ECLI:NL:GHAMS:2022:3265

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 november 2022
Publicatiedatum
19 november 2022
Zaaknummer
200.108.816/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afrekening tussen zanger/tekstschrijver van The Cats en zijn voormalig muziekuitgever over inkomsten uit zijn werk

In deze zaak gaat het om een geschil tussen de lead singer van The Cats en zijn voormalige muziekuitgever, EMI Music Publishing (Holland) B.V., over de verdeling van inkomsten uit zijn werk, voornamelijk uit 1971. Het Gerechtshof Amsterdam heeft op 22 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep, waarbij het hof de vorderingen van de appellant, de zanger, heeft beoordeeld. De zaak heeft een lange voorgeschiedenis, met eerdere arresten en een tussenarrest van 12 november 2019, waarin werd vastgesteld dat er onvoldoende betrouwbare informatie beschikbaar was om de inkomsten correct te berekenen. Het hof heeft de partijen in de gelegenheid gesteld om hun standpunten en berekeningen te verduidelijken. Uiteindelijk heeft het hof bepaald dat EMI nog een bedrag van € 84.406 aan de appellant verschuldigd is, met rente over de jaren 2005 tot en met 2008. Het hof heeft de uitgave-overeenkomsten tussen de appellant en EMI ontbonden met ingang van 1 juni 2005 en de proceskosten gecompenseerd. De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke afspraken en transparantie in de afrekening van auteursrechten.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I IE
zaaknummer : 200.108.816/02
zaak-/rolnummer rechtbank Haarlem : 157380/HA ZA 09-663
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 22 november 2022
inzake
[appellant] ,
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
tevens incidenteel geïntimeerde,
advocaat: mr. N.H.G. Beltman te Amsterdam,
tegen
EMI MUSIC PUBLISHING (HOLLAND) B.V.,
gevestigd te Hilversum,
geïntimeerde,
tevens incidenteel appellante,
advocaat: mr. M.J. Odink te Amsterdam.

1.De zaak in het kort

Het gaat in deze zaak om een geschil tussen de
lead singervan The Cats en zijn voormalige muziekuitgever over de inkomsten uit zijn werk (vooral
One way wind ,uit 1971) en de manier waarop die tussen hen zijn verdeeld. Het hof bepaalt met gebruikmaking van de nog beschikbare (onvolledige) gegevens welke bedragen EMI nog aan [appellant] moet betalen.

2.Verder verloop van het geding

Partijen worden hierna wederom [appellant] en EMI genoemd.
In deze zaak heeft het hof op 12 november 2019 een tussenarrest uitgesproken. Voor het verloop van het geding tot die datum wordt verwezen naar dat arrest.
Ingevolge het tussenarrest hebben partijen elk een akte genomen, waarbij [appellant] producties 10 tot en met 12 heeft overgelegd en EMI producties 11 tot en met 13.
Vervolgens hebben partijen wederom arrest gevraagd. Het wijzen van dit arrest heeft vertraging opgelopen als gevolg van een misverstand over nog lopende schikkingsonderhandelingen.

3.Verdere beoordeling

Recapitulatie
3.1
Bij het eerste tussenarrest (van 22 december 2015) is geoordeeld dat de uitleg van [appellant] (componist en tekstdichter van het litigieuze werk/de werken) juist is waar deze inhoudt dat, in geval van subuitgave van zijn werk in het buitenland, de betalingen aan de buitenlandse betrokkenen (de vertaler/hertaler, de arrangeur en de buitenlandse subuitgever) in zoverre ten laste van het uitgeversdeel komen, dat aan hem in elk geval 50% toekomt. [appellant] is in zoverre in het gelijk gesteld. Verder is vastgesteld dat de overeenkomst is ontbonden per 1 juni 2005. De vorderingen zijn verjaard voor zover zij zien op de periode vóór 7 maart 2000 en het beroep op art. 3:321 f BW (verjaring in geval van het verborgen houden van een schuld) van [appellant] is verworpen. Voorts is, in het kader van de renteberekening, vastgesteld dat uitgegaan moet worden van afrekening steeds per 1 augustus over de eerste helft van het kalenderjaar en per 1 februari over de tweede helft.
In het kader van de grieven 4 van beide kanten, die zien op de berekening, is een comparitie gelast.
3.2.
Bij het tweede tussenarrest (van 12 november 2019), na de comparitie, is vastgesteld dat het niet mogelijk was gebleken om voldoende betrouwbare informatie te verzamelen. Partijen waren het erover eens dat het materiaal dat zij hebben ontvangen weinig gedetailleerd en incompleet is. Het inschakelen van een deskundige is, tegen die achtergrond, niet zinvol geacht.
Voor de periode van 7 maart 2000 tot 1 juni 2005 heeft het hof de zogenaamde 2005 tabel als basis gehanteerd en daarom de verschuldigde bedragen voor die periode bepaald op € 44.420,98 per jaar. Dat betekent dat voor die periode het vonnis zal worden bekrachtigd.
3.3
Ter discussie stond nog de periode daarna. De – in dat opzicht niet gewijzigde – vordering in dit appel is beperkt, in die zin dat slechts afrekening wordt gevorderd over de periode van 1 juni 2005 tot 24 december 2008 (petitum memorie van grieven, sub 2) dan wel 30 juni 2008 (sub 4). Beide partijen zijn er daarbij van uitgegaan dat over die periode in beginsel dient te worden afgerekend conform de overeenkomst. Weliswaar was de overeenkomst toen, achteraf bezien, al ontbonden, maar destijds werd uitgegaan van gelding en daarom zijn er, met name door Buma/Stemra, betalingen gedaan. Kennelijk, en begrijpelijk, achten partijen het gewenst om die gang van zaken als uitgangspunt voor hun afrekening te nemen. Mede in aanmerking genomen de ter comparitie door beide partijen geuite wens om hun verhouding definitief af te wikkelen kan daarbij, als beide partijen daartoe ruimte zien, ook de periode nadien worden betrokken; het hof komt daarop hierna terug.
Bepaling verschuldigde bedragen
3.4.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om aktes te nemen; het hof heeft in dat verband overwogen (tweede tussenarrest, rov. 2.10 ):
Van beide partijen wordt verwacht dat zij ieder, EMI in bedoelde akte en [appellant] in de daaraan voorafgaande akte, per jaar het volgens hen te weinig betaalde bedrag vermelden, met onderbouwing en met daarbij een beknopte samenvatting van de punten waarover zij het eens zijn en de geschilpunten. Jaarbedragen die zijn afgerond op veelvouden van € 50 zijn daarbij voldoende exact; omdat het hier gaat om gegevens die als basis voor een schatting gebruikt moeten kunnen worden heeft het geen zin om te werken met tot op de cent nauwkeurige opgaven. Ook geschilpunten van gering geldelijk belang behoeven geen vermelding.
3.4.1
[appellant] heeft in zijn akte de gedetailleerde nieuwe berekeningen die hij heeft gemaakt toegelicht. Hij heeft daarbij aangevoerd dat de zogenoemde
At source-bedragen die partijen hebben verkregen van Buma/Stemra te laag zijn. Hij meent dat een bijtelling (
uplift) van ruim 14% dient te worden toegepast.
Voorts heeft hij gesteld dat hij geen enkele vergoeding heeft ontvangen wegens synchronisatierechten, hoewel hij wel heeft toegestemd in verzoeken in dat kader en dus aangenomen moet worden dat daaruit inkomsten zijn gegenereerd. In de periode 1 maart 2012 tot september 2014 heeft hij € 11.222,50 aan synchronisatierechten geïncasseerd. Op basis daarvan moet worden aangenomen dat EMI destijds deze inkomstenbron terecht in de opstelling van 13 juli 2005 heeft opgenomen. Daaruit volgt dat het
At sourcebedrag hoger moet zijn dan uit de opgave van Buma/Stemra blijkt, dan wel dat inkomsten uit deze bron in die opgave niet zijn verdisconteerd en dus nog moeten worden bijgeteld. Verder stelt [appellant] dat in voormelde periode sprake is geweest van gevallen waarin 100% van de inkomsten zijn toegekend aan (sub)uitgevers in het buitenland. Daarnaast wijst hij erop dat het niet alleen gaat om
One way wind ,maar ook om andere werken en om meer landen dan in de opgaven zijn genoemd. Hij wijst er voorts op dat hij vrijwel geen inkomsten uit Duitsland over de jaren 2004 en 2009 heeft ontvangen. EMI baseert dat op de
At sourcebedragen, die om onverklaarde redenen over die jaren zeer laag zijn, maar die bedragen kunnen niet juist zijn, gelet op de inkomsten uit Duitsland in de andere jaren. Ten slotte dienen ook de uitkering in december 2019 en de uitkeringen “onverdeelbaar” in de berekening te worden betrokken.
Om al deze redenen kan niet worden uitgegaan van de
At sourceopgaven van Buma/Stemra. Op basis van het tekort over de periode 2000-2005 gaat [appellant] ervan uit dat de
At sourcebedragen over 2005-2010 met een factor 2,96 vermenigvuldigd behoren te worden.
Voor de periode van juni 2005 tot en met 2020 komt hem dan, volgens zijn berekeningen, in totaal een bedrag toe van € 570.789.
3.4.2
EMI wijst erop dat [appellant] met zijn akte niet heeft voldaan aan de opdracht in het tussenarrest. Het gaat in haar visie louter om de periode van juni 2005 tot en met 2008.
EMI heeft gesteld dat partijen het erover eens zijn dat als basis de
At sourcegetallen gehanteerd kunnen worden. Een correctie naar boven, zoals [appellant] die voorstelt, is niet aan de orde. EMI erkent, na verrekening van wat al is voldaan, nog € 31.820 aan [appellant] schuldig te zijn. Daarbij gaat zij uit van € 192.439 als uitgavedeel wegens exploitatie in het buitenland. Verder komt [appellant] toe, als uitgavedeel in Nederland over genoemde periode, € 29.206, aldus in totaal € 221.645. Als auteursdeel komt [appellant] toe € 29.218. Daarmee bedraagt het in totaal verschuldigde bedrag € 250.683. Daarop strekken in mindering de reeds betaalde bedragen van € 159.175 (aan [appellant] zelf) en € 59.868 (aan Sunshower, ten behoeve van [appellant] ).
3.4.3
Het hof zal, aan de hand van hetgeen thans beschikbaar is, en gelet op de standpunten van partijen, de verschuldigde bedragen bepalen.
De periode vanaf juni 2005 tot eind december 2008
Buitenland
3.5
Aan [appellant] komt toe 50% van de door de buitenlandse auteursrechtenorganisaties ontvangen bedragen in verband met zijn werken. Die bedragen worden, naar tussen partijen vaststaat, (behoudens een irrelevante inhouding in verband met kosten) in beginsel aan Buma/Stemra als collectieve auteursrechtenorganisatie betaald. Buma/Stemra doet daarvan opgave en betaalt deze uit aan EMI, de zogenaamde
At sourcebedragen, waarna tussen EMI en [appellant] de verdeling plaatsvindt.
3.5.1
Partijen zijn het eens over de door Buma/Stemra doorgegeven
At sourcebedragen wat betreft het uitgavedeel van de exploitatie in het buitenland, te weten:
Tweede helft 2005: € 161.575
2006: € 88.540
2007: € 43.683
2008: € 91.080.
De enkele omstandigheid dat eerder fouten voorkwamen in
At sourcebedragen is geen reden om op al die bedragen een correctie toe te passen zoals [appellant] die voorstelt, te weten vermenigvuldiging met een factor van (bijna) 3. Daar staat tegenover dat de ervaringen uit de jaren 2000-2005 wel voldoende basis bieden om niet, zoals EMI voorstaat, de
At sourcebedragen zonder meer als uitgangspunt te nemen voor de bepaling van het te betalen bedrag. Deze bedragen dienen mogelijk bijgesteld te worden. De volgende elementen zijn daarbij van belang.
3.5.2
Hoewel de discussie zich voor een groot deel heeft geconcentreerd op
One way winden de inkomsten uit Duitsland, staat vast dat sprake was van meer in aanmerking te nemen werken en landen. Het hof acht, met [appellant] , aannemelijk dat de daaruit voortvloeiende inkomsten niet volledig in de
At sourcebedragen zijn verdisconteerd. Inmiddels staat echter ook vast dat de inkomsten uit sommige, volgens [appellant] buiten beschouwing gelaten, landen wel degelijk zijn inbegrepen. Daarbij is in het bijzonder van belang dat in de (in kwantitatief opzicht belangrijke) opgave van het EMI kantoor in Duitsland ook de inkomsten in Zwitserland en Oostenrijk zijn begrepen. Daarvan gaat [appellant] inmiddels ook uit.
Een bijtelling van 5% (en niet 14%, zoals [appellant] voorstelt) wordt daarom reëel geacht.
3.5.3
Wat betreft de uitkering in december 2019 gaat het hof ervan uit dat deze ziet op de post
onverdeelbaaren valt niet in te zien dat deze op enigerlei wijze verband houdt met de thans aan de orde zijnde kwestie. Dat periodiek geïnde bedragen onverdeelbaar blijken omdat de rechthebbende om uiteenlopende redenen niet beschikbaar is, en dat deze bedragen dan worden verdeeld over andere auteurs, moet worden beschouwd als een maatregel van Buma/Stemra die los staat van de rechten die [appellant] jegens EMI geldend kan maken; dat geldt evenzeer voor de thans relevante periode.
3.5.4
Voldoende aannemelijk is, dat ook inkomsten aan EMI zijn toegevloeid buiten de door Buma/Stemra geïnde en in de
At sourcecijfers verdisconteerde gelden, te weten inkomsten uit synchronisatierechten. Gelet op de door [appellant] gestelde en door EMI niet betwiste inkomsten uit dien hoofde in 2012-2014 en op het algemene gezichtspunt dat aannemelijk is dat de inkomsten uit hoofde hiervan in eerdere jaren (in tijd dichter bij het nummer 1 succes van
One way windin de hitlijsten) hoger hebben gelegen, gaat het hof uit van € 5.000 over het tweede deel van 2005 en € 8.000 voor elk van de jaren 2006, 2007 en 2008.
3.5.5
[appellant] heeft onderbouwd gesteld dat het in ieder geval twee keer is gebeurd dat 100% van de inkomsten is verdeeld tussen EMI en haar buitenlandse zuster (zoals blijkt uit het overzicht van SABAM) zonder dat hij daarvan wist en zonder dat hij daarvan een deel heeft ontvangen. Het is onduidelijk om welke bedragen dit ging; [appellant] noemt slechts een kennelijk in 2017 ontvangen bedrag over voorgaande jaren waarin bijna € 1.000 vanwege deze systematiek was begrepen. Nu enerzijds volstrekt onduidelijk is op welke jaren dit ziet en of dit ook in de relevante periode voorkwam en het anderzijds, kennelijk, om relatief kleine bedragen ging (nog geen € 1.000 over meerdere jaren) laat het hof dit buiten beschouwing.
3.5.6
[appellant] heeft gesteld dat hij over de jaren 2004 en 2009 onverklaarbaar lage opgaves heeft gekregen. Hij meent, dat daarom ook de cijfers van de thans aan de orde zijnde jaren 2005-2008 moeten worden bijgesteld. Het hof kan hem daarin niet volgen. Als de opgave over 2004 niet juist is moet deze geacht worden voldoende te zijn gecorrigeerd met de 2005-tabel, waarop het in zoverre te bekrachtigen vonnis ook gebaseerd is. Dat is dus blijkbaar destijds door EMI opgemerkt en aangepast. Tegen die achtergrond is die mogelijke onjuistheid geen reden om te twijfelen aan de opgave over 2005-2008, die ook volgens [appellant] op zichzelf niet opvallend lage cijfers vertoont. De opgave over het jaar 2008 is bovendien, gelet op de opgaves over 2006 en 2007, juist relatief hoog.
Het jaar 2009 ligt na de thans relevante periode en wordt buiten beschouwing gelaten.
3.5.7
Het hof gaat dus uit van de volgende gecorrigeerde inkomstencijfers:
Tweede helft 2005: € 161.575 + 5% is € 169.654 + € 5.000 = € 174.654
2006: € 88.540 + 5% is € 92.967 + € 8.000 = € 100.967
2007: € 43.683 + 5% is € 45.867 + € 8.000 = € 53.867
2008: € 91.080 + 5% is € 95.634 + € 8.000 = € 103.634.
Daarvan kwam [appellant] de helft toe, derhalve € 216.561 (alle getallen afgerond op hele euro’s).
Nederland
3.6
Vanaf 1 juni 2005 had [appellant] het uitgavedeel voor Nederland ook moeten ontvangen. In zoverre dient, naar kennelijk tussen partijen in confesso is, afgeweken te worden van het uitgangspunt dat partijen aansluiten bij de afrekening zoals die uit de overeenkomst voortvloeit.
In dit opzicht bestaat er geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de
At sourcebedragen; het behoort tot de specifieke expertise en praktijk van Buma/Stemra om dit goed te administreren en de problemen die zich in het buitenland kennelijk voordoen spelen in Nederland geen rol. [appellant] heeft ook niet gemotiveerd waarom die opgaven voor zover het de Nederlandse inkomsten betreft onjuist zouden zijn. Er is wel een discrepantie tussen de cijfers van EMI (die uitkomt op € 29.206 voor het aan [appellant] toekomende uitgavedeel over de periode van juni 2005-december 2008) en die van [appellant] , die over diezelfde periode uitkomt op € 31.659. Onduidelijk is waarin dit verschil gelegen is. Het hof zal voor deze schatting uitgaan van € 31.000, waarbij
€ 7.000 wordt toegerekend aan de tweede helft van 2005 en telkens € 8.000 aan 2006, 2007 en 2008.
Totaal hoofdsom
3.7
Per saldo kwam [appellant] dus, over zowel de binnenlandse als de buitenlandse inkomsten, toe € 247.561.
Volgens zijn eigen opgave heeft [appellant] ontvangen € 65.153 over de tweede helft van 2005, en respectievelijk € 34.744, € 18.161 en € 45.097 over de jaren 2006, 2007 en 2008, derhalve in totaal € 163.155. Dat betekent, dat hem in hoofdsom nog toekomt
€ 84.406.
3.8
EMI heeft gesteld dat zij ook aan Sunshower Music heeft betaald, en wel een bedrag van € 59.868. Dat is een standpunt dat zij eerst in haar antwoordakte na het tweede tussenarrest heeft ingenomen. Het is in strijd met de goede procesorde dat dit aspect zo laat in de procedure nog aan de orde wordt gesteld, op een moment dat [appellant] daarop niet meer kan reageren. Het hof zal daarop dan ook geen acht slaan. Datzelfde geldt voor de stelling van EMI dat [appellant] nog € 29.218 toekomt als auteursdeel, een aspect dat in beginsel dit geschil te buiten gaat.
Rente
3.9
Wat betreft de rente heeft het hof in het eerste tussenarrest in rov. 3.22 al geoordeeld dat de betrokken bedragen elk jaar per 1 februari en 1 augustus opeisbaar waren, en dus vanaf die dag rente (in de zin van art. 6:119 BW) hebben gedragen. Teneinde recht te doen aan de noodzakelijkerwijs tamelijk grove aard van deze berekening en om nodeloze complicaties te voorkomen zal het hof een en ander nader als volgt bepalen:
Over 2005 is verschuldigd € 87.327 (de helft van € 174.654, zie hiervoor onder 3.5.7) + € 7.000 (zie hiervoor onder 3.6) = € 94.327, waarvan reeds is voldaan het hiervóór onder 3.7 bedoelde bedrag van € 65.153 zodat resteert € 29.174, waarover rente loopt vanaf 1 augustus 2005.
Over 2006 is verschuldigd € 23.740 (op dezelfde wijze berekend), waarover rente loopt vanaf 1 mei 2006.
Over 2007 is verschuldigd € 16.773 waarover rente loopt vanaf 1 mei 2007.
Over 2008 is verschuldigd € 14.720 waarover rente loopt vanaf 1 mei 2008.
De periode na 24 december 2008
3.1
Tussen partijen staat vast dat de in deze procedure ingestelde vordering van [appellant] zich niet uitstrekt over deze periode. Evenzeer in confesso is, dat over die periode de werken van [appellant] moeten worden aangemerkt als onuitgegeven, zodat aan [appellant] alle inkomsten inclusief het uitgavedeel toekomen (waarbij beide partijen er kennelijk van uitgaan dat de in rekening gebrachte kosten buiten beschouwing dienen te blijven). Voor het overige geldt hetgeen hiervoor werd overwogen over de periode tussen 1 juni 2005 en 24 december 2008 in beginsel evenzeer. Het verschil met die eerdere periode is erin gelegen dat reeds veel langer, namelijk vanaf 24 december 2008, (de datum van de brief met daarin de buitengerechtelijke verklaring) in het kader van de PALM/NMUV-ontbindingsprocedure (eerste tussenarrest, rov 3.10) duidelijk is dat de overeenkomst vanaf die datum niet meer gold. Buma/Stemra betaalde dus niet meer aan EMI en EMI moest dus toen al maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat de feitelijke situatie in overeenstemming werd gebracht met het feit dat de overeenkomst was geëindigd.
3.10.1
Zoals reeds in het eerste tussenarrest (rov. 3.11) is vastgesteld heeft EMI van Buma/Stemra vanaf 1 januari 2009 geen betalingen in verband met het uitgavedeel in Nederland meer ontvangen.
Wat de buitenlandse inkomsten betreft is inmiddels duidelijk dat de situatie anders is geweest. Volgens EMI heeft zij in haar systemen op 29 januari 2009 een blokkade gezet. In beginsel zou zij daarna dan ook geen inkomsten meer hebben moeten ontvangen. Vast staat echter dat zij, via haar (buitenlandse) subuitgevers en Buma/Stemra, nog wel gelden heeft ontvangen. Zij stelt zelf dat zij alle abusievelijk door haar ontvangen gelden (ruim € 45.000 over de periode tot begin 2016) heeft doorbetaald aan [appellant] . Op zichzelf betwist [appellant] niet dat hij zowel van Buma/Stemra als van EMI bedragen over die periode heeft ontvangen, waarbij hij het door EMI genoemde bedrag ook erkent. Voor zover hij stelt dat Buma/Stemra en EMI hem minder hebben betaald dan hem toekwam en dat hij uit dien hoofde nog iets van EMI te vorderen heeft, zijn die stellingen tegen die achtergrond onvoldoende gemotiveerd.
3.10.2
[appellant] stelt voorts dat de opeisbaarheid van de aan de (wel ontvangen) betalingen ten grondslag liggende vorderingen van belang is, vanwege de rente. Kennelijk meent hij dat hij een vordering wegens gederfde rente geldend kan maken in het kader van zijn overeenkomst met EMI, die EMI naar behoren en in overeenstemming met de daarin afgesproken systematiek had moeten afwikkelen.
Op basis van hetgeen tot dusver in dit geding is gebleken moet echter worden aangenomen dat EMI, met het plaatsen van de blokkade, de gepaste maatregel heeft genomen. Dat, blijkbaar, toch nog bedragen aan haar worden overgemaakt die aan [appellant] toekomen verplicht haar tot doorbetaling van die bedragen aan [appellant] , aan welke verplichting zij ook heeft voldaan. Dat sprake is van een toerekenbare tekortkoming in de betaling en verzuim dienaangaande is onvoldoende aannemelijk en voor vergoeding van rente is dus geen grond.
3.11
Ter comparitie is aan de orde gekomen dat partijen afspraken zouden kunnen maken over de periode na 2008. Dat is wellicht nog steeds opportuun omdat het, gelet op de door EMI erkende praktijk waar blijkbaar nog zeer geruime tijd betalingen aan haar zijn gedaan, niet valt uit te sluiten dat dit ook in de toekomst zal voorkomen. Bij de gegeven stand van zaken gaat het hof ervan uit dat EMI eventueel nog te ontvangen bedragen binnen een maand zal doorbetalen aan [appellant] . Voor nadere beslissingen ziet het hof echter geen aanleiding, nog daargelaten of die nog binnen het kader van deze procedure zouden vallen. Aan de stelling bij pleidooi aangaande de misgelopen subsidie verbindt [appellant] geen gevolgen, zodat daarop niet wordt ingegaan.
Slotsom
3.12.1
Uit het voorgaande en de eerdere tussenarresten volgt, dat grieven 1 en 2 van [appellant] falen en grieven 3 en 4 (gedeeltelijk) slagen. Grieven 1, 2, 3 en 5 van EMI falen en grief 4 slaagt gedeeltelijk. Grief 6 van EMI is een veeggrief die geen aparte bespreking behoeft. Relevante bewijsaanbiedingen zijn door geen van partijen gedaan.
3.12.2
In principaal appel vordert [appellant] onder 1 een verklaring voor recht, die zal worden toegewezen. Bij een veroordeling tot opgave (vordering 2) heeft [appellant] geen belang meer. De gevorderde verklaring voor recht onder 3 wordt afgewezen, zodat aan de voorwaardelijke vordering onder 4 niet wordt toegekomen. De vordering aangaande de rente onder 5 wordt toegewezen als na te melden.
3.12.3
In incidenteel appel vordert EMI dat [appellant] wordt veroordeeld tot opgave over de van Buma/Stemra vanaf 1 januari 2009 ontvangen gelden voor de muziekwerken waarvoor hij een uitgaveovereenkomst met EMI had gesloten en dat hij het uitgeversdeel daarvan moet betalen aan EMI, alsmede terugbetaling van hetgeen EMI ingevolge de bestreden vonnissen aan [appellant] heeft betaald. Bij het eerste deel van die vordering heeft zij gelet op voormelde beslissingen geen belang. Voor het tweede deel geldt, dat EMI volgens [appellant] , zo maakt het hof op uit productie 12, op 19 april 2012 een bedrag ad € 428.065,06 (exclusief € 2.070 aan proceskosten en € 5.160 aan buitengerechtelijke kosten) heeft betaald. Dat ziet op de periode van 7 maart 2000 tot en met 2008, met rente over de hoofdsom ad € 392.385,32 vanaf 5 augustus 2009. EMI stelt echter dat zij € 447.658,08 heeft betaald. Geen van partijen heeft betalingsbewijzen in het geding gebracht, doch het hof maakt uit de laatste akte van EMI op dat inmiddels ook in haar visie van onverschuldigde betaling en dus van een verplichting tot terugbetaling geen sprake is. De vordering wordt dus afgewezen.
3.12.4
De bestreden vonnissen zullen ten dele worden bekrachtigd en voor het overige vernietigd.
Kosten
3.13
Partijen dienen zowel in principaal als in incidenteel appel over en weer als gedeeltelijk in het ongelijk gesteld te worden beschouwd en dienen dus elk hun eigen proceskosten te dragen.

4.Beslissing

Het hof:
rechtdoende in principaal en in incidenteel appel
bekrachtigt de vonnissen waarvan beroep voor zover gewezen in conventie alsmede, voor zover gewezen in reconventie, wat betreft de toegekende bedragen over de periode 7 maart 2000 tot 1 juni 2005 op basis van € 44.420,98 per jaar alsmede de proceskostenveroordeling;
vernietigt de vonnissen voor het overige en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
verklaart voor recht dat de tussen [appellant] en EMI gesloten uitgave-overeenkomsten zijn ontbonden met ingang van 1 juni 2005;
veroordeelt EMI om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [appellant] te betalen:
 over het jaar 2005 het bedrag van € 29.174, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2006 tot de dag van betaling;
 over het jaar 2006 het bedrag van € 23.740, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2007 tot de dag van betaling;
 over het jaar 2007 het bedrag van € 16.773, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2008 tot de dag van betaling;
 over het jaar 2008 het bedrag van € 14.720, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2009 tot de dag van betaling;
compenseert de proceskosten in principaal en incidenteel appel aldus dat elke partij de eigen kosten draagt;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell, P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en H. Struik en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 22 november 2022.