ECLI:NL:GHAMS:2022:3275

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 november 2022
Publicatiedatum
21 november 2022
Zaaknummer
200.314.711/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarige in het kader van gezinshereniging en opvoedingscapaciteiten van ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft tegen een eerdere beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland geappelleerd. De minderjarige staat sinds 10 mei 2019 onder toezicht van de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers Noord-Holland, en is in oktober 2020 voor het eerst uit huis geplaatst. De machtiging tot uithuisplaatsing is in de loop der jaren meerdere keren verlengd, maar eindigde op 10 mei 2022 omdat het verlengingsverzoek niet tijdig was ingediend.

De moeder verzoekt om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] te bekorten of af te wijzen, terwijl de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling de bestreden beschikking willen bekrachtigen. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waaronder de problematiek van de ouders, de zorgbehoefte van de minderjarige en de eerdere hulpverlening. Het hof concludeert dat de ouders, ondanks positieve ontwikkelingen, niet in staat zijn om op korte termijn een stabiele opvoedsituatie te bieden. De moeder heeft een verleden van verslaving en de vader kampt met gezondheidsproblemen, wat de situatie compliceert.

Het hof oordeelt dat de inbreuk op het recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven gerechtvaardigd is, gezien de noodzaak om de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van [minderjarige] te beschermen. De beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd, en het verzoek van de moeder wordt afgewezen. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer van het hof, waarbij de rechters de belangen van de minderjarige vooropstelden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.314.711/01
zaaknummer rechtbank: C/15/327630 / JU RK 22-676
beschikking van de meervoudige kamer van 22 november 2022 in de zaak van
[de moeder],
wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. F. Pool te Rotterdam,
en
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag,
locatie Haarlem,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- [de vader] (hierna te noemen: de vader);
- de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers Noord-Holland, locatie Amsterdam (hierna te noemen: de GI);
- na te noemen minderjarige [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ).
Als informanten zijn aangemerkt:
- het gezinshuis;
- [X] .

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de rechtbank) van 17 mei 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 16 augustus 2022 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van voornoemde beschikking van 17 mei 2022.
2.2
De raad heeft op 29 september 2022 een verweerschrift ingediend.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 20 oktober 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer W.R. Daalderop;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager;
- de gezinshuisouder [de gezinshuisouder] ;
- [X] .
De vader was niet ter zitting aanwezig.

3.De feiten

3.1
Uit het huwelijk van de moeder en de vader is geboren:
- [minderjarige] op [in] 2015.
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige] .
3.2
[minderjarige] staat sinds 10 mei 2019 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd. In oktober 2020 is [minderjarige] uit huis geplaatst en in december 2020 is [minderjarige] weer thuis gaan wonen. [minderjarige] is vervolgens bij beschikking van 16 juni 2021 met spoed uit huis geplaatst. De machtiging tot uithuisplaatsing is daarna steeds verlengd. Zowel de ondertoezichtstelling als de machtiging tot uithuisplaatsing zijn geëindigd op 10 mei 2022, omdat het verlengingsverzoek niet op tijd is binnengekomen bij de rechtbank.
3.3
[minderjarige] verblijft sinds 16 juni 2021 in een gezinshuis te [plaats B] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is [minderjarige] , op dienovereenkomstig verzoek van de raad, onder toezicht gesteld van de GI tot 17 mei 2023 en tevens is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verleend in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 17 mei 2023.
4.2
De moeder verzoekt, met gedeeltelijke vernietiging van de bestreden beschikking en in zoverre opnieuw rechtdoende, het inleidende verzoek van de raad ten aanzien van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] alsnog af te wijzen, dan wel in duur te bekorten. Zij voert geen verweer tegen de ondertoezichtstelling.
4.3
De raad verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Wettelijk kader
5.1
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Standpunten partijen
5.2
De moeder stelt dat een machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van zes maanden voldoende is en dat zij binnen het kader van de ondertoezichtstelling met de juiste hulpverlening in staat is om voor [minderjarige] te zorgen. De GI baseert de onveiligheid van [minderjarige] op verouderde informatie. In het verzoekschrift wordt nog steeds aangehaald dat sprake was van fysiek en verbaal huiselijk geweld tussen de ouders en van verslaving van de moeder. Zij heeft inmiddels de intensieve traumatherapie afgerond en heeft alleen nog ambulante rouwverwerking. De ouders hebben samen systeemtherapie gevolgd, waardoor de thuissituatie ook rustig is. De vader heeft recent drie hersenbloedingen gehad, maar kan na een revalidatietraject van zes tot acht weken weer thuis wonen. De moeder is nu meer dan een jaar clean en heeft ook recent, ondanks de heftige tijd, geen terugval gehad in middelengebruik.
De moeder verwijst naar jurisprudentie van het EHRM en de internationale verdragen. De moeder heeft nog niet de juiste hulpverlening ten aanzien van [minderjarige] gehad, waarmee zij kan aantonen dat ze over de juiste opvoedvaardigheden beschikt en dat zij de volledige zorg en opvoeding van [minderjarige] op zich kan nemen, aldus wordt deze inbreuk volgens de moeder niet gerechtvaardigd door het bepaalde in artikel 8 lid 2 EVRM. De moeder is van mening dat zij de kans moet krijgen om dit te kunnen laten zien.
5.3
De raad is van mening dat de rechtbank terecht en op de juiste gronden de machtiging tot uithuisplaatsing heeft verleend voor de duur van een jaar. De raad acht het niet realistisch dat de moeder na een half jaar zelf weer voor [minderjarige] kan zorgen. De medische situatie van de vader levert bovendien een extra complicatie op. De raad is van mening dat een thuisplaatsing van [minderjarige] bij de ouders geen optie is, ook gelet op de extra zorgbehoefte die [minderjarige] heeft als gevolg van de belaste omstandigheden waarin zij in de eerste periode van haar leven heeft moeten opgroeien. De raad heeft op 27 juli 2022 een verzoek tot beëindiging van het gezag van de ouders ingediend.
5.4
De GI is van mening dat [minderjarige] ernstig beschadigd is door de traumatische ervaringen, de ruzies tussen de ouders en het feit dat de moeder een lange periode in haar leven niet beschikbaar was vanwege haar verslaving. [minderjarige] heeft structuur en stabiliteit nodig. De ouders hebben nog geen stabiele situatie. Recent in juni 2022 is er nog een zorgmelding gedaan, omdat sprake is geweest van fysiek geweld tussen de ouders. De moeder laat positieve ontwikkelingen zien, maar dat is voor [minderjarige] te laat en bovendien is onduidelijk hoelang de moeder dit gaat volhouden, aldus de gezinsmanager.
5.5
Namens Fivoor is naar voren gebracht dat de communicatie tussen partijen door de systeemtherapie is verbeterd en de systeemtherapie wordt afgeschaald. Niet gezegd kan worden hoe lang de behandeling van de ouders nog gaat duren. De moeder heeft de traumatherapie goed afgerond, waardoor er veel meer rust in het gezin is. De moeder heeft alleen nog ambulante traumabehandeling en de vader heeft af en toe gesprekken. Nu de situatie helemaal is veranderd door de gezondheidssituatie van de vader, is het lastig een inschatting te maken van de duur van de behandelingen.
Oordeel van het hof
5.6
[minderjarige] is een kwetsbaar en beschadigd meisje met een belast verleden. De opvoedsituatie bij de ouders thuis kenmerkte zich door (huiselijk) geweld, drugsgebruik door de ouders, verwaarlozing en pedagogische onmacht van de ouders. De hulpverlening van het FACT en de langdurige begeleiding sinds 2018 door Tien voor Toekomst van het Leger des Heils heeft niet geleid tot verbetering van de opvoedsituatie. In oktober 2020 is [minderjarige] daarom voor het eerst uit huis geplaatst. In december 2020 is [minderjarige] weer thuis gaan wonen. [in] 2021 is de moeder opgenomen in de Detox vanwege een methadonverslaving, maar zij wilde niet meewerken aan een volledige opname voor haar verslaving. Vanwege een melding over huiselijk geweld tussen de ouders wilden de ouders met [minderjarige] naar oma moederszijde in Duitsland vluchten. Sindsdien is [minderjarige] weer uit huis geplaatst en woont zij in het gezinshuis. Daar ontwikkelt zij zich goed. [minderjarige] is in januari 2022 gestart met speltherapie. Zij wekt in de therapie de indruk dat zij meer dan gemiddeld behoefte heeft aan structuur en veiligheid. Zij heeft het moeilijk met de leerstof op school. Zij scoort op alle gebieden een onvoldoende.
[minderjarige] verblijft eens per twee weken van zaterdag op zondag bij de ouders en daarnaast zien zij elkaar elke woensdag in het gezinshuis. De omgang verliep tot voor kort onrustig en bracht onzekerheid mee. De moeder was veel ziek en kon daardoor vaak niet aanwezig zijn bij de omgangsmomenten, voornamelijk op woensdag. Dat gaat nu beter. Het gezinshuis coacht de ouders in het bieden van structuur en in de verzorging van [minderjarige] zodat dit zoveel mogelijk hetzelfde is als in het gezinshuis. Voor [minderjarige] is het belangrijk dat de twee werelden waarin zij leeft meer verbinding met elkaar krijgen. Dit blijft echter lastig voor de ouders, waardoor extra ondersteuning hierbij wenselijk lijkt.
De ouders hebben zelf allebei een belast verleden en bij beiden is sprake van een geschiedenis van verslaving. De vader is (verbaal) agressief, vooral na het nuttigen van alcohol. Bij de moeder is volgens de GI sprake van een borderline persoonlijkheidsstoornis en een posttraumatische stressstoornis. De moeder wordt gehinderd door wisselende emoties en heeft recent een zware operatie ondergaan. De moeder is door haar middelengebruik al langere tijd onvoldoende beschikbaar voor [minderjarige] ; ze is moe, somber en slaapt veel.
De moeder is sinds september 2021 clean en heeft inmiddels de intensieve traumatherapie afgerond. Zij volgt alleen nog ambulante traumatherapie en rouwverwerking bij Fivoor. Fivoor is positief over de ouders en ziet dat de communicatie tussen de ouders verbeterd is door de systeemtherapie. Doordat de moeder de intensieve traumatherapie goed heeft afgerond, is er bovendien meer rust in het gezin. Hoewel de ouders enorm hun best doen en het beter lijkt te gaan met de moeder, is naar het oordeel van het hof geen sprake van een eindsituatie waarbij [minderjarige] weer thuis bij haar ouders kan wonen. In juni 2022 is de politie nog betrokken geweest bij een zorgmelding over fysiek geweld tussen de ouders. Bovendien is de vader op dit moment opgenomen in een revalidatiecentrum in verband met drie hersenbloedingen. De vader wordt door de GI en de gezinshuisouder gezien als de meest beschikbare ouder, maar hij is door deze medische situatie nu minder beschikbaar.
Aan de omstandigheid dat Fivoor ter zitting in hoger beroep terugkomt op het eerdere standpunt dat de behandeling van de moeder wel twee tot drie jaar zal gaan duren, komt naar het oordeel van het hof minder gewicht toe dan de moeder bepleit aangezien Fivoor [minderjarige] en haar specifieke zorgbehoeften niet kent. [minderjarige] heeft, gelet op haar traumatische verleden en hechtingsproblematiek, immers een extra zorgbehoefte die de draagkracht van de ouders te boven gaat. De moeder beschikt over onvoldoende pedagogische vaardigheden om de noodzakelijke zorg en ondersteuning aan [minderjarige] te bieden. Er is in het verleden intensieve hulp ingezet om deze vaardigheden te vergroten. Dit heeft niet geleid tot verbetering, waardoor wordt aangenomen dat de leerbaarheid van de moeder zeer beperkt is.
Het hof is niet overtuigd dat de ouders op korte termijn een stabiele en evenwichtige opvoedsituatie kunnen bieden, waarbij zij de verantwoordelijkheid voor de zorg en opvoeding van [minderjarige] volledig kunnen dragen.
Onder deze omstandigheden en gelet op de eerdere mislukte thuisplaatsing is het hof met de rechtbank van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] voor de door de raad verzochte duur noodzakelijk is in het belang van haar verzorging en opvoeding. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook bekrachtigen.
Uit het voorgaande volgt dat in het onderhavige geval de inbreuk op het recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM gerechtvaardigd is omdat deze noodzakelijk is en tevens evenredig aan het doel van de bescherming van de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van [minderjarige] . Het beroep van de moeder op artikel 8 EVRM faalt.
5.7
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. van Baardewijk, mr. A.N. van de Beek en mr. J.F. Miedema, in tegenwoordigheid van mr. A. Blijleven als griffier en is op 22 november 2022 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.