In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van een minderjarige, die is geboren uit de relatie tussen de man en de vrouw. De man heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 8 december 2021 aangevochten, waarin werd bepaald dat hij een maandelijkse bijdrage van € 422,- aan de vrouw moest betalen. De man stelt dat deze bijdrage te hoog is en verzoekt om een lagere bijdrage met terugwerkende kracht. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 23 september 2022 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Het hof heeft de financiële situatie van beide partijen onderzocht, waarbij het netto besteedbaar inkomen van de man en de vrouw is vastgesteld. Het hof heeft vastgesteld dat de man een netto besteedbaar inkomen heeft van € 3.828,- per maand, terwijl de vrouw een netto besteedbaar inkomen heeft van € 2.254,- per maand. Het hof heeft ook rekening gehouden met de zorgkorting van 25% die door de rechtbank was vastgesteld.
Na een zorgvuldige afweging van de financiële gegevens en de behoeften van de minderjarige, heeft het hof besloten dat de man met ingang van heden een bijdrage van € 366,- per maand moet betalen. De bestreden beschikking is bekrachtigd voor de periode van 8 december 2021 tot heden, maar vernietigd voor de periode vanaf heden, waarbij het hof de nieuwe bijdrage heeft vastgesteld. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.