ECLI:NL:GHAMS:2022:3248

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 november 2022
Publicatiedatum
16 november 2022
Zaaknummer
200.308.217/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het verzoek tot omgangsregeling tussen een vader en zijn kinderen na ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 15 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen een vader en zijn kinderen. De vader had in hoger beroep gevraagd om een omgangsregeling, nadat de kinderrechter in eerste aanleg had bepaald dat er geen omgang zou plaatsvinden. Het hof oordeelde dat er te veel belemmeringen zijn voor een veilig en verantwoord contactherstel tussen de vader en de kinderen. De kinderen hebben in het verleden veel meegemaakt en hebben behoefte aan rust en stabiliteit om hun positieve ontwikkeling voort te zetten. Zowel de gezinsmanager van de gecertificeerde instelling (GI) als de moeder van de kinderen steunden dit oordeel, waarbij werd benadrukt dat omgang met de vader in strijd zou zijn met de zwaarwegende belangen van de kinderen.

De vader had verzocht om een omgangsregeling van twee uur om de twee weken, maar het hof concludeerde dat de omstandigheden niet veilig genoeg waren voor een dergelijk contact. De procedure in eerste aanleg was gestart door de GI, die een zorgregeling had verzocht. De vader had in eerdere procedures al te maken gehad met problemen zoals huiselijk geweld en verslavingsproblematiek, wat de situatie verder complicaties gaf. Het hof bevestigde dat de afwijzing van de omgangsregeling tijdelijk is, en dat de vader zich in de toekomst opnieuw kan wenden tot de rechter als de omstandigheden wijzigen. De beslissing van het hof is genomen na zorgvuldige afweging van de belangen van de kinderen, de ouders en de betrokken hulpverleners.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.308.217/01
zaaknummer rechtbank: C/15/304941 / JU RK 20-1367
beschikking van de meervoudige kamer van 15 november 2022 in de zaak van
[de vader] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. L. van Eck Rasmussen te Hilversum,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting De Jeugd- & Gezinsbeschermers
gevestigd te [plaats A] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI.
Als belanghebbende zijn mede aangemerkt:
- [de moeder] , hierna te noemen: de moeder;
- de minderjarige [kind 1] (hierna: [kind 1] );
- de minderjarige [kind 2] (hierna: [kind 2] ).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van de procedure bij de rechtbank naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de kinderrechter), van 17 december 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vader is op 16 maart 2022 in hoger beroep gekomen van de hiervoor genoemde beschikking van 17 december 2021.
2.2
Zowel de GI als de moeder hebben op 9 mei 2022 een verweerschrift ingediend.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 23 september 2022 plaatsgevonden.
Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door de (voormalige) gezinsmanager;
- de moeder, bijgestaan door mr. J.G. Burgers, advocaat te Alkmaar;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw V.A.S. Regout.

3.De feiten

3.1
Uit het op 16 januari 2017 door echtscheiding ontbonden huwelijk van de vader en de moeder zijn – voor zover hier van belang – geboren:
- [kind 1] , geboren [in] 2013 te [plaats A] ;
- [kind 2] , geboren [in] 2014 te [plaats A]
(hierna gezamenlijk: de kinderen).
3.2
De vader en de moeder zijn tevens de ouders van:
- [kind 3] (hierna: [kind 3] ), geboren [in] 2006 te [plaats A] ,
- [kind 4] (hierna: [kind 4] ), geboren [in] 2006 te [plaats A] .
3.3
[kind 3] , [kind 1] en [kind 2] wonen bij de moeder. [kind 4] verblijft op basis van een machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder.
3.4
De moeder heeft daarnaast nog een dochter uit een nieuwe relatie.
3.5
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 15 juli 2016 zijn de vier kinderen van de ouders onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling van [kind 1] en [kind 2] heeft voortgeduurd tot 10 januari 2022.
3.6
Bij beschikking van 4 januari 2017 heeft de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de rechtbank), in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) tussen de ouders – voor zover hier van belang – bepaald dat de kinderen eenmaal in de veertien dagen van vrijdag na schooltijd tot zondagavond 18.00 uur bij de vader verblijven.
3.7
Bij beschikking van 19 oktober 2018 heeft de kinderrechter voornoemde zorgregeling beëindigd en een voorlopige regeling vastgesteld, bestaande uit tweewekelijkse begeleide omgangscontacten en tweewekelijkse belcontacten tussen de vader en de kinderen.
3.8
Bij beschikking van 20 maart 2019 heeft de kinderrechter de zorgregeling – zoals vastgesteld bij beschikking van 4 januari 2017 – gewijzigd en een voorlopige regeling voor de duur van de ondertoezichtstelling vastgesteld, bestaande uit tweewekelijkse begeleide omgangscontacten en tweewekelijkse belcontacten tussen de vader en de kinderen.
3.9
Bij beschikking van 29 mei 2019 heeft de kinderrechter de schriftelijke aanwijzing van 19 april 2019, waarin de GI de moeder heeft opgedragen mee te werken aan de begeleide contactmomenten tussen de kinderen en de vader, bekrachtigd.
3.1
Bij tussenbeschikking van 10 juli 2020 heeft de kinderrechter – naar aanleiding van een op 15 juni 2020 ingekomen verzoek van de GI tot vaststelling van een zorgregeling tussen de vader en de kinderen – de raad verzocht onderzoek te verrichten en te adviseren ter beantwoording van de vraag in hoeverre contact tussen de vader en de kinderen in het belang van deze kinderen is.
In het licht van dit onderzoek heeft de GI de begeleide omgangscontacten tussen de vader en de kinderen stopgezet. Sindsdien is er geen contact meer geweest tussen de vader en de kinderen.
3.11
Bij rapport van 29 augustus 2021 heeft de raad de kinderrechter geadviseerd de beslissing op het verzoek van de GI aan te houden voor een periode van zes maanden zodat fasegewijs gewerkt kan worden aan een onbelast (begeleid) contact tussen de vader en de kinderen.
3.12
Bij beschikking van 23 december 2020 heeft de rechtbank het verzoek van de raad om het gezag van de vader over de kinderen te beëindigen, afgewezen. Dit hof heeft bij beschikking van 7 september 2021 de beschikking van de rechtbank op dit punt vernietigd en alsnog het gezag van de vader over de kinderen beëindigd.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter, met wijziging van de beschikking van 20 maart 2019, bepaald dat geen omgang zal plaatsvinden tussen de vader en de kinderen. De rechtbank heeft dit beslist, nadat de GI op de zitting van 30 november 2021 had aangegeven haar inleidende verzoek tot het vaststellen van een zorgregeling tussen de vader en de kinderen, niet langer te handhaven. De vader heeft daarop ter zitting verzocht toch een omgangsregeling vast te stellen, dan wel de beslissing op het verzoek aan te houden om de gelegenheid te krijgen het advies van de raad op te volgen en hulpverlening voor alle betrokkenen in te zetten.
4.2
De vader verzoekt het hof, met vernietiging van de bestreden beschikking, alsnog een omgangsregeling vast te stellen tussen hem en de kinderen waarbij zij één keer in de twee weken twee uur omgang met elkaar zullen hebben, dan wel een regeling vast te stellen die het hof juist acht.
Daarnaast verzoekt hij te bepalen dat de moeder hem elke twee maanden, te weten de maanden januari, maart, mei, juli, september en november, op de eerste dag van desbetreffende maand schriftelijk op de hoogte stelt omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de school(resultaten), de gezondheid en de hobby’s van de kinderen. De moeder dient daarbij één keer per kwartaal een recente kleurenfoto van de kinderen aan hem toe te sturen en hem de rapporten van de kinderen te verstrekken.
4.3
De GI verzoekt de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, dan wel zijn verzoeken af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.4
De vrouw verzoekt de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, dan wel het hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De vader heeft ter zitting in hoger zijn verzoek tot het vaststellen van een informatieregeling ingetrokken, zodat daarop niet meer hoeft te worden beslist.
5.2
Aan de orde is de omgang tussen de vader en de kinderen.
Het wettelijk uitgangspunt is dat een kind en zijn ouders recht hebben op omgang met elkaar. Dit recht wordt, wat betreft de niet met het gezag belaste ouder en degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, gewaarborgd door artikel 8 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 1:377a, eerste lid, Burgerlijk Wetboek (BW) en, wat het kind aangaat, niet alleen door die laatstgenoemde bepaling, maar ook door artikel 9, derde lid, Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK) en artikel 24, derde lid, Handvest van de grondrechten van de EU.
5.3
De procedure in eerste aanleg is ingeleid met een verzoek van de GI om op grond van artikel 1:265g van het Burgerlijk Wetboek (BW) een zorgregeling tussen de vader en de kinderen vast te stellen voor de duur van de ondertoezichtstelling. Uit lid 3 van dit artikel volgt dat zodra de ondertoezichtstelling is geëindigd, de vastgestelde regeling geldt als een regeling als bedoeld in artikel 1:253a lid 2 onder a BW, dan wel artikel 1:377a lid 2 BW.
Op de zitting van 30 november 2021 bleek dat de GI haar inleidende verzoek niet langer wenste te handhaven, waarop de vader zelf heeft verzocht een omgangsregeling vast te stellen. Het hof zal dit verzoek beoordelen aan de hand van de criteria in artikel 1:377a BW, nu de vader inmiddels geen gezag meer heeft over de kinderen en de ondertoezichtstelling van de kinderen is geëindigd. Op grond van dit artikel stelt de rechter op verzoek van (een van) de ouders of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind een omgangsregeling vast. De rechter kan het recht op omgang uitsluitend ontzeggen op de in artikel 1:377a, derde lid, BW limitatief opgesomde gronden die in de kern gemeen hebben dat zwaarwegende belangen van het kind zich tegen omgang verzetten.
Standpunten van partijen
5.4
De vader stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat geen omgang zal plaatsvinden tussen hem en de kinderen. Hij meent dat de rechtbank onvoldoende gewicht heeft toegekend aan het advies van de raad en onvoldoende kritisch heeft gekeken naar de gewijzigde opstelling van de GI gedurende de procedure.
De GI meent dat de bestreden beschikking moet worden bekrachtigd en geen omgangsregeling tussen de vader en de kinderen moet worden vastgelegd omdat dit niet in het belang van de kinderen is.
Ook de moeder meent dat de bestreden beschikking moet worden bekrachtigd. Volgens haar heeft de rechtbank een weloverwogen beslissing genomen, waarbij uiterst zorgvuldig alle belangen in de oordeelsvorming zijn betrokken en terecht de belangen van de kinderen zwaar zijn meegewogen.
Advies van de raad
5.5
Op de zitting in hoger beroep heeft de raad het volgende naar voren gebracht. Ten tijde van het beëindigen van het onderzoek werd door de raad ruimte voor contactherstel gezien. Echter, op het moment van de zitting in eerste aanleg was inmiddels meer informatie van Koel Jeugdzorg beschikbaar en werden meer belemmeringen voor contactherstel gezien, ook omdat de GI omgang niet haalbaar achtte. Vervolgens is – na toetsing door de raad – de ondertoezichtstelling van de kinderen beëindigd, omdat niet langer sprake was van een ontwikkelingsbedreiging. In het kader van die toetsing is aangegeven dat de raad enkel binnen een gedwongen kader mogelijkheden voor contactherstel ziet. Voor de raad is dat nog steeds het geval. Ondanks dat de raad het nog steeds van belang acht dat het contact tussen de vader en de kinderen wordt hersteld – al is het maar heel minimaal – ziet de raad weinig mogelijkheden om dit uit te voeren zonder een gedwongen kader. Het contactherstel kan alleen onder begeleiding en de moeder is niet bereid dat vorm te geven en te ondersteunen. De raad heeft de moeder horen zeggen dat als de kinderen erom vragen, zij zal kijken naar de mogelijkheden. De raad wijst de moeder erop dat het aan haar is om emotionele toestemming te geven, haar angsten te overwinnen en te blijven proberen bij de kinderen ruimte te creëren voor de vader. De raad ziet echter op dit moment geen mogelijkheden om het contact met de vader vorm te geven en adviseert om die reden de bestreden beschikking te bekrachtigen, in de hoop dat de moeder zich realiseert dat het voor de identiteitsontwikkeling van de kinderen belangrijk is dat zij weet hebben van hun vader en dat hij een rol in hun leven kan spelen. Ook een beperkt contact en het enigszins normaliseren van de situatie is in het belang van de kinderen. Het is nu een enorm verdrietig en naar verhaal, terwijl de vader de kinderen ook iets positiefs heeft te bieden, aldus de raad.
Beoordeling door het hof
5.6
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is het hof gebleken dat bij de ouders en de kinderen sprake is van langdurige en complexe problematiek. In 2016 zijn de kinderen onder toezicht gesteld van de GI als gevolg van de onveilige en instabiele opvoedsituatie bij de ouders thuis. Binnen het gezin was sprake van huiselijk geweld en persoonlijke problematiek, waaronder verslavingsproblematiek. Na hun uiteengaan zijn de ouders een zorgregeling overeengekomen op basis waarvan de kinderen eenmaal in de veertien dagen een weekend bij de vader verbleven. De GI heeft deze regeling in maart 2018 stopgezet vanwege zorgen over het middelengebruik van de vader, zijn woede-uitbarstingen en zijn opvoedvaardigheden. Vervolgens is bepaald dat de vader de kinderen voorlopig alleen onder begeleiding mag zien in afwachting van de behandeling van zijn emotie- en agressieregulatieproblemen. In mei 2018 is de vader gestart met zijn behandeling bij De Waag en in september 2018 zijn de begeleide omgangscontacten tussen de vader en de kinderen opgestart. In januari 2019 heeft De Waag bij de vader een intelligentie- en neuropsychologisch onderzoek afgenomen om te kunnen inschatten of hij ontvankelijk is voor behandeling. Op basis van de resultaten van dit onderzoek heeft De Waag geconcludeerd dat verdere diagnostiek naar de aanwezigheid van niet aangeboren hersenletsel bij de vader aan te bevelen is. De vader heeft daarvoor van zijn huisarts een verwijzing naar het VU Medisch Centrum (VUmc) gekregen.
De echtscheiding en de ingezette hulpverlening hebben de onderlinge verstandhouding van de ouders nauwelijks doen veranderen. Nog altijd hebben zij een zeer moeizame en conflictueuze ouderrelatie, die wordt gekenmerkt door onderling wantrouwen en het openlijk in twijfel trekken van elkaars geschiktheid als opvoeder. De hulpverlening gericht op het verbeteren van de communicatie en de samenwerking tussen de ouders is nooit van de grond gekomen. In augustus 2019 heeft de moeder aangifte gedaan van bedreigingen van de vader richting haar en haar buurman. Diezelfde maand heeft de vader zich ook dreigend geuit in het contact met de GI. De begeleide omgang tussen de vader en de kinderen is daarop gestaakt in afwachting van nader onderzoek naar de wijze waarop de omgang veilig kan worden hersteld. Tot op heden heeft er geen omgang meer plaatsgevonden tussen de vader en de kinderen.
5.7
Met de raad is het hof van oordeel dat het herstellen van het contact met de vader in het belang van de kinderen moet worden geacht. Dit dient echter wel op een veilige wijze te kunnen plaatsvinden. In het rapport van 29 augustus 2021 heeft de raad opgesomd wat er nodig is om de kinderen een onbelast contact met de vader te kunnen laten hebben. Kort samengevat komt het erop neer dat de kinderen, beide ouders en de andere kinderen in het gezin als onderdeel van het systeem door middel van hulpverlening voorbereid moeten worden op het contact en vervolgens ook begeleid moeten worden in het contact met de vader. Gebleken is dat zowel de voorbereidingsfase als de uitvoeringsfase de nodige belemmeringen kennen. Zo blijkt het volgens de GI niet mogelijk de echte herinneringen van de kinderen te scheiden van de valse herinneringen. Daarnaast heeft de vader tot op heden de zorgen over zijn opvoedvaardigheden niet kunnen wegnemen. Hij heeft zich weliswaar tot De Waag gewend voor behandeling van zijn agressie- en emotieregulatieproblematiek, maar het hof is niet gebleken of de vader daadwerkelijk ontvankelijk is voor behandeling. Hoewel de vader op de zitting heeft gesteld dat hij is onderzocht in het VUmc en geen hersenbeschadiging is vastgesteld, ontbreken stukken daarvan in het dossier. Bovendien blijkt uit het raadsrapport dat het VUmc heeft laten weten dat de vader niet is verschenen op de afspraken. Ook is het hof duidelijk geworden dat de moeder de kinderen op dit moment geen emotionele toestemming voor het contact met de vader kan geven. De moeder heeft haar twijfels bij de stellingen van de vader dat hij nergens last van heeft en zijn emoties goed kan reguleren, nu hij zijn behandelingstraject niet heeft afgerond. De vader heeft weliswaar op de zitting ontkend dat sprake is geweest van bedreigingen, maar uit het raadsrapport blijkt het tegenovergestelde en ook de GI heeft ter zitting verklaard bedreigingen van de vader te hebben ontvangen. Daarnaast is bij het hof het beeld ontstaan dat de moeder inmiddels hulpverleningsmoe is – zonder daarbij afbreuk te willen doen aan alle hulpverleningstrajecten waaraan zij in het verleden haar medewerking heeft verleend. Op de zitting heeft de moeder verklaard dat de kinderen sinds de laatste rechtszaak rust hebben, eindelijk toekomen aan hun persoonlijke ontwikkeling en weer kunnen genieten, zonder de bemoeienis van de diverse hulpverleners die in de afgelopen zeven jaar de revue hebben gepasseerd. Zij vreest dat het contactherstel met de vader een grote bron van onrust zal zijn en de positieve ontwikkelingen teniet zal doen. De GI heeft op de zitting bevestigd dat het goed gaat met de kinderen en dat blijkt ook uit het raadsrapport van 23 december 2021 over de toetsing van het voorgenomen besluit van de GI tot beëindiging van de ondertoezichtstelling van de kinderen. Uit de stukken blijkt dat de begeleide omgangscontacten tussen de vader en de kinderen op zich positief zijn verlopen, maar ook dat deze contacten veel onrust en spanningen tussen de ouders veroorzaakten. De eerdergenoemde bedreigingen aan de het adres van de moeder en de daaruit voortvloeiende spanningen hebben de nodige weerslag gehad op de kinderen, hetgeen de GI heeft bevestigd.
5.8
Gelet op al het voorgaande, is het hof van oordeel dat er teveel belemmeringen zijn voor een veilig en verantwoord contactherstel tussen de vader en de kinderen. De kinderen hebben heel veel meegemaakt en moeten nu voor alles rust en stabiliteit krijgen, zodat hun positieve ontwikkeling zich kan voortzetten. De kans dat dit wordt verstoord door (pogingen tot) contactherstel tussen de vader en de kinderen, acht het hof, evenals de GI en de moeder, gelet op alle belemmeringen te groot. Omgang met de vader moet daarom in strijd worden geacht met de zwaarwegende belangen van de kinderen.
Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen. Daarbij wijst het hof erop dat elke afwijzing van een verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling en elke beslissing waarbij de omgang is ontzegd tijdelijk van aard is, in die zin dat de ouder wiens verzoek is afgewezen zich in geval van wijziging van omstandigheden en in ieder geval na verloop van een jaar opnieuw tot de rechter kan wenden teneinde een omgangsregeling te doen vaststellen.
5.9
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst af hetgeen in hoger beroep ten aanzien van de omgangsregeling meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.C. Schenkeveld, mr. A. van Haeringen en mr. M. Perfors, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Betlem als griffier, en is op 15 november 2022 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.