ECLI:NL:GHAMS:2022:3254

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 november 2022
Publicatiedatum
17 november 2022
Zaaknummer
23-000012-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake verkeersdelict met letsel

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 20 december 2018. De verdachte, geboren in 1990, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarin hij was veroordeeld voor een verkeersdelict dat resulteerde in ernstig letsel van zijn bijrijder. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd, met uitzondering van de bewezenverklaring van de feiten. De verdachte had extreem hard gereden binnen de bebouwde kom, wat leidde tot een ongeval waarbij zijn bijrijder ernstig gewond raakte. Na het ongeval verliet de verdachte de plaats van het ongeval zonder zich kenbaar te maken, wat het hof als zeer kwalijk beschouwde. Het hof heeft de straffen bepaald op basis van de ernst van het feit en de omstandigheden, en heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan de uitvoering voorwaardelijk is, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor achttien maanden. De wettelijke rente voor immateriële schade is vastgesteld op 25 oktober 2015. Het hof heeft ook de schadevergoedingsmaatregel opgelegd, waarbij gijzeling is bepaald op maximaal dertig dagen. Het arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, met inachtneming van de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wegenverkeerswet 1994.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000012-19
datum uitspraak: 17 november 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 20 december 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-031371-18 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1990,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
3 november 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de kwalificatie van feit 1, de strafoplegging en de motivering daarvan en voor zover bij de opgelegde schadevergoedingsmaatregel een aantal dagen vervangende hechtenis in plaats van gijzeling is bepaald – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat het hof recht doet op de in hoger beroep gewijzigde tenlastelegging, de bewijsmotivering op enkele punten zal aanpassen/aanvullen naar aanleiding van hetgeen de verdediging in hoger beroep naar voren heeft gebracht en dat het hof expliciet de ingangsdatum van de wettelijke rente zal vermelden.

Tenlastelegging

Op vordering van de advocaat-generaal is ter terechtzitting in hoger beroep van 3 november 2022 de tekst van het ten laste gelegde in zoverre gewijzigd dat in het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde telkens in plaats van “het viaduct” wordt gelezen “de brug” en dat in het onder 3 ten laste gelegde in plaats van “het viaduct” wordt gelezen “een brug”.
Het hof doet recht op deze gewijzigde tenlastelegging. De rechtbank voerde dezelfde tekstuele veranderingen al door langs de weg van het verbeterd lezen van de tenlastelegging. Daarom leidt de wijziging van de tenlastelegging in hoger beroep niet tot een andere bewezenverklaring dan door de rechtbank is vastgesteld.

Bewijsoverweging

In hoger beroep heeft de verdediging betoogd dat de conclusie van de rechtbank te kort door de bocht is, dat de verdachte wisselende verklaringen heeft afgelegd over de telefoon die na het ongeval in de BWM is aangetroffen.
Het hof vervangt de desbetreffende passage in de bewijsoverweging van de rechtbank op bladzijde 4 van het vonnis, beginnend met “De rechtbank constateert” tot en met “niet geloofwaardig”, door de volgende overweging:
De verklaring van de verdachte dat hij zijn iPhone in de auto is vergeten of verloren op een ander moment dan direct na het ongeval, is niet geloofwaardig.
In hoger beroep heeft de verdediging erop gewezen erop dat de getuige [getuige01] op 15 februari 2022 bij de politie heeft verklaard dat hij destijds met de verdachte in een huis woonde en dat hem toen geen verwondingen of afwijkend gedrag bij de verdachte zijn opgevallen. Die verklaring legt naar het oordeel van het hof onvoldoende gewicht in de schaal. In deze zelfde verklaring heeft de getuige ook over de verdachte verklaard: “Ik kan mij niet herinneren
ofik hem met verwondingen heb gezien” (cursivering door het hof) en heeft de getuige niet de verklaring van de verdachte kunnen bevestigen dat hij in de nacht van het ongeval samen met de verdachte is geweest. Daar komt bij dat de verdachte op 12 januari 2018 niet heeft verklaard dat hij destijds samen met [getuige01] een woning deelde, maar met ‘meneer [naam01] ’. Van die persoon is geen getuigenverklaring over de verdachte in relatie tot het hem verweten strafbare feit in het geding gebracht.
Bij de beantwoording van de bewijsvraag speelt voor het hof ook een rol dat [naam02] bij het wijzen naar de verdachte niet wist van het in de auto aantreffen van diens telefoon en met hem
matchendbloed. Deze op het daderschap van de verdachte wijzende omstandigheden zouden in de visie van de verdediging bij toeval of door een ongelukkige samenloop van omstandigheden steun bieden aan de valse beschuldiging door [naam02] . De kans daarop acht het hof zo verwaarloosbaar klein, dat daarmee geen rekening hoeft te worden gehouden.
In hoger beroep heeft de verdediging aangevoerd dat de bestuurder van de auto kennelijk onbedoeld zo hard heeft gereden omdat hij die auto niet kende. Daarom is die gedraging niet ‘in aanmerkelijke mate verwijtbaar’ te achten. Die stelling verwerpt het hof, omdat van degene die een auto bestuurt die hij niet kent een extra grote mate van voorzichtigheid mag worden verwacht.

Kwalificatie van het onder 1 bewezenverklaarde

Op grond van de nu geldende tekst van artikel 175, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 behoort het onder 1 bewezenverklaarde te worden gekwalificeerd als:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.

Oplegging van straffen

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair, 2 en 3 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, en tot een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van drie jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van achttien maanden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft door extreem te hard te rijden, binnen de bebouwde kom, een ongeval veroorzaakt waarbij zijn bijrijder ernstig gewond is geraakt. Na het ongeval is verdachte weggelopen, waarbij hij het slachtoffer met zichtbaar letsel aan zijn hoofd heeft achtergelaten. Voorbijgangers hebben zich vervolgens over het slachtoffer ontfermd en een ambulance gebeld. Verdachte heeft zich daarna niet uit eigen beweging bij de politie gemeld, of zich anderszins kenbaar gemaakt. Het slachtoffer bleek na het ongeval botbreuken in zijn gezicht te hebben, bij zijn oogkas en jukbeen. Een deel van deze breuken is door middel van een operatie met plaatjes gezet. Gelet op de schade aan de auto, die na het ongeluk
total-losswas, hebben de verdachte en het slachtoffer geluk gehad dat het ongeval geen ernstiger letsel tot gevolg heeft gehad. De verdachte beschikte op de dag van het ongeluk niet over een geldig rijbewijs, en hij wist dat.
Als de verdachte zich in het verkeer had gedragen zoals van hem verwacht mocht worden, had
het ongeval niet plaatsgevonden. Verdachte heeft ernstige schuld aan het ongeval. Door de auto te besturen terwijl hij wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard, heeft hij er bovendien blijk van gegeven zich weinig aan te trekken van besluiten van een instantie die, met het oog op de verkeersveiligheid, is belast met de beoordeling van de geldigheid van rijbewijzen. Het hof neemt het de verdachte daarnaast in het bijzonder kwalijk dat hij weg is gelopen bij de plaats van het ongeval, zonder zich op enige manier kenbaar te maken.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft het hof gekeken naar de landelijke oriëntatiepunten straftoemeting van het LOVS. De omstandigheid dat de verdachte het ongeluk heeft veroorzaakt door (ruime) overschrijding van de maximumsnelheid ziet het hof als straf verhogend. Daarbij komt – zoals hiervoor al overwogen – dat zijn rijbewijs ongeldig was en dat hij de plaats van het ongeval heeft verlaten. Oplegging van een vrijheidsbenemende straf is hiervoor gerechtvaardigd.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 26 oktober 2022 was hij al eerder onherroepelijk veroordeeld voor overtredingen van de Wegenverkeerswet. Ook liep hij ten tijde van het ongeval nog in een proeftijd van één van die veroordelingen.
Het hof neemt voorts in aanmerking dat het bewezenverklaarde een feit uit 2015 betreft en dat de verdachte inmiddels een nieuw rijbewijs heeft en een eigen bedrijf heeft gestart.
Het hof acht, alles afwegende, oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden en ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van achttien maanden passend en geboden. In de omstandigheid dat (ook) in hoger beroep de redelijke termijn met bijna twee jaren is overschreden, ziet het hof aanleiding te bepalen dat voormelde gevangenisstraf voorwaardelijk niet ten uitvoer wordt gelegd.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 7, 9, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en voor zover bij de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen een aantal dagen vervangende hechtenis in plaats van gijzeling is bepaald en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Schadevergoedingsmaatregel [naam02]
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 30 (dertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt de aanvangsdatum voor de wettelijke rente voor de immateriële schade op 25 oktober 2015.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. van der Heijden, mr. R. Kuiper en mr. W.S. Ludwig, in tegenwoordigheid van
mr. M.A.T. van Willigen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 17 november 2022.
Mr. Kuiper is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]