ECLI:NL:GHAMS:2022:3287

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 november 2022
Publicatiedatum
21 november 2022
Zaaknummer
200.301.474/01 en 200.301.475/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding, Kinder- en partneralimentatie, Toepasselijk recht op huwelijksvermogensregime en Bruidsschat

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de echtscheiding tussen de man en de vrouw, die in 2015 in Afghanistan zijn getrouwd. De rechtbank Noord-Holland had eerder op 16 juli 2021 de echtscheiding uitgesproken. De man is in hoger beroep gekomen tegen de beschikking van de rechtbank, waarin onder andere de kinderalimentatie en partneralimentatie waren vastgesteld. De man verzocht om de alimentatie te verlagen en het Afghaanse recht op het huwelijksvermogensregime van toepassing te verklaren. De vrouw verzocht de verzoeken van de man af te wijzen en de eerdere beschikking te bekrachtigen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 10 augustus 2022 is de vrouw verschenen, terwijl de man niet aanwezig was. Het hof heeft de financiële situatie van de man beoordeeld, die door psychische problemen en een verminderd inkomen door de coronacrisis in een instabiele situatie verkeert. Het hof heeft vastgesteld dat de man € 25,- per kind per maand moet betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, met ingang van 7 oktober 2020. De partneralimentatie is afgewezen.

Daarnaast heeft het hof geoordeeld dat het Afghaanse recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime, aangezien beide partijen de Afghaanse nationaliteit hebben. De vrouw heeft ook aanspraak gemaakt op de bruidsschat van 400.000 Afghani, wat het hof heeft toegewezen, met de verplichting voor de man om dit bedrag binnen twee maanden te betalen, bij niet-betaling te vermeerderen met wettelijke rente. De beschikking van de rechtbank is gedeeltelijk vernietigd en opnieuw beslist.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummers: 200.301.474/01 en 200.301.475/01
zaak- en rekestnummers rechtbank: C/15/308764 / FA RK 20-5627 en
C/15/311451 / FA RK 20-7106
beschikking van de meervoudige kamer van 22 november 2022 inzake
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. C.C.A. Stallen te Eindhoven,
en
[de vrouw] ,
wonende op een geheim adres,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. H. Ruder te Alkmaar.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland (locatie Alkmaar) (hierna: de rechtbank) van 16 juli 2021 uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 15 oktober 2021 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van bovengenoemde beschikking van 16 juli 2021.
2.2
De vrouw heeft op 1 juni 2022 een verweerschrift ingediend.
2.3
Het hof heeft daarnaast nog een bericht van de zijde van de man van 30 juli 2022 met 7 bijlagen ontvangen.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 10 augustus 2022 plaatsgevonden. De vrouw is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Ook is de advocaat van de man verschenen. De man is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
2.5
Na de mondelinge behandeling heeft de vrouw, zoals tijdens de mondelinge behandeling besproken, nadere stukken ingediend. De man heeft bij brief van 11 november 2022 een reactie gezonden.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn met elkaar gehuwd [in] 2015 te [plaats] , Afghanistan. Bij de in zoverre niet bestreden beschikking van de rechtbank van 16 juli 2021 is tussen hen de echtscheiding uitgesproken. Hun huwelijk is op 15 april 2022 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
Partijen zijn de ouders van:
- [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), geboren [in] 2017 te [geboorteplaats] , en
- [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), geboren [in] 2019 te [geboorteplaats] .
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] worden hierna samen ‘de kinderen’ genoemd.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans in hoger beroep van belang, bepaald dat de man € 250,- per kind per maand aan de vrouw dient te betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (hierna ook: kinderalimentatie), met ingang van 7 oktober 2020. Voorts is bepaald dat de man € 500,- per maand dient te betalen aan de vrouw als uitkering in haar levensonderhoud (hierna ook: partneralimentatie), met ingang van de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand (15 april 2022).
De rechtbank heeft op het huwelijksvermogensregime het Nederlands recht van toepassing verklaard. De wijze van verdeling van de echtelijke woning van partijen en de daaraan verbonden hypothecaire lening is gelast overeenkomstig hetgeen onder 2.7.9 tot en met 2.7.17 in de beschikking is opgenomen. De verdeling van de overige boedelbestanddelen is vastgesteld zoals onder 2.7.21 tot en met 2.7.27 in de beschikking is opgenomen, met dien verstande dat de beslissing ten aanzien van de verdeling van het ondernemingsvermogen van de eenmanszaak is aangehouden. Bij beschikking van 17 november 2021 heeft de rechtbank de activa van de eenmanszaak ‘ [eenmanszaak] ’ toegedeeld aan de man en bepaald dat de man draagplichtig is voor de schulden van de eenmanszaak. Van deze beschikking is geen hoger beroep ingesteld.
4.2
De man verzoekt primair om te bepalen dat hij een bedrag van € 25,- per maand aan de vrouw dient te voldoen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, althans een bedrag dat het hof juist acht, alsmede dat de partneralimentatie op nihil wordt gesteld, althans op een bedrag wordt vastgesteld dat het hof juist acht. De man verzoekt voorts het Afghaans recht op het huwelijksvermogensregime van toepassing te verklaren en in het verlengde daarvan te vernietigen de wijze van verdeling van de echtelijke woning met de daaraan verbonden hypothecaire lening alsmede de verdeling van de overige boedelbestanddelen, althans een zodanige verdeling te gelasten althans vast te stellen als het hof juist acht.
4.3
De vrouw verzoekt de verzoeken van de man af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.4
Ter zitting in hoger beroep (en vervolgens – in overleg met partijen met toestemming van het hof – schriftelijk bevestigd) heeft de vrouw verzocht de man te veroordelen tot betaling van de bruidsschat met een waarde van 400.000,- Afghani, zijnde € 4.326,80, binnen zeven dagen na de datum van de onderhavige beschikking, bij niet-betaling te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van zeven dagen na de datum van de beschikking tot de dag van volledige betaling.

5.De motivering van de beslissing

Kinder- en partneralimentatie (grief 1)
5.1
De man heeft aangevoerd dat hij geen draagkracht heeft om de door de rechtbank betaalde bijdrage voor de kinderen en de vrouw te betalen. In 2020 zijn de inkomsten uit zijn onderneming verminderd als gevolg van de Coronacrisis en was het resultaat negatief. Daarnaast is de man ziek geworden en heeft hij psychische problemen. Er is sprake van een instabiele situatie. De jaarstukken over 2021 zijn niet opgesteld. In 2022 heeft de man niet meer in de onderneming gewerkt. De vader van de man werkt nu in de onderneming en zal deze overnemen. De medische toestand van de man is niet zodanig dat nog valt te verwachten dat hij een inkomen kan verwerven. Hij wordt door zijn ouders opgevangen en eet ook bij hen.
5.2
De vrouw wijst erop dat de onderneming in 2017 en in 2019 winst heeft gemaakt. Zij zet haar vraagtekens bij de stukken die nu zijn ingediend en meent dat sprake is van discutabele cijfers. Het is haar bekend dat de man psychische problemen heeft en regelmatig wordt opgenomen in een GGZ-instelling.
5.3
De rechtbank heeft geen berekening van de behoefte van de kinderen en de vrouw gemaakt en evenmin van de draagkracht van de man, omdat gegevens ontbraken. Partijen zijn in 2020 uit elkaar gegaan. Het hof beschikt over belastingaangiften, fiscale rapporten en (beperkte) jaarstukken van de onderneming van de man en het kan daaruit de winst uit onderneming van de man over de jaren 2017 tot en met 2019 afleiden. Het hof zal deze cijfers als uitgangspunt nemen voor de berekening van de behoefte van de kinderen en de vrouw in 2020. Het hof zal niet de berekening volgen die de man in eerste aanleg heeft overgelegd, omdat hij in die berekening is uitgegaan van een eigen inkomen van de vrouw, welk inkomen zij pas na het uiteengaan van partijen heeft gekregen. Voor de behoefteberekening wordt echter uitgegaan van het netto beschikbaar gezinsinkomen (NBGI) voorafgaand aan het uiteengaan van partijen. Om die reden zal het hof ook geen rekening houden met de (negatieve) inkomsten zoals deze uit de jaarstukken 2020 blijken, omdat de jaarstukken deels betrekking hebben op de periode dat partijen al uit elkaar waren. Bovendien is in 2020 sprake geweest van een niet gebruikelijke inkomenssituatie als gevolg van de Coronacrisis.
5.4
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
Eigen aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen
De winst uit onderneming over 2017 bedroeg € 31.645,-, over 2018 € 42.680,- en over 2019 € 21.890,-, gemiddeld dus € 32.072,-. Rekening houdend met de ondernemersaftrek, de Mkb-winstvrijstelling, de algemene en de arbeidskorting, is sprake van een netto inkomen van € 2.441,- per maand. Partijen hebben geen stukken overgelegd waaruit blijkt welk kindgebonden budget zij ontvingen in 2020. Uitgaande van voornoemde inkomensgegevens, zouden zij aanspraak kunnen maken op een bedrag van € 182,- per maand, van welk bedrag het hof zal uitgaan. Het NBGI bedraagt dan € 2.623,- per maand en het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen € 546,- per maand. Geïndexeerd naar 2022 bedraagt het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen € 573,- per maand.
Behoefte van de vrouw
De vrouw heeft in eerste aanleg aangevoerd dat zij geen inkomen heeft en een bijstandsuitkering zal aanvragen. In hoger beroep is gebleken dat zij deze uitkering inmiddels ontvangt. De man heeft niet betwist dat de vrouw behoefte heeft aan een bijdrage, maar is van mening dat de hoogte moet worden berekend.
Voor het bepalen van de hoogte van de behoefte van de vrouw zal het hof uitgaan van de hofnorm. Zoals hiervoor vermeld, bedroeg het NBGI ten tijde van het uiteengaan van partijen € 2.623,- per maand. Na aftrek van de kosten van de kinderen van € 546,- per maand en rekening houdend met een redelijk percentage van 60 voor de bepaling van de kosten van levensonderhoud van de vrouw ten opzichte van het netto gezinsinkomen, bedraagt de behoefte van de vrouw dan € 1.246,- netto per maand in 2020, bruto € 1.790,- per maand. Geïndexeerd naar 2022 bedraagt de bruto behoefte € 1.879,- per maand.
Draagkracht van de man
Het hof beschikt niet over recente inkomensgegevens van de man. Tussen partijen is niet (langer) in geschil dat de man met psychische problemen te kampen heeft en met enige regelmaat wordt opgenomen in een GGZ-instelling. Ook uit het door de vrouw overgelegde rapport van de Raad voor de Kinderbescherming, dat is opgesteld naar aanleiding van een verzoek van de rechtbank Noord-Holland om onderzoek te doen naar de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, blijkt dat de man het afgelopen jaar meerdere malen opgenomen is geweest in een GGZ-kliniek. Het hof gaat er om die reden vanuit dat de man op dit moment niet in staat is enige inkomsten te verwerven, zonder dat sprake is van vermijdbaar of verwijtbaar inkomensverlies. Om die reden zal het hof de door de man te betalen bijdrage in de kosten van de kinderen vaststellen op € 25,- per kind per maand, met ingang van 7 oktober 2020 en alsnog het inleidend verzoek van de vrouw om een door de man te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud afwijzen. In zoverre zal de bestreden beschikking worden vernietigd.
Tussen partijen is niet in geschil dat de man nooit enige bijdrage heeft betaald, zodat het hof geen beslissing hoeft te nemen over een eventuele terugbetalingsverplichting.
Het hof zal een exemplaar van de berekeningen aan de beschikking hechten.
Verdeling echtelijke woning en hypotheek, alsmede overige boedelbestanddelen (met uitzondering van de eenmanszaak) (grief 2)
5.5
De man is van mening dat de rechtbank ten onrechte Nederlands recht heeft toegepast op het huwelijksvermogensregime van partijen. Ten tijde van het huwelijk (en overigens ook nu nog) had de man de Afghaanse nationaliteit. Ook de vrouw had de Afghaanse nationaliteit. Omdat sprake is van een gemeenschappelijke nationaliteit van partijen, namelijk de Afghaanse, is dit recht van toepassing op het huwelijksvermogensregime. Het Afghaans recht kent geen gemeenschap van goederen, zodat de door de rechtbank vastgestelde en gelaste verdeling niet in stand kan blijven.
5.6
De man heeft na indiening van het hoger beroepschrift een kopie van de huwelijksakte uit Afghanistan met een Nederlandse vertaling overgelegd. Ter zitting in hoger beroep heeft de vrouw erkend dat sprake is van een authentieke huwelijksakte, waaruit blijkt dat de man ten tijde van het huwelijk de Afghaanse nationaliteit had. Zij verzet zich niet (langer) tegen toepassing van het Afghaanse recht op het huwelijksvermogensregime.
5.7
Op het huwelijksvermogensregime is het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 (HHV) van toepassing. Gesteld noch gebleken is dat partijen voorafgaand aan hun huwelijk een rechtskeuze hebben gemaakt. In beginsel wordt in dat geval het huwelijksvermogensregime beheerst door het interne recht van de staat op welks grondgebied partijen hun eerste gewone verblijfplaats na het huwelijk hebben gevestigd (artikel 4 lid 1 HHV). Artikel 4 lid 2 HHV geeft een aantal uitzonderingen op deze regel. Inmiddels is tussen partijen niet langer in geschil dat zij ten tijde van de huwelijkssluiting de Afghaanse nationaliteit gemeenschappelijk hadden. Indien sprake is van een gemeenschappelijke nationaliteit, wordt het huwelijksvermogens-regime beheerst door het interne recht van die staat indien die staat niet partij is bij het Verdrag, terwijl volgens zijn internationaal privaatrecht zijn interne recht van toepassing is en de echtgenoten hun eerste gewone verblijfplaats na het huwelijk vestigen in een staat die de in artikel 5 HHV bedoelde verklaring heeft afgelegd (artikel 4 lid 2 aanhef en sub a HHV). Omdat volgens het internationale privaatrecht van Afghanistan zijn interne recht van toepassing is (Afghanistan is een nationaliteitsland) en Nederland de in artikel 5 HHV bedoelde verklaring heeft afgelegd, is om die reden Afghaans recht van toepassing op het huwelijksvermogens-regime van partijen.
Tussen partijen is niet in geschil dat het Afghaanse recht een scheiding van goederen kent. Dit brengt mee dat de door de rechtbank vastgestelde en gelaste verdeling niet in stand kan blijven.
Partijen zijn het erover eens dat zij geen gemeenschappelijke goederen hebben, zodat geen verdeling hoeft plaats te vinden. In eerste aanleg heeft de vrouw verzocht om de verdeling vast te stellen. Het hof zal dit verzoek alsnog afwijzen.
Ter zitting is namens de man gesteld dat de vrouw een fiets (die door hem is betaald) heeft meegenomen. Daargelaten dat de man zijn stelling niet heeft onderbouwd en de vrouw heeft betwist dat zij een fiets heeft meegenomen, heeft de man geen gevolgen aan deze stelling verbonden, zodat het hof hieraan voorbij gaat.
Bruidsschat
5.8
De vrouw heeft ter zitting in hoger beroep – bij wege van incidenteel hoger beroep - alsnog aanspraak gemaakt op betaling van de bruidsschat, die in de huwelijksakte is opgenomen. Omdat zij pas kort voor de mondelinge behandeling de huwelijksakte heeft ontvangen, kon zij dit verzoek niet eerder doen. Op grond van de huwelijksakte moet de man een bedrag van 400.000 Afghani betalen, dat wil zeggen € 4.326,80. De man heeft nog niets betaald, ook niet het direct uitkeerbare gedeelte van de bruidsschat.
5.9
Ter zitting is met partijen afgesproken dat de vrouw dit verzoek alsnog schriftelijk zal indienen, waarna de man de gelegenheid krijgt te reageren. De man heeft het hof bericht zich niet te verweren tegen het verzoek van de vrouw. Het hof zal het verzoek van de vrouw dan ook toewijzen. Wel zal het hof de man twee maanden de gelegenheid geven om het bedrag te betalen, voordat wettelijke rente verschuldigd wordt.
5.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen en beslissen als volgt.

6.De beslissing

Het hof:
rechtdoende
in principaal hoger beroep:
vernietigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de man € 25,- per kind per maand dient te betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen van partijen, met ingang van 7 oktober 2020 en voor zover het de toekomstige termijnen betreft, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
wijst alsnog af het verzoek van de vrouw om een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud vast te stellen;
verklaart het Afghaanse recht van toepassing op het huwelijksvermogensregime van partijen;
in incidenteel beroep:
veroordeelt de man tot betaling van de bruidsschat met een waarde van 400.000 Afghani, zijnde € 4.326,80, binnen twee maanden na heden, bij niet-betaling te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van twee maanden na heden tot de dag van volledige betaling;
in principaal en incidenteel hoger beroep:
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.C. Schenkeveld, mr. A.R. Sturhoofd en mr. H.A. van den Berg, in tegenwoordigheid van mr. W.J. Boon als griffier en is op 22 november 2022 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.