Beek en mr. J.F. Aalders, in tegenwoordigheid van mr. B. van Vliet, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 8 november 2022.