ECLI:NL:GHAMS:2022:3283

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 november 2022
Publicatiedatum
21 november 2022
Zaaknummer
200.309.133/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van eenhoofdig gezag en ontzegging van omgang in een familiezaken geschil

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende het gezag en de omgang van een minderjarige. De man, verzoeker in hoger beroep, had eerder gezamenlijk gezag met de vrouw, maar de rechtbank Noord-Holland had op 12 januari 2022 besloten het gezamenlijk gezag te beëindigen en de vrouw het eenhoofdig gezag toe te kennen. Tevens werd de man het recht op omgang met de minderjarige ontzegd. De man had in de afgelopen jaren te maken gehad met verslavings- en psychische problematiek, wat zijn betrokkenheid bij de opvoeding en verzorging van de minderjarige ernstig had beïnvloed. Ondanks zijn inspanningen om aan zichzelf te werken, oordeelde het hof dat de positieve ontwikkelingen nog te pril waren om te concluderen dat hij in staat was om een veilige en stabiele omgeving voor de minderjarige te bieden.

De vrouw, verweerster in hoger beroep, stelde dat de man in het verleden niet in staat was om op een verantwoorde manier met de minderjarige om te gaan, en dat zijn gedrag in het verleden, waaronder verbaal agressief gedrag, het vertrouwen in hem had geschaad. De Raad voor de Kinderbescherming adviseerde ook om de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen, gezien de zorgen over de veiligheid van de minderjarige. Het hof concludeerde dat het in het belang van de minderjarige noodzakelijk was dat de vrouw alleen met het gezag werd belast en dat de omgangsregeling met de man voorlopig niet kon worden vastgesteld. De beslissing van het hof bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek van de man tot omgang af.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.309.133/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/321381 / FA RK 21-5044
Beschikking van de meervoudige kamer van 22 november 2022 inzake
[de man] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. N. van der Vegt te Bussum,
en
[de vrouw] ,
wonende te [plaats B] , gemeente [gemeente] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. I.M. Thieme te Zaandam.
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende is aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de rechtbank) van 12 januari 2022 uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 11 april 2022 in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking van 12 januari 2022.
2.2
De vrouw heeft op 31 mei 2022 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn verder de volgende stukken ingekomen:
- een bericht van de man van 30 september 2022;
- een bericht van de man van 3 oktober 2022.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 6 oktober 2022 plaatsgevonden.
Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw en haar advocaat via een telehoorverbinding;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer R. Koops.
Voor de man is de heer T. van Dijk opgetreden als tolk in de Portugese taal.

3.De feiten

3.1
Uit het (op 2 september 2019 door echtscheiding ontbonden) huwelijk van partijen [minderjarige] 2015 te [geboorteplaats] [minderjarige] geboren.
Tot aan de bestreden beschikking oefenden de oudersgezamenlijk het gezag uit over [minderjarige] . [minderjarige] heeft haar hoofdverblijfplaats bij de vrouw.
3.2
Bij ouderschapsplan van 18 juni 2019 – dat deel uitmaakt van de echtscheidingsbeschikking van 31 juli 2019 – zijn partijen overeengekomen dat [minderjarige] eenmaal per veertien dagen gedurende het weekend bij de man in [plaats] verblijft en daarnaast iedere dinsdagmiddag omgang heeft met de man, die haar uit school haalt en om 17.00 uur bij de vrouw terugbrengt. Aan die regeling hebben partijen geen uitvoering gegeven.
3.3
Naar aanleiding van de hulpvraag van de vrouw heeft het Jeugdteam [gemeente] partijen verwezen naar het Omgangshuis. Het Omgangshuis zag na de intakegesprekken en het voorbereidend oudergesprek geen mogelijkheden voor het opstarten van begeleide omgang tussen de man en [minderjarige] .
In het rapport van 29 oktober 2021 concludeert het Omgangshuis: “
dat er onvoldoende voorwaarden zijn voor het opstarten van begeleide omgang aan de kant van vader: vader toont moeite te hebben met het reguleren van zijn emoties, maakt een verwarde indruk, doet verontrustende uitspraken. Mogelijk is sprake van suïcidaliteit. Vader uit en toont zijn sterke emoties naar zijn dochter en betrekt haar in zijn beleving. Vader heeft het contact met het Omgangshuis verbroken toen hem vragen werden gesteld gericht op zelfreflectie. Vader neemt ondanks herhaalde verzoeken geen contact met op met het Omgangshuis. Er lijkt sprake te zijn van een veranderde beleving van de werkelijkheid die vaders waarnemen, denken en emoties beïnvloedt.
Het Omgangshuis adviseert moeder en het Jeugdteam om een melding te doen bij Veilig Thuis over haar zorgen rondom de actuele veiligheid en deze te bespreken bij de Beschermtafel. Het Omgangshuis vindt het nodig dat er een aantal voorwaarden worden gecreëerd voor het opstarten van een hulpverleningstraject en begeleide omgang, deze voorwaarden zijn al eerder gecommuniceerd met ouders per mail:
  • Vader staat onder behandeling van een psycholoog of psychiater. Deze behandeling moet voldoende positief verlopen. Vader en zijn behandelaar informeren de hulpverlening en het Omgangshuis over zijn diagnose, behandelplan, de verloop daarvan en of er pro-actief wanneer er zorgelijke signalen zijn; met als doel zekerheid dat het kind niet weer zal worden belast met ouder-kindproblematiek en het creëren van een veilige omgeving rond het kind.
  • Vader gaat niet onaangekondigd langs bij de andere ouder en/of uw kind en zoekt ook niet op andere wijze contact.
  • Vader is in staat zijn emoties voldoende te reguleren in contact met de andere ouder, de hulpverlening en het kind.
  • Vader is in staat aan te sluiten bij de behoeften en belangen van het kind.
3.4
In verband met een psychotische ontregeling is de man op basis van een zorgmachtiging van 22 september 2021 tot 16 oktober 2021 opgenomen geweest op de gesloten afdeling van de ggz-instelling De [ggz-instelling] te [plaats A] en van 16 oktober 2021 tot 2 februari 2022 op de besloten afdeling. Na zijn ontslag heeft de man tijdelijk (onder begeleiding) verbleven bij [X] te [plaats A] . Op dit moment woont hij zelfstandig en heeft hij wekelijks contact met het FACT team.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank op verzoek van de vrouw het gezamenlijk gezag van partijen over [minderjarige] beëindigd en de vrouw belast met het eenhoofdig gezag. Daarnaast heeft de rechtbank de man het recht op omgang met [minderjarige] ontzegd voor onbepaalde tijd.
4.2
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, alsnog de inleidende verzoeken van de vrouw af te wijzen, zodat hij het gezag en de zorg over [minderjarige] behoudt, althans in goede justitie een zorgregeling te bepalen tussen hem en [minderjarige] .
4.3
De vrouw heeft verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Standpunten van partijen
5.1
De man meent dat de rechtbank ten onrechte het gezamenlijk gezag van partijen heeft beëindigd en de vrouw met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] heeft belast. Er is geen sprake van een onaanvaardbaar risico dat [minderjarige] klem of verloren zal raken tussen haar ouders. Mocht daar in het verleden al wel sprake van zijn geweest, dan is dat van tijdelijke aard geweest en is daar binnen afzienbare tijd verbetering in gekomen. Ook is beëindiging van het gezag van de man in het belang van [minderjarige] niet anderszins noodzakelijk. De man ontkent niet dat het niet goed met hem ging en hij ontkent ook niet dat hij psychische problemen heeft gehad die van dien aard waren dat hij als gevolg daarvan aanvankelijk vrijwillig, maar later gedwongen is opgenomen in een GGZ-instelling. Maar hij is behandeld voor zijn psychische aandoening en heeft zijn leven weer op orde. De man is in staat afspraken te maken en na te komen en is ook in staat onbelast contact te hebben met de vrouw over [minderjarige] . Hij meent dan ook dat de rechtbank te lichtvaardig is overgegaan tot het verregaande besluit van beëindiging van zijn gezag.
Daarnaast betwist de man dat omgang tussen hem en [minderjarige] in strijd is met zwaarwegende belangen van [minderjarige] en een ernstig nadeel zou opleveren voor haar geestelijke en lichamelijke ontwikkeling, zoals de rechtbank heeft geoordeeld. De man kan zijn handelen en gedrag in het verleden niet uitwissen. Maar het is in het belang van [minderjarige] dat het beeld dat de man onbedoeld van zichzelf heeft laten ontstaan, bij haar wordt weggenomen. Hij realiseert zich dat het contact rustig moet worden opgebouwd en dat daar begeleiding bij nodig is. Hij is dan ook bereid om met het jeugdteam te bekijken hoe de omgang onder begeleiding kan worden vormgegeven.
5.2
De vrouw stelt dat de rechtbank op juiste gronden het gezamenlijk gezag van partijen heeft beëindigd en haar heeft belast met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] . De vrouw begrijpt uit de door de man overgelegde stukken dat het de goede kant op gaat met hem. Maar het heeft de vrouw twee jaar gekost om de man zover te krijgen zich te laten behandelen voor zijn verslavings- en psychische problematiek. Zijn ontslag uit de GGZ-instelling is nog maar kort geleden. Het zal tijd kosten om te bezien of de man de positieve lijn kan vasthouden. Het is nog te vroeg om te stellen dat de situatie van de man nu stabiel is. Als gevolg daarvan kan redelijkerwijs niet verwacht worden dat de communicatie tussen partijen direct binnen aanzienlijke tijd verbetert, terwijl dat essentieel is voor een gezamenlijke gezagsuitoefening. De verstandhouding tussen partijen is al zo’n lange tijd verstoord dat geen sprake meer kan zijn van samenwerking door partijen als ouders. Daar is, ondanks de diverse inspanningen van de vrouw om hulpverlening voor partijen en voor [minderjarige] te krijgen, nog geen verandering in gekomen. Als gevolg van zijn persoonlijke problematiek was de man al voor de scheiding van partijen een afwezige vader. Voor beslissingen rondom [minderjarige] is het van belang dat de man geen belemmering vormt, hetgeen de vrouw wel heeft ervaren in het verleden. Zij is in staat de juiste beslissingen te nemen rondom [minderjarige] . Het uitoefenen van het gezamenlijk gezag is niet langer in het belang van [minderjarige] , aldus de vrouw.
De vrouw stelt daarnaast dat de rechtbank de man op juiste gronden het recht op omgang heeft ontzegd. Door het verleden, de onaangekondigde bezoeken, alle omgangsmomenten waarbij de man verbaal agressief gedrag heeft vertoond naar de vrouw toe in het bijzijn van [minderjarige] en de uitspraken die hij heeft gedaan via e-mail en tijdens het gesprek met het Omgangshuis hebben het vertrouwen van de vrouw in de man volledig doen verdwijnen. De man toonde met zijn gedrag aan geen inzicht te hebben in de gevolgen van zijn handelen op de nog zeer jonge [minderjarige] , maar ook op zijn relatie met de vrouw. De man heeft in het verleden aangegeven dat drugsdealers hem lastig vallen en bij zijn woning vragen naar [minderjarige] . Het is van groot belang dat er geen enkele mogelijkheid bestaat dat [minderjarige] hiermee geconfronteerd kan worden. Voordat begeleid contact aan de orde is, zijn wat betreft de vrouw eerst nog nadere actie en ontwikkelingen aan de zijde van de man noodzakelijk. De vrouw vindt het belangrijk dat er systeemtherapie plaatsvindt om omgang tussen haarzelf en de man te normaliseren, alsmede systeemtherapie en begeleiding van de man in het contact met [minderjarige] . Het belang van [minderjarige] staat voorop in deze zaak, aldus de vrouw.
Advies van de raad
5.3
De raad heeft het hof geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. Volgens de raad waren en zijn er voldoende aanwijzingen om de vrouw met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] te belasten. Voor wat betreft de omgang meent de raad dat het ijs nog te dun is. De raad gunt [minderjarige] het contact met haar vader en gunt ook de man het contact met zijn dochter. De raad ziet ook dat de man erg zijn best doet en probeert om zijn situatie blijvend te veranderen. De raad vermoedt dat het nu nog te vroeg is om het Jeugdteam in te zetten, maar hoopt wel dat de vrouw perspectief aan de man kan blijven bieden en dat in de toekomst contactherstel wordt gerealiseerd.
Wettelijk kader ten aanzien van het gezag
5.4
Op grond van artikel 1:251 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) blijven de ouders die gezamenlijk het gezag hebben na ontbinding van het huwelijk dit gezag gezamenlijk uitoefenen. Ingevolge artikel 1:253n lid 1 BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van één van hen dit gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd en indien: a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
De rechter bepaalt dan aan wie van de ouders voortaan het gezag over het kind toekomt.
Beoordeling door het hof
5.5
Tussen partijen is niet in geschil, en ook voor het hof staat vast, dat sprake is van gewijzigde omstandigheden als bedoeld in artikel 1:253n BW.
5.6
Het uitgangspunt van de wetgever is dat ouders het gezag gezamenlijk uitoefenen. Volgens vaste jurisprudentie brengt het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders niet zonder meer mee dat in het belang van het kind het gezag aan één van de ouders moet worden toegekend. Wel is voor gezamenlijk gezag vereist dat de ouders daadwerkelijk in staat zijn tot een behoorlijk overleg over zaken die de minderjarige aangaan en dat zij beslissingen (van enig belang) over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans in staat zijn afspraken te maken over situaties die zich rond het kind (kunnen) voordoen, zodanig dat het kind niet klem of verloren raakt tussen de ouders. Bij de beoordeling van de vraag of het gezamenlijk gezag moet worden beëindigd staat het belang van het kind voorop.
5.7
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de onderlinge verstandhouding van partijen in de afgelopen jaren ernstig verstoord is geraakt door het onvoorspelbare gedrag van de man als gevolg van zijn verslavings- en psychische problematiek. In november 2020 is een contact tussen de man en de vrouw zodanig geëscaleerd dat [minderjarige] zich in paniek heeft opgesloten in de wc. Dit is de laatste keer geweest dat de man fysiek contact met [minderjarige] heeft gehad. Nadien hebben enkel nog wat videobelcontacten tussen hen plaatsgevonden. Via het Jeugdteam en het Omgangshuis is in 2021 geprobeerd het contact tussen de man en [minderjarige] te herstellen. Dit traject is in september 2021 door het Omgangshuis opgeschort nadat de man in het voorbereidende gesprek onsamenhangende en verontrustende uitspraken deed en hij daarnaast onaangekondigd de vrouw en [minderjarige] thuis heeft opgezocht. Het Omgangshuis heeft daarop aan de man bericht dat de begeleide omgang pas weer kan worden opgestart als hij zich onder behandeling stelt van een psycholoog of psychiater en deze behandeling positief verloopt. Nog diezelfde maand is de man opgenomen in een ggz-instelling, aanvankelijk op vrijwillige basis en later op basis van een rechterlijke machtiging. De opname van de man heeft voortgeduurd tot 2 februari 2022. Na zijn ontslag heeft de man tijdelijk (onder begeleiding) verbleven bij [X] te [plaats A] . Op dit moment woont hij zelfstandig en heeft hij wekelijks contact met het FACT team.
Naar het oordeel van het hof volgt uit het voorgaande dat de man in de afgelopen jaren onmachtig is gebleken om stabiel en betrouwbaar invulling te geven aan het gezag over [minderjarige] . Sinds de echtscheiding van partijen is de man nauwelijks betrokken geweest bij de verzorging en opvoeding van [minderjarige] en partijen zijn al geruime tijd niet in staat tot constructief overleg over [minderjarige] . Het hof ziet geen aanwijzingen voor de stelling van de man dat partijen in de actuele situatie dan wel in de nabije toekomst wel op ouderniveau met elkaar zullen kunnen overleggen. Het verleden, waarin sprake is geweest van onvoorspelbaar en verbaal agressief gedrag van de man jegens de vrouw in het bijzijn van [minderjarige] , laat zich niet zomaar uitvlakken. Hoewel het een goede stap is dat de man hulpverlening heeft aanvaard en zijn leven weer meer op orde heeft, zal de toekomst moeten uitwijzen of hij deze recente positieve ontwikkelingen kan vasthouden. Op dit moment acht het hof van belang dat de vrouw in voorkomende gevallen snel beslissingen voor en over [minderjarige] kan nemen, zonder dat zij daarvoor afhankelijk is van door de man bij gezamenlijk gezag te geven medewerking of instemming. Het hof komt dan ook met de rechtbank en de raad tot de conclusie dat het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is dat de vrouw alleen met het gezag over haar is belast. Het hof zal de bestreden beschikking in zoverre bekrachtigen.
Wettelijk kader ten aanzien van de omgang
5.8
Op grond van artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen of van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter kan het recht op omgang uitsluitend ontzeggen op de in artikel 1:377a, derde lid, BW limitatief opgesomde gronden die in de kern gemeen hebben dat zwaarwegende belangen van het kind zich tegen omgang verzetten.
5.9
Zoals hierboven al is overwogen, staat niet ter discussie dat sprake is van gewijzigde omstandigheden.
5.1
Vooropgesteld moet worden dat het hof – net als de raad – het [minderjarige] en de man gunt dat hun contact wordt hersteld. Uit de inspanningen die de vrouw in het verleden heeft verricht om dit te bewerkstellingen, maakt het hof op dat ook zij doordrongen is van het belang van het contact tussen [minderjarige] en haar vader. Echter, de vraag die het hof nu moet beantwoorden, is of de situatie van de man zodanig is verbeterd dat hij weer in staat is om op een veilige manier omgang met [minderjarige] te hebben zonder haar te belasten met zijn problematiek. Net als de raad acht het hof de positieve ontwikkelingen aan de zijde van de man nog te precair om een omgangsregeling te kunnen bepalen.
Het hof acht het bewonderingswaardig hoe ver de man is gekomen, dat hij een eigen woning en een baan heeft en daarnaast zicht heeft op het terugkeren in zijn oude vak van dansleraar. Het hof ziet dat de man – onder begeleiding van het FACT team – hard aan zichzelf werkt. Echter, de situatie van de man is nog maar zeer recent ten positieve gekeerd en kent een lange voorgeschiedenis van onvoorspelbaar gedrag, waaraan hij [minderjarige] heeft blootgesteld. In de komende tijd zal de man moeten laten zien dat de positieve ontwikkelingen in zijn leven duurzaam zijn. Daarnaast zal hij zich moeten inspannen om het vertrouwen van de vrouw in hem te herstellen. Wellicht dat het opstarten van de communicatie met de vrouw via het mailadres dat zij op advies van de Blijfgroep heeft aangemaakt daarin een goede eerste stap is. Op het moment dat tussen partijen weer een minimale vertrouwensbasis bestaat en de man nog altijd voldoet aan de onder 3.3 vermelde voorwaarden van het Omgangshuis, zal dat een positief uitgangspunt kunnen zijn om een hulpverleningstraject en de begeleide omgang weer te kunnen opstarten. De vrouw heeft ter zitting verklaard bereid te zijn – onder deze voorwaarden – daaraan mee te werken. Op dit moment is die situatie er nog niet.
Gelet op het voorgaande zal het hof dan ook het verzoek van de man tot vaststelling van een omgangsregeling afwijzen en de bestreden beschikking ook op dit punt bekrachtigen. Daarbij wijst het hof er op dat elke afwijzing van een verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling en elke beslissing waarbij de omgang is ontzegd tijdelijk van aard is, in die zin dat de ouder wiens verzoek is afgewezen zich in geval van wijziging van omstandigheden en in ieder geval na verloop van een jaar opnieuw tot de rechter kan wenden teneinde een omgangsregeling te doen vaststellen.
5.11
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem van 12 januari 2022;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, mr. J.F. Miedema en mr. J.W. van Zaane, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Betlem als griffier en is op 22 november 2022 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.