ECLI:NL:GHAMS:2022:3237

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 november 2022
Publicatiedatum
16 november 2022
Zaaknummer
200.306.012/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van gezamenlijk gezag en informatieregeling in het belang van de minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 15 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over het gezamenlijk gezag van de ouders over hun minderjarige kind, [minderjarige 1], geboren in 2007. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, had verzocht om het eenhoofdig gezag over [minderjarige 1] toe te kennen, omdat zij vreesde dat het kind klem zou raken tussen de ouders. De man, verweerder in hoger beroep, verzocht de bestreden beschikking van de rechtbank te bekrachtigen. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden, maar oordeelt dat de vrouw onvoldoende heeft aangetoond dat de man niet meewerkt aan gezagsbeslissingen. Het hof heeft echter ook rekening gehouden met de wensen van [minderjarige 1], die geen contact met zijn vader wenst en het gezag van de man als belastend ervaart. Het hof heeft daarom besloten het gezamenlijk gezag te beëindigen en het eenhoofdig gezag aan de vrouw toe te kennen.

Daarnaast heeft het hof de door de rechtbank vastgestelde informatieregeling bekrachtigd, waarbij de vrouw de man eenmaal per jaar op de hoogte moet stellen van gewichtige aangelegenheden met betrekking tot [minderjarige 1]. Het verzoek van de man om periodiek een foto van [minderjarige 1] te ontvangen is afgewezen, omdat het hof oordeelt dat de minderjarige zelf moet beslissen aan wie hij een foto verstrekt. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.306.012/01
Zaaknummer rechtbank: C/13/702496 / FA RK 21-3367
Beschikking van de meervoudige kamer van 15 november 2022 inzake
[de vrouw] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. G.P. Dayala te Amsterdam,
en
[de man] ,
wonende te [plaats B] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. M. Westerveld te Amsterdam.
Als belanghebbende is aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats A] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 28 oktober 2021 uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vrouw is op 26 januari 2022 in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking van 28 oktober 2021.
2.2
De man heeft op 14 april 2022 een verweerschrift ingediend.
2.3
De voorzitter heeft voorafgaand aan de zitting met [minderjarige 1] gesproken.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 8 september 2022 plaatsgevonden.
Verschenen zijn:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
- de advocaat van de man;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw J. Stella-Ibrahim.
De man is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.

3.De feiten

3.1
Uit het (op 8 september 2015 door echtscheiding ontbonden) huwelijk van partijen is – voor zover hier van belang – [minderjarige 1] geboren [in] 2007 te [plaats A] .
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige 1] . [minderjarige 1] heeft zijn hoofdverblijfplaats bij de vrouw.
3.2
Partijen zijn daarnaast de ouders van de inmiddels meerderjarige [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), geboren [in] 2003 te [plaats A] .
3.3
Bij beschikking van 20 januari 2016, hersteld bij beschikking van 2 maart 2016, heeft de rechtbank een zorgregeling vastgesteld waarbij de man beide kinderen gedurende een jaar eenmaal per maand voor de duur van twee uren bij zich heeft onder begeleiding van het Omgangshuis, Arkin, Altra of Ouderschap Blijft, in onderling overleg te bepalen. Bij beschikking van 19 december 2017 heeft dit hof deze beslissing van de rechtbank vernietigd en het verzoek van de man een zorgregeling vast te leggen, afgewezen.
3.4
Sinds de echtscheiding van partijen is er nagenoeg geen contact geweest tussen de man en zijn kinderen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het inleidend verzoek van de vrouw haar met het eenhoofdig gezag over [minderjarige 1] te belasten, afgewezen. Daarnaast heeft de rechtbank op verzoek van de man bepaald dat de vrouw gehouden is de man eenmaal per zes maanden (in januari en in juli/augustus, na het ontvangen van de schoolrapporten) schriftelijk op de hoogte te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van [minderjarige 1] , waaronder in elk geval zijn ontwikkelingen op het gebied van:
- gezondheid;
- ontwikkeling;
- schoolvorderingen/studie;
- vrijetijdsbesteding, waaronder sport/muziek;
- werk en financiën.
Verder heeft de rechtbank op verzoek van de man bepaald dat de vrouw gehouden is de man eenmaal per jaar (in juli/augustus) een goedgelijkende foto van [minderjarige 1] toe te sturen.
4.2
De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen, haar inleidend verzoek tot eenhoofdig gezag over [minderjarige 1] alsnog toe te wijzen en de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken, althans deze verzoeken af te wijzen.
4.3
De man verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Standpunten van partijen
5.1
De vrouw is van mening dat de rechtbank ten onrechte haar verzoek haar te belasten met het eenhoofdig gezag over [minderjarige 1] heeft afgewezen. Zij stelt dat het beëindigen van het gezamenlijk gezag van partijen noodzakelijk is, omdat [minderjarige 1] klem en verloren dreigt te raken tussen zijn ouders. Partijen hebben een zeer slechte verstandhouding en kunnen niet op een goede wijze beslissingen nemen over de zorg en opvoeding van [minderjarige 1] . Daarnaast is [minderjarige 1] faliekant erop tegen dat de man zich met zijn opvoeding bemoeit, de beschikking krijgt over informatie over hem en foto’s van hem ontvangt. [minderjarige 1] wenst geen contact met zijn vader. Hij ervaart de man als een agressieve en autoritaire persoon en voelt zich door hem onder druk gezet. Het is dan ook in het belang van [minderjarige 1] dat aan haar het eenhoofdig gezag wordt toegekend, aldus de vrouw.
5.2
De man meent dat de rechtbank terecht het verzoek van de vrouw om het eenhoofdig gezag heeft afgewezen en zijn verzoeken om een informatieregeling en een foto heeft toegewezen. Hij wil heel graag betrokken zijn in het leven van [minderjarige 1] . Dat er weinig contact tussen hen is geweest, is nooit zijn wens geweest en komt ook niet bij hem vandaan. De vrouw weigert hem te betrekken in de opvoeding van [minderjarige 1] en heeft hem overal buiten de deur gehouden. Het is de vrouw die het overleg met hem uit de weg gaat. De vrouw behoort daarvoor niet te worden beloond met het eenhoofdig gezag. De informatie die hij wenst te ontvangen zijn normale gegevens over zijn zoon, waarvan in de rechtspraak is uitgemaakt dat het gebruikelijk is dat die wordt gedeeld. Verstrekking van dat soort informatie is niet strijdig met het belang van [minderjarige 1] , aldus de man.
Advies van de raad
5.3
De raad heeft het hof geadviseerd de vrouw met het eenhoofdig gezag over [minderjarige 1] te belasten, geen informatieregeling vast te leggen en ook geen verplichting tot het verstrekken van een foto van [minderjarige 1] op te leggen. Ter toelichting op dit advies heeft de raad aangegeven in de afgelopen jaren diverse keren betrokken te zijn geweest bij procedures tussen partijen. Zowel een gezag- en omgangsonderzoek als een beschermingsonderzoek heeft de raad verricht en op basis van deze onderzoeken advies uitgebracht aan de rechtbank en het hof. De raad zag toen ernstige zorgen; de man leek niet aan te sluiten bij de kinderen, maar kon de stap naar de hulpverlening niet nemen. In 2018 gaf [minderjarige 1] aan dat hij in zijn leven geen rol voor zijn vader zag weggelegd en daar denkt hij nog steeds zo over. Inmiddels is [minderjarige 1] bijna vijftien jaar oud en dient naar zijn wens geluisterd te worden. De raad kan zich voorstellen dat [minderjarige 1] last heeft van het feit dat zijn vader gezag over hem heeft. Voor zover de raad kan beoordelen, heeft de vrouw de man geïnformeerd over de kinderen en doet zij dat nog steeds. Het idee achter de vastgelegde regeling is dat de man geïnformeerd beslissingen kan nemen, maar dat is met het raadsadvies over het gezag niet meer aan de orde. Om die reden kan worden volstaan met het continueren van de wijze waarop de vrouw de man informeert en hoeft dat niet te worden vastgelegd. Tot slot wijst de raad erop dat het verstrekken van een foto zeer persoonlijk is en is het advies [minderjarige 1] daarover zelf zeggenschap te geven.
Wettelijk kader ten aanzien van het gezag
5.4
Op grond van artikel 1:251 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) blijven de ouders die gezamenlijk het gezag hebben na ontbinding van het huwelijk dit gezag gezamenlijk uitoefenen. Ingevolge artikel 1:253n lid 1 BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van één van hen dit gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd en indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
De rechter bepaalt dan aan wie van de ouders voortaan het gezag over het kind toekomt.
Beoordeling door het hof
5.5
Tussen partijen is niet in geschil, en ook voor het hof staat vast, dat sprake is van gewijzigde omstandigheden als bedoeld in artikel 1:253n BW.
5.6
Het uitgangspunt van de wetgever is dat ouders het gezag gezamenlijk uitoefenen. Volgens vaste jurisprudentie brengt het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders niet zonder meer mee dat in het belang van het kind het gezag aan één van de ouders moet worden toegekend. Wel is voor gezamenlijk gezag vereist dat de ouders daadwerkelijk in staat zijn tot een behoorlijk overleg over zaken die de minderjarige aangaan en dat zij beslissingen (van enig belang) over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans in staat zijn afspraken te maken over situaties die zich rond het kind (kunnen) voordoen, zodanig dat het kind niet klem of verloren raakt tussen de ouders.
De vrouw heeft betoogd dat [minderjarige 1] klem zit tussen zijn ouders en heeft een aantal voorbeelden genoemd waaruit volgens haar blijkt dat de man niet meewerkt aan beslissingen, althans deze blokkeert. Zij heeft zich daardoor genoodzaakt gezien een advocaat in te schakelen, zoals het geval is geweest bij het aanvragen van een paspoort voor [minderjarige 1] , de wisseling van school en de toestemming voor vakanties. De man heeft het voorgaande gemotiveerd betwist en heeft stukken in het geding gebracht waaruit volgens hem blijkt dat hij zich meewerkend opstelt, gezagsbeslissingen niet in de weg staat en prima in staat is te overleggen. Het hof is – net als de rechtbank – van oordeel dat niet is gebleken dat de man gezamenlijke gezagsbeslissingen belet, zoals de vrouw heeft gesteld. Uit de stukken die de man heeft overgelegd, maakt het hof op dat hij heeft geprobeerd te voldoen aan het verzoek van de vrouw van 26 april 2021 om binnen drie dagen op het stadsdeelkantoor toestemming te verlenen voor de aanvraag van een paspoort voor [minderjarige 1] , maar dat hij binnen dat tijdbestek geen afspraak kon maken. De man heeft dit aan de vrouw laten weten. Echter in plaats van met de man in overleg te treden, heeft de vrouw ervoor gekozen zich tot haar advocaat te wenden. Uit de brief van de advocaat blijkt dat een afspraak na 29 april 2021 eveneens tot de mogelijkheden behoorde. Dit had de vrouw ook zonder tussenkomst van haar advocaat aan de man kunnen laten weten. De man heeft op 10 mei 2021 zijn toestemming verleend. Gelet op het voorgaande heeft de vrouw naar het oordeel van het hof onvoldoende aangetoond dat de man heeft geweigerd zijn medewerking te verlenen aan de paspoortaanvraag en dat het noodzakelijk was een advocaat in te schakelen. De stelling dat de man niet heeft meegewerkt aan een schoolwisseling heeft de vrouw niet nader toegelicht en lijkt gezien productie H niet [minderjarige 1] te betreffen maar [minderjarige 2] , zodat het hof hieraan voorbij gaat. Hetzelfde geldt voor het verlenen van toestemming voor vakanties. Tegenover het verweer van de man dat hij telkens zijn toestemming heeft verleend, heeft de vrouw haar stelling dat de man niet meewerkt of frustreert onvoldoende toegelicht en onderbouwd. Het hof is dan ook gezien het voorgaande niet gebleken van een onaanvaardbaar risico dat [minderjarige 1] klem of verloren zou raken tussen zijn ouders.
5.7
Echter uit het voorgaande, de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep blijkt ook dat partijen al jarenlang zijn verwikkeld in een (juridische) strijd over de kinderen. [minderjarige 1] heeft het nodige van deze strijd meegekregen en heeft ervoor gekozen het contact met zijn vader volledig af te wijzen. Ondanks alle hulpverlening is het niet gelukt om het contact tussen [minderjarige 1] en de man te herstellen. Al sinds de echtscheiding van partijen in 2015 is er nagenoeg geen contact tussen hen geweest en bij [minderjarige 1] is daarvoor nog altijd geen ruimte. Nu [minderjarige 1] inmiddels bijna vijftien jaar oud is, dient naar het oordeel van het hof waarde aan zijn stellige mening te worden gehecht. In zijn gesprek met de voorzitter heeft [minderjarige 1] aangegeven dat hij niet wil dat zijn vader gezag over hem heeft en macht over hem kan uitoefenen, omdat hij hem niet vertrouwt. Op basis van dit gesprek en het advies van de raad is het hof tot de conclusie gekomen dat [minderjarige 1] last heeft van het feit dat de man gezag over hem heeft. Nu de man al jaren niet actief betrokken is in het leven van [minderjarige 1] en daardoor feitelijk geen invulling geeft aan zijn ouderschap acht het hof wijziging van het gezag anderszins in het belang van [minderjarige 1] noodzakelijk. Het hof begrijpt dat de man dit graag anders zou zien, maar verwacht niet dat de situatie op korte termijn zal veranderen. Het hof zal dan ook de bestreden beschikking in zoverre vernietigen en de vrouw belasten met het eenhoofdig gezag over [minderjarige 1] .
Wettelijk kader ten aanzien van de informatieregeling en foto
5.8
Op grond van artikel 1:377b lid 1 BW is de ouder, die met het gezag is belast, gehouden de niet met het gezag belaste ouder op de hoogte te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind. Op verzoek van een ouder kan de rechter ter zake een regeling vaststellen. Ingevolge het tweede lid van dit artikel kan de rechter, indien het belang van het kind zulks vereist zowel op verzoek van de met het gezag belaste ouder als ambtshalve bepalen dat het eerste lid van dit artikel buiten toepassing blijft.
Beoordeling door het hof
5.9
Tussen partijen is de door de rechtbank vastgestelde informatieregeling in geschil. De vrouw is van mening dat deze regeling niet in het belang is van [minderjarige 1] . De man heeft dit gemotiveerd weersproken.
5.1
Het hof is – net als de rechtbank – van oordeel dat de vrouw tegen het vaststellen van een informatieregeling onvoldoende bezwaren heeft geuit. De stelling dat de man misbruik maakt van de door hem ontvangen informatie over [minderjarige 1] heeft de vrouw onvoldoende onderbouwd in het licht van het verweer van de man. De vrouw heeft gesteld dat zij tot op heden de man elk kwartaal op de hoogte heeft gebracht van het wel en wee van beide kinderen. De man heeft echter betwist (volledig) geïnformeerd te worden door de vrouw. Het hof zal de door de rechtbank vastgestelde informatieregeling bekrachtigen, nu het belang van de man om geïnformeerd te worden over zijn zoon, zwaarder weegt dan de eventuele bezwaren van de vrouw daartegen. Wel wijst het hof partijen erop dat het aan de vrouw is om naar eigen inzicht invulling te geven aan de vastgestelde informatieregeling en dat de regeling niet inhoudt het verstrekken van de schoolrapporten van [minderjarige 1] , zoals de man betoogt. Van de vrouw mag echter wel worden verwacht dat zij de man naar waarheid informeert.
5.11
Wat betreft de foto van [minderjarige 1] zal het hof conform het advies van de raad beslissen. Gezien zijn leeftijd mag [minderjarige 1] zelf beslissen aan wie van hem een foto wordt verstrekt. Het hof zal de beschikking van de rechtbank op dit onderdeel vernietigen.
5.12
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover daarbij:
- het verzoek van de vrouw haar te belasten met het eenhoofdig gezag is afgewezen, en
- is bepaald dat de vrouw is gehouden de man eenmaal per jaar (in juli/augustus) een goedgelijkende foto van [minderjarige 1] te sturen,
en opnieuw beschikkende:
beëindigt het gezag van de man over de minderjarige [minderjarige 1] , geboren [in] 2007 te [plaats A] en bepaalt dat het gezag over de minderjarige [minderjarige 1] , geboren [in] 2007 te [plaats A] alleen aan de vrouw toekomt;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Amsterdam, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het openbaar register;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het verzoek van de man te bepalen dat de vrouw hem eenmaal per zes maanden dan wel een andere door het hof te bepalen frequentie een recente goed gelijkende/herkenbare foto van [minderjarige 1] dient te verstrekken;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. van Baardewijk, mr. J. Jonkers en mr. T.M. Subelack, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Betlem als griffier en is op 15 november 2022 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.