ECLI:NL:GHAMS:2022:3306

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 november 2022
Publicatiedatum
22 november 2022
Zaaknummer
23-000700-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak openlijke geweldpleging tegen goederen na demonstratie bij Ministerie van Economische Zaken en Klimaat

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in Den Haag. De verdachte, geboren in 2000, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere veroordeling voor openlijke geweldpleging tegen goederen. De tenlastelegging betrof het aanbrengen van een zwarte substantie op de ramen en draaideuren van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat tijdens een demonstratie op 12 oktober 2020. De verdachte en haar medeverdachten voerden deze actie uit om aandacht te vragen voor hun standpunt tegen de aanwezigheid van een bedrijf op de klimaatdag. Het hof heeft vastgesteld dat de handelingen van de verdachte en haar medeverdachten niet als openlijke geweldpleging kunnen worden gekwalificeerd, omdat de gebruikte substantie biologisch afbreekbaar was en de actie niet gericht was op het toebrengen van schade aan het ministerie. Het hof oordeelde dat er geen sprake was van geweld in de zin van artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht, omdat de handelingen niet de openbare orde in gevaar hebben gebracht. De verdachte werd vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, en het vonnis van de politierechter werd vernietigd.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000700-22
datum uitspraak: 21 november 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Den Haag, nevenzittingsplaats Amsterdam, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 31 maart 2021 in de strafzaak onder parketnummer 09-256421-20 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 2000,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
7 november 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw ter terechtzitting naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 12 oktober 2020 te 's-Gravenhage openlijk, te weten op de Prins Clauslaan, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een goed, te weten ra(a)m(en) en/of draaideur(en) door (met de handen) een zwarte substantie aan te brengen op voornoemde ra(a)m(en) en/of draaideur(en); terwijl hij, verdachte deze goederen opzettelijk heeft vernield.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing ten aanzien van de bewijsvraag komt dan de politierechter.

Overwegingen omtrent het ten laste gelegde geweld

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het feit kan worden bewezen, met uitzondering van de strafverzwarende omstandigheid dat de verdachte opzettelijk goederen heeft vernield. Voor wat betreft de bewezenverklaring heeft de advocaat-generaal, kort gezegd, aangevoerd dat er in casu sprake is van verstoring van de openbare orde, doordat de kennelijke bedoeling van de verdachte en haar medeverdachten was het ministerie voor iedereen zichtbaar te bezoedelen.
Standpunt van de verdediging
De raadvrouw van de verdachte heeft onder meer bepleit dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken nu – in de kern weergegeven – het handelen van de verdachte en haar medeverdachten geen geweld in de zin van artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) oplevert.
Oordeel van het hof
Voor de vraag of bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen goederen, meer in het bijzonder of er sprake is van geweld in de zin van artikel 141 Sr, gaat het hof op grond van de processtukken en het verhandelde ter terechtzitting uit van de volgende – niet in geschil zijnde – feiten en omstandigheden.
Op 12 oktober 2020 werd op het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat te Den Haag de ‘Klimaatdag’ georganiseerd. Eén van de aanwezigen was [naam01] , de president-directeur van [bedrijf01] . Een groep van ongeveer zes demonstranten, waaronder de verdachte en haar medeverdachten [medeverdachte01] en [medeverdachte02] (hierna [medeverdachte01] respectievelijk [medeverdachte02] ), heeft zich die dag onaangekondigd voor het gebouw van het ministerie verzameld om te demonstreren. Volgens de verdachte was dat omdat zij “het een wandaad vonden dat [bedrijf01] was uitgenodigd op de klimaatdag”. De demonstranten hadden een spandoek bij zich met daarop het logo van [bedrijf01] en de tekst: ‘dochteronderneming van [bedrijf01] ’. Er werd een door de demonstranten meegebracht plastic zeil op de grond voor het ministerie gelegd. [medeverdachte01] en [medeverdachte02] , die “als ambtenaar verkleed” in overhemd en colbert waren gestoken, zijn vervolgens op dat zeil gaan staan en lieten zich overgieten met een door de demonstranten meegenomen zwarte vloeibare substantie, die olie symboliseerde. Deze substantie zat in jerrycans waarop het logo van [bedrijf01] was afgebeeld. Daarna hebben [medeverdachte01] en [medeverdachte02] , samen met de verdachte, handafdrukken met deze substantie op de draaideuren en op een aantal ramen van het gebouw aangebracht. [medeverdachte02] heeft daarnaast een aantal maal met zijn lichaam tegen de ramen gedrukt, waardoor sporen van de zwarte substantie op de ramen achterbleven. De verdachte, [medeverdachte01] en [medeverdachte02] hebben op meerdere momenten vanuit de jerrycans substantie over hun handen laten uitgieten en hiermee afdrukken gemaakt op ramen en draaideuren van het ministerie. Ook is de substantie met de handen aangebracht op het spandoek dat meegenomen was. Nadat de demonstratie ten einde was, is het zeil opgevouwen en zijn de demonstranten met medeneming van het zeil en het spandoek bij het ministerie weggegaan. Een aantal demonstranten is kort daarop aangehouden door de politie. De demonstratie heeft ongeveer een kwartier geduurd en is gefilmd en gefotografeerd door twee personen die met de demonstranten waren meegekomen. De verantwoordelijkheid voor deze actie werd opgeëist door de actiegroep [groep01].
De zwarte substantie is niet onderzocht. De verdachte heeft verklaard dat deze substantie bestond uit een biologisch afbreekbaar, met water afwasbaar mengsel van “olie op groene basis”, koolstofpoeder en maïzena. [medeverdachte01] heeft daarover bij de politie op gelijke wijze verklaard. Bij de verdere beoordeling van de vraag of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging, gaat het hof uit van de samenstelling van het mengsel zoals dit door de verdachte is gespecificeerd.
De in artikel 141 Sr strafbaar gestelde openlijke geweldpleging vereist dat sprake is van het openlijk en in vereniging plegen van
geweldtegen personen of goederen
.Dat er sprake was van openbaarheid en een groep mensen die een voldoende significante bijdrage leverden aan de handelingen ter plaatse, zodat sprake is van in vereniging gepleegde handelingen, staat niet ter discussie.
Anders dan bij vernieling, dat de eigendomsrechten beoogt te beschermen, is het beschermde rechtsgoed de openbare orde. Dat betekent dat om van “geweld” in de zin van dit artikel te kunnen spreken, de handelingen van zodanige aard en omvang moeten zijn dat hierdoor de openbare orde in gevaar wordt gebracht of wordt verstoord. Daarvoor dient sprake te zijn van het aanwenden van een kracht van niet geringe intensiteit en van de aldus geuite agressie moet een dreiging voor de openbare orde uitgaan.
De kernvraag is of de tenlastegelegde handelingen, te weten het aanbrengen van een biologisch afbreekbare en afwasbare zwarte substantie op zes ramen en vier draaideuren van het gebouw waarin het ministerie gevestigd is, aan te merken zijn als zodanig geweld.
Naar het oordeel van het hof is daarvan om de volgende redenen geen sprake.
Het hof stelt voorop dat voldoende is komen vast te staan dat de verdachte en haar medeverdachten in het onderhavige geval een ludiek bedoelde actie hebben gevoerd en op die wijze zichtbaar en beeldend aandacht hebben willen vragen voor hun standpunt. Niet is gebleken dat zij de intentie hadden schade toe te brengen aan het pand van het ministerie, dan wel aan eigendommen van de gemeente. Illustratief voor het ontbreken van de hiervoor genoemde intentie is dat de verdachte en haar medeverdachten ter voorkoming van schade een biologisch afbreekbaar en eenvoudig met water af te spoelen mengsel gebruikten en een zeil op de grond hebben uitgespreid om de substantie, na elkaar overgoten te hebben, op te vangen. Niet is gebleken dat de handelingen met een kracht van meer dan geringe intensiteit zijn uitgevoerd. Weliswaar zijn de ramen en toegangsdeuren van het ministerie in enigerlei mate door de verdachte en haar medeverdachten bevuild, maar onvoldoende is komen vast te staan dat de door de verdachte en haar medeverdachten uitgevoerde handelingen in dit geval hebben geleid of konden leiden tot een verstoring van de openbare orde, dan wel een uiting van agressie waren waarvan een zodanige dreiging uitging. Het hof kent daarbij betekenis toe aan de aard van de gebruikte substantie (die afbreekbaar en makkelijk te verwijderen is), de relatief beperkte omvang van de daarmee aangebrachte sporen en de aard en omvang van de actie. De verklaring van één omstander die tegenover een verbalisant heeft verklaard dat hij “het niet normaal vond wat ze hadden gedaan”, waarnaar door de advocaat-generaal is verwezen, is voor het aannemen daarvan in dit geval onvoldoende.
De verdachte zal dan ook worden vrijgesproken. De overige verweren behoeven daardoor geen bespreking meer.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Den Haag, nevenzittingsplaats Amsterdam, waarin zitting hadden mr. S.M.M. Bordenga, mr. C.N. Dalebout en mr. L.F. Roseval, in tegenwoordigheid van mr. S.K. van Eck, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 21 november 2022.
Mr. S.M.M. Bordenga is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]