3.15.2Onbetwist is dat deze grief betrekking heeft op buitenlands vermogen. Het hof zal de grief dan ook, per door [A] genoemde posten a tot en met g en een aparte post CHF 205.000, beoordelen.
a. a) De rechtbank heeft bij het saldo betrokken een uitkering van een levensverzekering van J. Hirter & Co (op 20 december 1982) van CHF 20.000,-. [A] betoogt dat de boedel slechts een bedrag van (naar het hof begrijpt) CHF 6.000,- heeft ontvangen. Het meerdere is niet uitgekeerd omdat daarvoor geen premie was betaald. [B] voert aan dat de stelling niet strookt met productie 64, een door [A] ondertekende kwitantie waarin staat dat van de firma Hirter & Co AG een bedrag van CHF 20.000,- is ontvangen, voor
“Todesfallkapital”van erflater. Ook strookt dit niet -aldus [B] - met het door [A] zelf opgestelde overzicht, overgelegd als productie 9 bij conclusie van antwoord, waarin hij onverkort een bedrag van CHF 20.000,- als binnengekomen noemt. Bovendien zijn de stellingen van [A] tegenstrijdig nu hij in eerste aanleg nog heeft betoogd dat hij CHF 8.000,- heeft ontvangen terwijl het in hoger beroep opeens CHF 6.000,- zou zijn, aldus [B] . Het hof is van oordeel dat het, tegenover de stellingen van [B] , op de weg van [A] had gelegen zijn stelling dat hij slechts CHF 6.000,- heeft ontvangen nader toe te lichten, hetgeen niet is gebeurd. [A] heeft het standpunt van [B] dan ook onvoldoende gemotiveerd betwist. De grief faalt op dit punt.
b) en c) Deze onderdelen van grief 6 hebben betrekking op de door [B] in haar overzicht opgesomde leningen, te weten een lening van CHF 50.000,- voor 5 jaar van Geschwend aan [E] (b) en een lening van CHF 50.000,- voor 10 jaar van Geschwend aan de moeder (c). Hierop heeft ook betrekking de incidentele grief 3 van [B] , die het hof bij de beoordeling zal betrekken.
Het hof begrijpt dat [A] stelt dat de rechtbank ten onrechte twee keer een bedrag van CHF 50.000 vanwege een lening heeft meegenomen en dat dus van het totale bedrag van CHF 420.000 een bedrag van CHF 50.000 moet worden afgetrokken. De rechtbank heeft echter in het vonnis van 21 maart 2012 in rov 2.27 de stelling van [A] gevolgd dat er slechts sprake is van één lening van CHF 50.000,- waarvan door Gschwend op 9 december 1986 CHF 40.000,- is overgemaakt naar de en/of rekening eindigend op 307 ten name van de moeder en [A] en op 10 december 1986 een bedrag van CHF 10.000,- is overgemaakt aan Euromanagement. De rechtbank heeft aldus slechts éénmaal een bedrag van CHF 50.000,-, te weten de lening c), meegenomen bij het bepalen van het saldo. De grief onder b) slaagt derhalve niet.
[B] betwist in haar incidentele grief 3 (onder andere) dat geen afzonderlijke betaling van de lening b) heeft plaatsgevonden. Het hof Den Haag heeft geoordeeld dat het deze grief onbegrijpelijk acht, nu ter onderbouwing is volstaan met een algemene verwijzing naar hetgeen eerder is betoogd, hetgeen een onvoldoende toelichting vormt, en heeft de grief verder niet inhoudelijk behandeld. Hiertegen is [B] niet in cassatie opgekomen. Deze grief ligt na verwijzing dan ook niet meer ter bespreking voor, waarbij niet relevant is of het gaat om binnenlands of buitenlands vermogen.
[A] betoogt voorts dat ook lening c) is verantwoord nu is aangetoond dat door Gschwend op 9 december 1986 CHF 40.000,- naar de en/of rekening van de moeder en [A] eindigend op 307 is overgemaakt en door Gschwend op 10 december 1986 een bedrag van CHF 10.000,- aan Euromanagement is overgemaakt. [B] brengt hiertegen in aan dat hiermee de besteding van de bedragen nog niet is verantwoord. De rekening eindigend op 307 werd beheerd door [A] . Voor zover CHF 10.000,- is bijgeschreven op een rekening van [E] behoort het tot het beheerde vermogen waarover [A] rekening en verantwoording dient af te leggen. Als hiermee rekeningen van Euromanagement zijn betaald had hij die moeten overleggen, waarbij [B] opmerkt dat aan het eind van zijn beheer nog ongeveer CHF 14.000,- aan rekeningen open stond.
Het hof oordeelt als volgt. Van de lening is een bedrag van CHF 40.000,- naar de en/of rekening eindigend op 307 overgemaakt. Zoals het hof hiervoor onder 3.14 heeft overwogen staat vast dat [A] wat betreft het verloop van de (Nederlandse) bankrekeningen voldoende rekening en verantwoording heeft afgelegd. Dat het op voornoemde rekening overgemaakte bedrag van CHF 40.000,- afkomstig is van Gschwend doet derhalve niet ter zake.
Het door Gschwend aan Euromanagement overgemaakte bedrag van CHF 10.000,- acht het hof eveneens voldoende verantwoord, gelet op de brief van 22 september 1986 van [A] aan de advocaat van [E] , dr. [M] (overgelegd bij antwoordakte [B] van 22 februari 2011 produktie 65), waaruit valt af te leiden dat er een achterstand was in betalingen aan Euromanagement en dat een gedeelte van het geleende bedrag aan Euromanagement zou worden betaald. Het hof is dan ook van oordeel, anders dan de rechtbank, dat het totaalbedrag van CHF 50.000 door [A] wel voldoende is verantwoord en zal derhalve een correctie in die zin toepassen op het door de rechtbank berekende bedrag.
d) Dit onderdeel van grief 6 betreft een door [B] gestelde uitkering dividend van Gschwend aan de moeder van CHF 10.000,-. De rechtbank heeft dit bedrag opgeteld bij het niet voldoende verantwoorde saldo. [A] betoogt in zijn grief dat het niet gaat om een uitkering van dividend aan de moeder van CHF 10.000,- maar aan [E] , waarop [E] vervolgens afzag ten gunste van de moeder. Dit volgt uit de brief van Gschwend van 25 november 1986 en een brief van [E] van 27 november 1986 (prod. 67 bij antwoordakte van [B] van 22 februari 2011). [A] stelt dat het bedrag van CHF 10.000,- nooit is uitbetaald door Gschwend en verwijst daarvoor naar de rekeningoverzichten met bijlagen, aangehecht als producties 2 tot en met 6. [B] voert aan dat [A] dit bedrag heeft laten overmaken naar [E] , waarvan de bankafschriften ontbreken. Aangenomen moet worden dat het bedrag wel degelijk aan [A] is uitbetaald, aldus [B] .
Het hof oordeelt als volgt. Uit voornoemde productie 67 valt inderdaad af te leiden dat een bedrag van CHF 10.000,- dividend van Gschwend toekwam aan [E] en dat [E] hiervan afzag ten gunste van de moeder. Vaststaat echter dat het bedrag niet is overgemaakt naar één van de privébankrekeningen
,waarvan [A] in hoger beroep als producties 2 tot en met 6 afschriften heeft overgelegd. Ook anderszins blijkt niet dat Gschwend dit dividend heeft uitbetaald. De stelling van [B] dat het bedrag aan [E] is overgemaakt treft evenmin doel, nu [E] juist aangaf af te zien van de dividend uitkering ten gunste van de moeder. Tegen deze achtergrond heeft [B] haar stelling dat tot de nalatenschap behoort een bedrag van CHF 10.000 wegens aan de moeder toekomend dividend onvoldoende onderbouwd, en zal het hof de berekening van de rechtbank bij tabel e corrigeren met dit bedrag.
e) Dit onderdeel van grief 6 betreft een betaling van CHF 40.000,- op de en/of rekening eindigend op 307 van Gschwend op 9 augustus 1986 (productie 68). Onbetwist is dat deze betaling volgt uit lening c), waarover het hof hiervoor heeft geoordeeld. Dit komt overeen met het oordeel van de rechtbank. Nu het hof reeds hiervoor onder c) heeft geoordeeld dat [A] over dit bedrag voldoende rekening en verantwoording heeft afgelegd, behoeft dit deel van grief 6 verder geen bespreking.
f) Dit onderdeel van grief 6 gaat over rov. 2.28 van het vonnis van 21 maart 2012, waarin de rechtbank overweegt dat uit de brief van [A] aan Euromanagement van 31 augustus 1988 (productie 69) slechts een betaling van CHF 20.000,- op de gemeenschappelijke rekening is af te leiden en niet een bedrag van totaal CHF 40.000,- (CHF 10.000,- + CHF 30.000,-) zoals [B] stelt. De rechtbank heeft dan ook een correctie toegepast van CHF 20.000,-. [A] voert in hoger beroep aan dat de correctie CHF 30.000,- moet bedragen en niet, zoals de rechtbank heeft gedaan, CHF 20.000,-. Hij stelt dat hij in voornoemde brief laat weten dat Euromanagement wegens onbetaald gebleven facturen een bedrag van maximaal CHF 10.000,- mag inhouden op een hopelijk in de komende dagen bij Euromanagement binnenkomend bedrag van CHF 30.000,- en dat het bedrag dat uitgaat boven het bedrag van CHF 10.000,- overgemaakt kan worden naar de en/of rekening eindigend op 307. Het bedrag van CHF 30.000,- is echter nooit ontvangen en verrekening door Euromanagement heeft nooit plaatsgevonden. Slechts op 9 december 1986 is het onder c) bedoelde bedrag van CHF 40.000,- naar de en/of rekening van de moeder en [A] eindigend op 307 overgemaakt, aldus nog steeds [A] .
[B] erkent dat uit de brief een te verwachten betaling van CHF 30.000,- volgt en dat er geen afzonderlijke aanspraak is op CHF 10.000,-. Volgens [B] heeft [A] echter niet duidelijk gemaakt waarom de betaling van CHF 30.000,- niet is doorgegaan. Zij wijst daartoe onder andere op een bezoek door [A] aan Liechtenstein op 31 augustus 1988 in verband met het tekenen van een nieuw mandaatsverdrag voor [E] . [B] acht het aannemelijk dat [A] CHF 30.000,- als Barzahlung heeft ontvangen of heeft laten storten op de rekening van [E] . Hieruit vloeit derhalve een betalingsverplichting door [A] voort van CHF 30.000,- en niet CHF 20.000,-, zoals de rechtbank heeft geoordeeld, aldus [B] .
Het hof overweegt als volgt. [B] stelt dat een bedrag van CHF 30.000,- ten goede is gekomen aan Euromanagement (dan wel aan [A] zelf door middel van een Barzahlung of door het op rekening van [E] te laten storten) over welk bedrag [A] rekening en verantwoording dient af te leggen. [A] heeft betwist dat dit bedrag is ontvangen door Euromanagement. Het hof oordeelt dat het aan [B] is haar stelling voldoende te onderbouwen en zo nodig te bewijzen. Nu in voornoemde brief staat dat Euromanagement
hopelijk in de komende dagen een bedrag van CHF 30.000,- zal ontvangen, kan het hof daaruit niet afleiden dat Euromanagement dit bedrag daadwerkelijk heeft ontvangen. Evenmin kan het hof uit de omstandigheid dat [A] op 31 augustus 1988 in Liechtenstein was het door [B] gestelde afleiden. Ook overigens ontbreken aanwijzingen daartoe. [B] heeft haar stelling dat een bedrag van CHF 30.000,- aan Euromanagement (dan wel aan [A] zelf door middel van een Barzahlung of door het op rekening van [E] te laten storten) ten goede is gekomen dan ook onvoldoende onderbouwd. Grief 6 slaagt op dit punt. Dat betekent dat het hof op dit punt tabel e zal corrigeren met een bedrag van CHF 30.000,- in plaats van CHF 20.000,-- zoals de rechtbank heeft gedaan.
[B] heeft in haar incidentele grief 3 op dit punt betoogd dat er een betalingsverplichting is voor [A] , die op CHF 30.000,- moet worden gesteld en niet op CHF 20.000,- zoals de rechtbank heeft gedaan, nu dit het bedrag aan inkomsten is en [A] geen kosten aantoont die erop in mindering moeten worden gebracht. Deze grief slaagt niet, gelet op het voorgaande.
g) Dit onderdeel van grief 6 betreft het oordeel van de rechtbank bij vonnis van 21 maart 2012 dat een bedrag van CHF 5.000,- betreffende de verkoop van 166 aandelen in Gschwend aan [P] door [A] niet is verantwoord (tabel e). [A] stelt dat deze verkoop blijkt uit zijn brief aan [G] & [G] van 11 februari 1993 (naar het hof begrijpt), door [B] overgelegd als productie 70, en dat het zou kunnen zijn dat dit bedrag wordt genoemd in het overzicht dat [A] heeft overgelegd als productie 9 bij de conclusie van antwoord. [B] voert aan dat de betaling van dit bedrag onder 81 van de memorie van grieven niet wordt betwist.
Het hof stelt vast dat in voornoemde brief onder andere het volgende staat:
“Gekozen is inmiddels voor de verkoop van de aandelen (hof: van Gschwend Steffisburg A.G.) aan [P] hiervoor is een prijs overeengekomen van SF 5.000,--. (…) In verband hiermee is mijn verzoek aan u als directie van Blue Bird een brief te sturen aan [P] , waarin staat vermeld dat [E] haar 166 aandelen van Gschwend Steffisburg A.G. aan [P] verkoopt voor SF 5.000,--.”.
Voornoemde productie 9 is een overzicht van inkomsten en uitgaven, waarin in de kolom Inkomsten onder andere staat:
“02.93 “(hof: Gschwend Steffisburg)
5000,00”.
In de brief wordt de afspraak met [P] betreffende de aandelenverkoop beschreven. De in het overzicht (productie 9) genoemde omschrijving en de datum van het bedrag van CHF 5.000,- corresponderen met de brief. [B] is hier inhoudelijk niet op ingegaan. Het is het hof niet duidelijk wat [B] bedoelt met haar stelling dat de betaling van dit bedrag onder 81 van de memorie van grieven niet wordt betwist. Bovendien kan het hof uit punt 81 memorie van grieven deze stelling niet afleiden. Gelet op het voorgaande heeft [A] dit bedrag van CHF 5.000,- voldoende verantwoord en zal het hof het door [B] bij tabel e gevorderde bedrag corrigeren met CHF 5.000,-.
Grief 6 in principaal hoger beroep van [A] richt zich ook nog tegen het oordeel van de rechtbank in het vonnis van 21 maart 2012 ten aanzien van tabel e, dat [A] onvoldoende rekening en verantwoording heeft afgelegd voor wat betreft een bedrag van CHF 205.000. [A] voert het volgende aan. Op 26 juni 1991 heeft de algemene vergadering van Gschwend Steffisburg besloten de nominale waarde van de aandelen af te stempelen van CHF 1.000.000,- naar CHF 50.000,-. Van de vrijgevallen CHF 900.000,- is CHF 335.000,- aangewend om de Unterbilanz’ aan te zuiveren. Het restant is verdeeld over de drie aandeelhouders, daarbij is het aandeel van de mede aandeelhouders van [E] verrekend met hun schuld aan Gschwend Steffisburg. [E] heeft haar aandeel ad CHF 205.000,- uitbetaald gekregen. Vervolgens heeft Euromanagement & Trust overeenkomstig afspraken gemaakt met [A] het bedrag van CHF 205.000,- uitbetaald. De afspraken zijn vastgelegd in een notitie gedateerd 15 november 1991. In twee betalingen is CHF 166.066,65 overgemaakt naar de en/of rekening eindigend op 307. Het eerste bedrag van CHF 135.000,- (omgerekend NLG 171.594,02) heeft rentedatum 22 november 1991 en is terug te vinden in het verkoopoverzicht van voornoemde bankrekening, meer specifiek in bankafschrift 076 (zie productie 3). Het tweede bedrag van CHF 31.066,65 (omgerekend NLG 39.488,82 (na aftrek van kosten is NLG 39.449,22 bijgeschreven)) heeft rentedatum 9 december 1991 en is terug te vinden in het verloopoverzicht van meergenoemde bankrekening, meer specifiek in bankafschrift 079 (zie productie 3). De betalingen die met het ontvangen bedrag zijn gedaan, blijken uit bankafschrift 077 en verder, zoals gevoegd bij het verkoopoverzicht van de en/of rekening eindigend op 307 (productie 3). Volgens [A] wordt hetgeen [B] in punt 84 van haar antwoordakte stelt over de betalingen die met de ontvangen bedragen aan de broers en zussen van [A] zijn gedaan, op geen enkele wijze met stukken onderbouwd, reden waarom daaraan voorbijgegaan dient te worden. Bovendien is het niet juist. Het restant groot CHF 31.093,85 is gegaan naar Euromanagement & Trust (CHF 26.593,85) en [G] (CHF 4.500). [B] voert verweer.
Het hof begrijpt dat [A] betoogt dat hij voldoende rekening en verantwoording heeft afgelegd over het bedrag van CHF 205.000,-. Het hof heeft geen aanleiding te twijfelen aan de door [A] overgelegde notitie van 15 november 1991. Daarin staat onder andere dat [A] ermee instemt dat uit het bedrag van CHF 205.000,- aan openstaande kosten betaald wordt CHF 26.593,85 en CHF 4.500,- aan [G] Trust. Dit is totaal CHF 31.093,85, gelijk het door [A] genoemde bedrag. Gezien het voorgaande is het hof van oordeel dat [A] ten aanzien van dit bedrag voldoende rekening en verantwoording heeft afgelegd. Voorts staat in de notitie dat van dit bedrag wordt overgemaakt op een en/of rekening ten name van de heer/mevrouw [A] een bedrag van CHF 135.000,- en dat [A] van het restant van CHF 38.900,- bij zijn volgende bezoek een bedrag van CHF 8.000,- contant zal meenemen, en dat hij voor de rest van het bedrag nog instructies zal geven. Dat CHF 135.000,- (NLG 171,618,75 waarvan [A] per abuis NLG 26,10 aan kasopname heeft afgetrokken en zo op een bedrag van NLG 171.594,02 komt) is overgemaakt door Euromanagement op de en/of rekening eindigend op 307, zo blijkt uit het door [A] genoemde bankafschrift. Voorts acht het hof het aannemelijk dat ook de betaling op voornoemde en/of rekening van NLG 39.449,22 verband houdt met het bedrag van CHF 205.000,-, gelet op de rentedatum die in de buurt ligt van de notitie en de eerdere overmaking en op het feit dat Euromanagement op voornoemde en/of rekening in ieder geval gedurende de periode augustus 1985- februari 1992 (productie 3 bij MvG) verder geen overmakingen naar deze rekening heeft gedaan. Gezien de overweging van het hof bij grief 8 dat vaststaat dat [A] wat betreft het verloop van de (Nederlandse) bankrekeningen voldoende rekening en verantwoording heeft afgelegd, geldt dat ook voor de bedragen van CHF 135.000,- en NLG 39.449,22. In de notitie staat voorts dat [A] CHF 8.000,- contant zou meenemen. Het hof acht ook dit bedrag voldoende verantwoord gelet op de expliciete vermelding in de notitie en op de verklaring van [A] die blijkt uit de stukken in eerste aanleg, dat dit bedrag voor Euromanagement + trust bedoeld was (zie onder andere de Antwoordakte van [B] van 22 februari 2011, randnummer 81 onder h en de Akte uitlating producties van de zijde van [A] tevens antwoordakte wijziging van eis van 4 mei 2011, productie 1 Punt 56 en 82). Nu op dit punt het totale door [A] verantwoorde bedrag het bedrag van CHF 205.000,- overstijgt, slaagt de grief voor wat betreft dit onderdeel. Het vonnis waarvan beroep kan dan ook op dit punt niet in stand blijven. Het hof zal het door [B] bij tabel e gevorderde bedrag corrigeren met CHF 205.000,-.