ECLI:NL:GHAMS:2022:3281

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 november 2022
Publicatiedatum
21 november 2022
Zaaknummer
200.309.402/ 01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de zorgregeling voor een minderjarige in het kader van een echtscheiding met betrekking tot omgangsrechten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de zorgregeling voor de minderjarige [minderjarige], geboren in 2018, uit de relatie tussen de vrouw en de man. De vrouw, verzoekster in principaal hoger beroep, verzocht om uitbreiding van de zorgregeling, terwijl de man en de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers (GI) de bestreden beschikking van de kinderrechter wilden bekrachtigen. De vrouw had eerder in de procedure al een zorgregeling die was vastgesteld door de kinderrechter, maar deze was beperkt na een incident in 2019 waarbij de minderjarige een maand bij de vrouw verbleef zonder contact met de man. Het hof heeft de feiten en omstandigheden rondom de zorgregeling en de ontwikkeling van de minderjarige in overweging genomen. Het hof concludeerde dat de huidige zorgregeling, die voorziet in begeleide omgang, in het belang van de minderjarige is en dat uitbreiding van de zorgregeling op dit moment niet gerechtvaardigd is. De vrouw heeft recht op omgang, maar gezien de zorgen over haar betrouwbaarheid en de ontwikkeling van de minderjarige, is het hof van oordeel dat het beter is om de huidige regeling te handhaven. De beslissing van het hof houdt ook rekening met de noodzaak om de stabiliteit en rust voor de minderjarige te waarborgen, zodat hij kan werken aan zijn spraak- en taalontwikkeling. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het hof heeft het verzoek van de vrouw tot uitbreiding van de zorgregeling afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.309.402/ 01
Zaaknummer rechtbank: C/15/323013 / JU RK 21-2254 en C/15/323115 / JU RK 21-2254
Beschikking van de meervoudige kamer van 22 november 2022 in de zaak van
[de vrouw] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in principaal hoger beroep,
verweerster in incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. I.C. Andréa te Alkmaar,
en
de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers,
gevestigd te [plaats A] ,
verweerster in principaal hoger beroep,
verder te noemen: de GI,
en
[de man] ,
wonende te [plaats B] , gemeente [gemeente] ,
verweerder in principaal hoger beroep,
verzoeker in incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. J.E. Smal te Limmen.
Als belanghebbende is aangemerkt:
de minderjarige [minderjarige] .
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie: Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland (locatie Alkmaar) (hierna: de kinderrechter) van 19 januari 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
De vrouw is op 19 april 2022 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 19 januari 2022.
2.2
De man heeft op 10 juni 2022 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
De GI heeft op 14 juni 2022 een verweerschrift ingediend.
2.4
De vrouw heeft op 5 augustus 2022 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep van de man ingediend.
2.5
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- het proces-verbaal van de behandeling bij de rechtbank, ingekomen op 4 mei 2022;
- een bericht van de zijde van de man van 1 september 2022 met bijlagen, ingekomen op 5 september 2022;
- een bericht van de zijde van de man van 5 september 2022 met bijlagen, ingekomen op 8 september 2022.
2.6
De mondelinge behandeling heeft op 14 september 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de gezinsmanager namens de GI, vergezeld door een collega;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
Namens de raad is niemand verschenen.

3.De feiten

3.1
Uit de (in mei 2019 verbroken) relatie van de vrouw en de man is [minderjarige] geboren [in] 2018.
Partijen oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige] . Sinds hun uiteengaan woont [minderjarige] bij de man.
3.2
Bij beschikking van 4 februari 2020 heeft de kinderrechter [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI, nadat [minderjarige] op 7 november 2019 reeds voorlopig onder toezicht was gesteld. De maatregel is verlengd, laatstelijk tot 4 november 2022.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, overeenkomstig het verzoek van de GI de volgende zorgregeling bepaald:
- [minderjarige] heeft elke woensdag in de even week van 9.30 uur tot 13.30 uur begeleide omgang met de vrouw. Elke dinsdagavond in de even week stuurt de vrouw in de groepsapp (de GI, hulpverlening en de beide ouders) een appje met daarin beschreven wat zij de dag erna met [minderjarige] gaat doen;
- de vrouw haalt op woensdagochtend in de even week [minderjarige] om 9.15 uur op bij de man, samen met de begeleiding. De omgang is geheel begeleid. De vrouw brengt [minderjarige] samen met de begeleiding weer naar huis om 13.30 uur;
- zodra [minderjarige] vier jaar oud is ( [in] 2022) zal hij naar school gaan. In de eerste periode is [minderjarige] nog op woensdag vrij en kan de begeleide omgangsregeling op woensdagochtend in de even weken voortduren;
- zodra [minderjarige] op woensdagochtend school heeft, zal de omgangsregeling plaatsvinden in de even weken op woensdag uit school van 12.30 uur tot 16.30 uur. De vrouw haalt met de begeleiding [minderjarige] op bij de man en brengt hem met de begeleiding weer naar huis. De omgang is geheel begeleid;
- de vrouw zal dan ook op dinsdagochtend in de groepsapp (de GI, hulpverlening en beide ouders) informeren over wat zij de dag erna gaat doen met [minderjarige] .
4.2
De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, te bepalen dat [minderjarige] eens in de veertien dagen een weekend van vrijdagmiddag uit school tot zondagmiddag 16.00 uur bij de vrouw verblijft, waarbij de uitbreiding van de zorgregeling wordt opgebouwd in die zin dat na verloop van iedere drie maanden de zorgregeling met één dag en nacht wordt uitgebreid tot het moment dat [minderjarige] de even weken bij de vrouw verblijft.
4.3
De GI verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.4
De man verzoekt de verzoeken van de vrouw af te wijzen.
In incidenteel hoger beroep verzoekt hij primair, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, te bepalen dat zodra [minderjarige] naar school gaat de vrouw omgang heeft met [minderjarige] in de even weken op woensdag uit school van 12.30 tot 16.30. De vrouw haalt met de begeleiding [minderjarige] op bij de school van [minderjarige] en brengt hem met begeleiding weer naar huis. In de schoolvakanties en op vrije dagen haalt de vrouw [minderjarige] met begeleiding bij de man op om 12.30 uur en brengt zij [minderjarige] om 16.30 uur weer thuis. De omgang is geheel onder begeleiding.
Subsidiair verzoekt hij een zodanige omgangsregeling te bepalen als het hof juist zal achten.
4.5
De vrouw heeft geen verweer gevoerd tegen het verzoek van de man in incidenteel hoger beroep.

5.De motivering van de beslissing

In principaal en incidenteel hoger beroep
5.1
Op grond van artikel 1:265g lid 1 Burgerlijk Wetboek kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling voor de duur van de ondertoezichtstelling een omgangsregeling vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
5.2
De vrouw is het niet eens met de vaststelling van de zorgregeling, die neerkomt op een beperking van de omgang, en zij stelt dat die niet in het belang van [minderjarige] is. De vrouw is in staat om voor [minderjarige] te zorgen zoals zij dat ook deed tijdens de relatie van partijen. De zorgen die de GI over de vrouw heeft zijn vooral gebaseerd op verhalen van de man; dat hij vanwege de ex-partnerproblematiek geen emotionele toestemming kan geven voor omgang tussen [minderjarige] en de vrouw mag echter geen reden zijn om de omgang te beperken.
[minderjarige] heeft altijd al moeite gehad met zijn spraak en het is dus niet zo dat de vrouw een spraakachterstand heeft veroorzaakt, zoals de man stelt. Verder weerspreekt de vrouw dat zich traumatische gebeurtenissen hebben voorgedaan tijdens de maand in 2019 dat [minderjarige] bij haar was. Zij heeft [minderjarige] toen bij zich gehouden nadat zich tussen haar en de man een incident had voorgedaan. Er wordt gesuggereerd dat [minderjarige] toen een trauma heeft opgelopen, maar de vrouw heeft goed voor hem gezorgd.
De GI noemt het zorgelijk dat de vrouw weinig openheid van zaken geeft. In dat verband stelt de vrouw dat zij al twee jaar in een zelfstandige woning woont en dat zij geen partner heeft. Zij werkt parttime vanuit huis als zzp’er. Overigens zijn dit geen omstandigheden die iets zeggen over de pedagogische kwaliteiten van de vrouw. Tijdens de omgang zijn er geen zorgen over de opvoedvaardigheden van de vrouw. De vrouw vindt het kwalijk dat geen onderzoek wordt gedaan naar de mogelijkheden van uitbreiding van de omgang. Zij werkt aan alle hulpverlening mee.
De vrouw en [minderjarige] hebben recht op omgang, welk recht wordt gewaarborgd in artikel 8 EVRM, artikel 9 lid 3 IVRK en artikel 24 lid 3 Handvest van de grondrechten van de EU.
5.3
De GI heeft het verloop van de zorgregeling geschetst. Na het uiteengaan van de vrouw en de man in mei 2019 zag de vrouw [minderjarige] twee middagen per week en één keer in het weekend. Deze zorgregeling is gestopt toen de vrouw [minderjarige] in oktober 2019 een maand bij zich hield en zij onbereikbaar was voor de man. Over de periode van december 2019 tot oktober 2021 is de omgang hervat en steeds meer uitgebreid. In september 2021 zag de vrouw [minderjarige] een dag (van 9.15 tot 17.00) per week waarvan twee uur werden begeleid (van 12.00 uur tot 14.00 uur). In oktober 2021 kwam er echter een melding binnen van [X] , een vriend van de vrouw. Die melding heeft twijfels gewekt bij de GI over de betrouwbaarheid van de vrouw. Zo bleek daaruit dat [X] regelmatig aanwezig was bij de omgang tussen de vrouw en [minderjarige] .
De vrouw weet die twijfels niet weg te nemen. Er is nog steeds veel onduidelijk over haar persoonlijke omstandigheden (zoals waar zij woont en waar zij [minderjarige] dus ontvangt), zij heeft geen persoonlijkheidsonderzoek gedaan en zij komt niet of nauwelijks in gesprek met de GI. Het is een feit dat [minderjarige] zich niet leeftijdsadequaat ontwikkelt (qua spraak). Voor de GI is niet duidelijk of de oorzaak van die achterstand ligt in die maand in 2019, maar zolang dat niet duidelijk is wil de GI de omgang niet uitbreiden.
5.4
De man stelt dat [minderjarige] getraumatiseerd bij hem terugkwam toen hij in oktober 2019 een maand bij de vrouw was geweest. Sindsdien heeft hij een spraakachterstand (hij stopte met praten) en hij had last van verlatingsangst; [minderjarige] kon niet alleen slapen en hij raakte al overstuur als de man naar het toilet ging. Onder andere vanwege deze ontvoering is de man van mening dat de vrouw niet in staat is om voor [minderjarige] te zorgen. Hij is zijn vertrouwen in haar kwijtgeraakt en de huidige zorgregeling is voor hem nu de hoogst haalbare.
5.5
Het hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting vast dat [minderjarige] op jonge leeftijd al veel onrust heeft meegemaakt: zijn ouders zijn uit elkaar gegaan toen hij nog geen jaar oud was, hij is in 2019 een maand bij zijn moeder geweest zonder contact met zijn vader te hebben en sindsdien ruziën zijn ouders over hem. De zorgregeling tussen hem en zijn moeder is eerst uitgebreid en vervolgens beperkt.
Duidelijk is voorts dat het verstoken zijn van contact met de man in oktober 2019 zijn weerslag heeft gehad op [minderjarige] . Of de achterstand in spraak- en taalontwikkeling van [minderjarige] geheel of ten dele is terug te voeren op die maand, staat niet vast. Feit is echter wel dat [minderjarige] hulp krijgt, niet alleen van school en een logopedist, maar ook – tot voor kort – van kindertherapeut [Y] .
Inmiddels (bijna drie jaar na oktober 2019) gaat het goed met [minderjarige] , afgezien van de achterstand in zijn spraak- en taalontwikkeling. De man heeft ter zitting verklaard dat [minderjarige] een blij kind is dat goed eet en slaapt en het naar zijn zin heeft op school. De zorgregeling met de vrouw loopt goed; tijdens de begeleide contacten wordt gezien dat [minderjarige] en de vrouw een goede band hebben en de begeleider twijfelt niet aan de pedagogische kwaliteiten van de vrouw. Dat neemt niet weg dat er vraagtekens te zetten zijn bij de betrouwbaarheid van de vrouw. Zo is de uitbreiding van de omgang eerder mislukt; uit de melding van [X] bleek dat hij meermaals aanwezig was bij de (onbegeleide) contacten en dat hij en de vrouw ruzie hebben gekregen in het bijzijn van [minderjarige] .
Gezien deze twijfels alsmede gezien de hiervoor geschetste achtergrond waarbij [minderjarige] pas sinds driekwart jaar naar school gaat, hij een nieuwe kindertherapeut zal krijgen en bij hem sprake is van een onverklaarde spraak- en taalachterstand, is het hof van oordeel dat het nu te vroeg is om de zorgregeling uit te breiden en dat [minderjarige] eerst nog wat meer rust moet worden gegund. De twijfels over de betrouwbaarheid van de vrouw betekenen een risico voor die rust. Bij zijn afweging betrekt het hof ook de brief van 30 augustus 2022 van Lydia Zwart, de logopedist die [minderjarige] sinds 16 maart 2021 behandelt. Haar diagnose is dat [minderjarige] vermoedelijk een taalontwikkelingsstoornis heeft die mogelijk het gevolg is van trauma. Zij schrijft dat [minderjarige] stappen maakt en dat hij zichtbaar en hoorbaar groeit in zijn spraak- en taalontwikkeling. Voor de ontwikkeling in de spraak en taal is een veilige en responsieve omgeving essentieel. Zij spreekt de hoop uit dat alle betrokkenen [minderjarige] kunnen ondersteunen nu er een positieve ontwikkeling is ingezet, en dat de thuissituaties stabiel en gelijk blijven. Zij sluit af met de opmerking dat [minderjarige] een grote achterstand in te halen heeft en dat spanning en stress moeten worden vermeden teneinde stagnatie of regressie te voorkomen.
Om te waarborgen dat de thuissituatie van [minderjarige] stabiel en zonder spanning is, zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.
Hoewel het hof het verzoek van de vrouw tot uitbreiding van de zorgregeling zal afwijzen, wil het nog wel onderstrepen dat het van belang is dat de GI onderzoekt aan welke concrete voorwaarden de vrouw moet voldoen om op een betrouwbare en bestendige manier uitvoering te geven aan een zorgregeling. Weliswaar is het belangrijk dat [minderjarige] de rust krijgt om aan zijn spraak- en taalachterstand te werken, maar het is evenzo belangrijk dat hij meer omgang met de vrouw heeft zodra dat mogelijk is.
5.6
Uit het voorgaande volgt dat - anders dan de vrouw stelt - de inbreuk op het recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM gerechtvaardigd is. Om diezelfde reden moet ook het beroep van de vrouw op artikel 9 lid 3 IVRK en artikel 24 lid 3 Handvest van de grondrechten van de EU worden verworpen.
5.7
In zijn incidenteel hoger beroep heeft de man verzocht de huidige zorgregeling aan te passen in die zin dat de omgang direct na school start zodat [minderjarige] niet eerst naar huis hoeft. Nu de vrouw met dit voorstel kan instemmen en het er niet toe leidt dat er minder omgang is, zal het hof dienovereenkomstig beslissen.
5.8
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof:
In principaal en incidenteel hoger beroep
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor zover daarbij een begeleide zorgregeling tussen [minderjarige] en de vrouw is bepaald van eens per twee weken in de even weken op woensdag van 12.30 tot 16.30, met dien verstande dat de vrouw [minderjarige] met de begeleiding ophaalt bij school en hem met begeleiding terugbrengt naar de man. In de schoolvakanties en op vrije dagen haalt de vrouw met de begeleiding [minderjarige] op bij de man om 12.30 uur en brengt zij [minderjarige] om 16.30 terug bij de man. De omgang is geheel onder begeleiding;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. van Baardewijk, mr. A.N. van de Beek en mr. J.W. van Zaane, bijgestaan door mr. F.J.E. van Geijn als griffier, en is op 22 november 2022 in het openbaar uitgesproken door de oudste raadsheer.