ECLI:NL:GHAMS:2022:3245

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 november 2022
Publicatiedatum
16 november 2022
Zaaknummer
200.303.567/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek moeder om zorgregeling met 17-jarige kinderen wegens afwijzend contact

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 15 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een verzoek van de moeder om een zorgregeling vast te stellen met haar 17-jarige kinderen. De kinderen staan zeer afwijzend tegenover contact met hun moeder, wat de rechtbank heeft meegenomen in haar beslissing. De moeder had in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 6 september 2021 aangevochten, waarin haar verzoek om een omgangsregeling was afgewezen. De rechtbank had geoordeeld dat het forceren van contact een negatieve impact op de kinderen zou hebben. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waaronder de leeftijd van de kinderen en hun duidelijke wens om geen contact met de moeder te hebben. De raad voor de Kinderbescherming heeft ook geadviseerd dat er geen mogelijkheden zijn voor omgang, gezien de leeftijd en de standvastigheid van de kinderen in hun afwijzing van contact. Het hof heeft geconcludeerd dat het in stand houden van de afwijzing van de omgangsregeling in het belang van de kinderen is en heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd. De beslissing benadrukt het belang van de mening van de kinderen, die inmiddels 17 jaar oud zijn, en de verantwoordelijkheden van de ouders in het bevorderen van de ontwikkeling van de banden met de andere ouder.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.303.567/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/313537 / FA RK 21-964
Beschikking van de meervoudige kamer van 15 november 2022 inzake
[de vrouw] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. K.L.M. Kremer te Amersfoort,
en
[de man] ,
wonende te [plaats B] , gemeente [gemeente] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. M.R. Ploeger te Schagen.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- de minderjarige [kind 1] (hierna te noemen: [kind 1] );
- de minderjarige [kind 2] (hierna te noemen: [kind 2] ).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de rechtbank) van 6 september 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vrouw is op 6 december 2021 in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking van 6 september 2021.
2.2
De man heeft op 24 januari 2022 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof is verder het volgende stuk ingekomen:
- een bericht van de zijde van de vrouw van 7 juni 2022 met bijlagen.
2.4
De voorzitter heeft voorafgaand aan de zitting met [kind 1] en [kind 2] gesproken. Van de inhoud van die gesprekken is op de mondelinge behandeling verslag gedaan.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 16 juni 2022 plaatsgevonden, waarvan is opgemaakt een proces-verbaal dat zich bij de stukken bevindt. De behandeling van de zaak is pro forma aangehouden in afwachting van de resultaten van een nog te organiseren gesprek tussen de vrouw en de kinderen.
2.6
Bij het hof is daarna ingekomen:
- een bericht van de zijde van de man van 24 juni 2022;
- een bericht van de zijde van de vrouw van 2 augustus 2022.

3.De feiten

3.1
Uit het in mei 2007 door echtscheiding ontbonden huwelijk van de vrouw en de man (hierna gezamenlijk: de ouders) zijn [kind 1] en [kind 2] (hierna gezamenlijk: de kinderen) geboren [in] 2005 te [plaats] (Eritrea).
De ouders en de kinderen hebben de Eritrese nationaliteit.
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen. De kinderen wonen bij de man.
3.2
De man is op 20 januari 2008 gehuwd met [echtgenote] .
Uit dit huwelijk zijn twee kinderen geboren:
- [kind 3] , [in] 2010 te [plaats] (Eritrea);
- [kind 4] , [in] 2020 te [gemeente] .
3.3
De man is in 2015 vanuit Eritrea naar Nederland gekomen, de kinderen in 2018 en de vrouw in 2020.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de vrouw een omgangsregeling tussen haar en de kinderen vast te stellen, inhoudende een weekend per veertien dagen c.q. een dag per veertien dagen zolang zij nog geen eigen woning heeft, afgewezen.
4.2
De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, haar inleidende verzoek alsnog toe te wijzen, althans te bepalen dat omgang onder begeleiding plaatsvindt, althans een zodanige zorgregeling vast te stellen als door het hof in goede justitie te bepalen, althans de raad te verzoeken onderzoek te doen naar de mogelijkheden van contactherstel en de wijze waarop de zorgregeling vorm dient te worden gegeven, althans partijen te verwijzen naar ouderschapsbemiddeling waarbij de kinderen professionele hulpverlening krijgen, althans zodanige hulpverlening in te schakelen als door het hof in goede justitie te bepalen.
4.3
De man verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Bevoegdheid en toepasselijk recht
5.1
In de eerste plaats dient te worden beoordeeld of de Nederlandse rechter bevoegd is van het geschil kennis te nemen. Omdat de kinderen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, is de Nederlandse rechter bevoegd van het verzoek met betrekking tot de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kennis te nemen. De rechtbank heeft op het verzoek Nederlands recht toegepast. Aangezien daartegen in hoger beroep niet is opgekomen, zal ook het hof daarvan uitgaan.
Standpunten van partijen
5.2
De vrouw stelt dat de rechtbank ten onrechte haar verzoek een omgangsregeling tussen haar en de kinderen vast te stellen, heeft afgewezen. Zowel de rechtbank als de raad stellen voorop dat omgang tussen ouder en kind in beginsel in het belang van het kind is. Dat is in dit geval ook zo. Voor de identiteitsontwikkeling van een kind is het van belang dat het contact heeft met beide ouders. Het had op de weg van de rechtbank en de raad gelegen om ofwel de omgang onder begeleiding te laten plaatsvinden, ofwel de raad te vragen onderzoek te doen naar de (on)mogelijkheden van omgang en de situatie bij de man thuis. Alvorens definitief tot afwijzing van het verzoek te besluiten, had de raad dienen te onderzoeken of er mogelijkheden zijn tot contactherstel, of mogelijk sprake is van een loyaliteitsconflict dan wel ouderverstoting en of professionele hulp voor partijen c.q. de kinderen geïndiceerd is.
5.3
De man voert aan dat de rechtbank tot een juist oordeel is gekomen. De kinderen wensen onder geen beding contact met de vrouw. De man kan begrijpen dat de vrouw probeert contact te krijgen met de kinderen, ondanks hun standpunt, maar vraagt zich af wiens belang hiermee gediend wordt: dat van de kinderen of van de vrouw. De kinderen zullen dit jaar 17 jaar oud worden en de rechtbank heeft terecht aan het standpunt van de kinderen grote waarde gehecht.
Advies van de raad
5.4
De raad heeft ter zitting in hoger beroep naar voren gebracht geen mogelijkheden te zien voor omgang bij kinderen van zestien jaar oud, die zo stellig daartegen zijn. De raad denkt wel dat de kinderen een loyaliteitsconflict hebben en vindt dat zorgelijk. Het is in het belang van de kinderen om contact met hun moeder te hebben. De raad denkt daarbij aan een herstelgesprek, waarin de vrouw kan vertellen hoe het met haar gaat en de kinderen kunnen vertellen hoe het met hen gaat, bij voorkeur onder begeleiding van een bemiddelaar, een hulpverlener, een bijzondere curator of de raad. Dat is de enige mogelijkheid die de raad ziet.
Een raadsonderzoek is – los van de leeftijd van de kinderen – een belastend traject. De raad biedt aan een dergelijk gesprek te begeleiden, als een vorm van nazorg na de zitting.
5.5
Aan het eind van de mondelinge behandeling van 16 juni 2022 heeft het hof de procedure pro forma aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen een (kennismakings)gesprek tot stand te brengen vanuit de Eritrese gemeente, zoals op de zitting met hen is besproken.
5.6
Bij bericht van 24 juni 2022 heeft de man het hof laten weten dat de kinderen hebben aangegeven dat zij niet openstaan voor contact met de vrouw, niet willen meewerken aan een gesprek met de vrouw en de rechtszaak als zeer belastend ervaren. Hij verzoekt het hof een eindbeschikking af te geven.
5.7
Bij bericht van 2 augustus 2022 heeft de vrouw het hof verzocht alsnog een bijzondere curator te benoemen of een onderzoeksopdracht aan de raad te geven, zodat in ieder geval een herstel- of kennismakingsgesprek kan gaan plaatsvinden alvorens het hof in onderhavige zaak beslist.
Wettelijk kader
5.8
De ouders hebben samen het gezag. Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Voor zover hier van belang kan die regeling inhouden een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 1:377a, derde lid, BW een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben.
Op grond van artikel 1:377a lid 3 BW ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien:
omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder of met degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat heeft doen blijken, of
omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
Beoordeling door het hof
5.9
Uit de stukken in het dossier en ter zitting in hoger beroep is naar voren gekomen dat partijen en de kinderen een belaste voorgeschiedenis hebben. In 2006 – een jaar na de geboorte van de kinderen – zijn partijen feitelijk uiteen gegaan. De vrouw is in de hoofdstad van Eritrea gaan wonen. De man is samen met de kinderen bij zijn moeder (hierna: oma) in [plaats] blijven wonen. In de echtscheidingsprocedure – die buiten de aanwezigheid van de vrouw heeft plaatsgevonden – zijn de kinderen aan de man toevertrouwd. In 2008 is de man getrouwd met zijn huidige partner. In 2015 is de man naar Nederland gevlucht. De kinderen zijn op dat moment achtergebleven bij hun oma. Zonder medeweten van de vrouw zijn de kinderen in 2016 Eritrea uit gesmokkeld. Nadat de vrouw hier weet van kreeg (en werd opgeroepen te voldoen aan haar dienstplicht) is zij in 2017 Eritrea ontvlucht. Medio 2018 heeft in opdracht van de Immigratie- en Naturalisatiedienst een ouderschapsonderzoek plaatsgevonden. De vrouw verbleef op dat moment in Soedan en de kinderen in Ethiopië. Eind 2018 zijn de kinderen in Nederland herenigd met de man. In 2020 is de vrouw in Nederland aangekomen. Tot op heden is het haar niet gelukt om in contact te komen met de kinderen.
Voorafgaand aan de zitting in hoger beroep heeft de voorzitter met de kinderen gesproken. In dat gesprek hebben de kinderen aangegeven dat zij de vrouw al zeer lang niet hebben gezien en geen behoefte hebben aan contact met haar. De vrouw wijt dit aan de opstelling van de man. Volgens haar heeft de man de kinderen onjuist voorgelicht, waardoor zij een negatief beeld van de vrouw hebben en geen contact met haar willen. Wat daar ook van zij, het verandert niets aan het gegeven dat de kinderen op dit moment zeer afwijzend staan tegenover contact met de vrouw. Net als de raad is het hof van oordeel dat aan de mening van de kinderen – die inmiddels de leeftijd van zeventien jaar hebben bereikt – een zwaar gewicht moet worden toegekend. Naar verwachting zal het forceren van contact met de vrouw een negatieve weerslag hebben op de kinderen. Er is een groot risico dat het de verhouding tussen de vrouw en de kinderen verder zal beschadigen en een mogelijk contactherstel in de toekomst in de weg zal staan. Het hof acht het vaststellen van een zorgregeling, zoals de vrouw primair heeft verzocht, op dit moment daarom in strijd met zwaarwegende belangen van de kinderen en is dan ook van oordeel dat de rechtbank het inleidend verzoek van de vrouw op juiste gronden heeft afgewezen. Ook het door de vrouw in hoger beroep subsidiair verzochte acht het hof om dezelfde redenen in strijd met zwaarwegende belangen van de kinderen. Het dwingen van de kinderen tot een begeleid contact met de vrouw zal naar verwachting enkel een averechts effect hebben. Aannemelijk is dat dit grote spanningen bij de kinderen zal veroorzaken. Contact tussen de vrouw en de kinderen is pas mogelijk als de kinderen daaraan toe zijn. Anders dan de vrouw meent, is nader onderzoek door de raad of een bijzondere curator niet het middel om dat laatste te bewerkstelligen, omdat de kinderen ook dat als een vorm van dwang zullen ervaren. Het hof had graag gezien dat – met hulp vanuit de Eritrese gemeente – het hierboven genoemde (kennismakings)gesprek tot stand was gekomen, omdat dit wellicht voor de kinderen wat laagdrempeliger is dan een gesprek onder begeleiding van een hulpverleningsinstantie, een bijzondere curator of de raad. Echter ook voor een dergelijk gesprek geldt dat het daartoe verplichten van de kinderen een tegengesteld effect zal hebben. Hoewel het zonder meer voor de identiteitsontwikkeling van de kinderen van belang is dat zij op enig moment ook hun moeder leren kennen, ziet het hof op dit moment daarvoor geen ruimte bij de kinderen. Het hof wil de man in dat kader nogmaals wijzen op zijn ouderlijke verantwoordelijkheid en de daaruit voortvloeiende verplichting om de ontwikkeling van de banden van de kinderen met de vrouw te bevorderen.
5.1
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar van 6 september 2021;
wijst het meer of anders in hoger beroep verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.C. Schenkeveld, mr. A.V.T. de Bie en mr. P.J.W.M. Sliepenbeek, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Betlem als griffier en is op 15 november 2022 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.