ECLI:NL:GHAMS:2022:3232

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 november 2022
Publicatiedatum
15 november 2022
Zaaknummer
23-004673-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Noord-Holland inzake medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving en diefstal met geweld

Op 15 november 2022 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, die ten tijde van de feiten 19 jaar oud was, was veroordeeld voor onder meer medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving en diefstal met geweld. De feiten vonden plaats bijna 3,5 jaar geleden, en de verdachte heeft meer dan een jaar in voorarrest gezeten. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte inmiddels een opleiding volgt en samen met zijn broer een onderneming runt, en heeft geoordeeld dat het onwenselijk is om hem terug te sturen naar de gevangenis. De opgelegde gevangenisstraf van 810 dagen, waarvan 429 dagen voorwaardelijk, is gelijk aan het voorarrest. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van 30 maanden opgelegd, waarvan 10 maanden voorwaardelijk. Het hof bevestigde de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij door de rechtbank, maar matigde de straf vanwege de overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak. Het hof heeft de verdachte ook een meldplicht opgelegd als bijzondere voorwaarde. De beslissing is genomen in het belang van de verdachte, die positieve stappen in zijn leven heeft gezet, en om te voorkomen dat hij opnieuw in de gevangenis terechtkomt.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004673-19
datum uitspraak: 15 november 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 9 december 2019 in de strafzaak onder parketnummer 15-210810-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 1 november 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit daarom bevestigen behalve ten aanzien van de strafoplegging en de motivering daarvan en voor zover bij de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen een aantal dagen vervangende hechtenis in plaats van gijzeling is bepaald – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat het hof de eerste twee alinea’s van de bewijsoverweging op pagina 5 van het vonnis vervangt en de bewijsmiddelen aanvult, een en ander zoals hierna weergegeven.

Vervangend onderdeel van de bewijsoverweging

Verdachte heeft zijn betrokkenheid bij de ten laste gelegde feiten ontkend en heeft – zowel bij de rechtbank als bij het hof – een alternatief scenario geschetst voor (een deel van) de omstandigheden die volgen uit de bewijsmiddelen. Dat scenario houdt in dat hij in de nacht van 23 op 24 mei 2019 inderdaad in de woning van [naam 1] is geweest, dat er al anderen waren toen hij binnen kwam en dat hij daarheen is gereden met de door hem ook als taxi gebruikte auto, een Volkswagen Golf. De Renault Clio die op zijn naam stond waarvan volgens getuige [getuige] gebruik werd gemaakt door de Marokkanen in de woning van [naam 1] , had hij uitgeleend aan medeverdachte [medeverdachte] . Verdachte heeft verklaard dat hij die avond geen enkele vorm van agressiviteit in de woning heeft gezien en dat hij de woning samen met [naam 1] heeft verlaten, waarna hij naar zijn vriendin [naam 2] in [plaats 1] , [plaats 2] is gereden. Verdachte heeft bevestigd dat het telefoonnummer [telefoonnummer] bij hem in gebruik was, maar daaraan toegevoegd dat anderen ook gebruik maakten van zijn telefoon. De desbetreffende avond heeft hij zijn telefoon in Castricum gelaten, aangezien hij met die telefoon ook contact had met andere meisjes. Hij wilde niet dat [naam 2] daar achter zou komen als zij de telefoon zou controleren. Naar eigen zeggen heeft hij toen aan [medeverdachte] – die ook die avond in de woning van [naam 1] was – gevraagd om de telefoon in de Renault Clio te leggen. In hoger beroep heeft hij zijn verklaring aangevuld door te verklaren dat hij die avond ook een werktelefoon bij zich had.
[medeverdachte] heeft in zijn verhoor door de raadsheer-commissaris bevestigd dat hij van 23 op 24 mei 2019 de Renault Clio van verdachte in gebruik had, maar in zijn verklaring kan geen bevestiging worden gevonden voor de verklaring van verdachte met betrekking tot diens telefoon en het uitvoeren van een verzoek van verdachte om die in de Renault Clio te leggen. [medeverdachte] heeft niet meer verklaard dan dat het ‘best zou kunnen dat er telefoons van anderen in die auto lagen’. Bovendien heeft [medeverdachte] in strijd met het door de verdachte geschetste scenario verklaard dat hij ‘vanaf het incident in de woning tot zijn aanhouding geen contact heeft gehad met de verdachte’. Voor de stelling van de verdachte dat hij in die periode gebruik heeft gemaakt van een ander telefoonnummer dan het telefoonnummer [telefoonnummer] ontbreekt elk aanknopingspunt. Hierbij komt nog dat de verdachte, terwijl dit op zijn weg lag, geen gegevens betreffende zijn beweerdelijke vriendin [naam 2] uit [plaats 1] heeft willen verstrekken, zodat dit belangrijke aspect van het door hem geschetste scenario bij gebrek aan verificatiemogelijkheden in het luchtledige is blijven hangen.
Het door de verdachte geschetste scenario is op geen enkele wijze aannemelijk geworden en wordt dan ook terzijde geschoven.

Aanvullende bewijsmiddelen

Een proces-verbaal van verhoor getuige [medeverdachte] van 31 mei 2021, opgemaakt door de raadsheer-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in het gerechtshof.
Dit proces-verbaal houdt, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, in als verklaring van de
getuige [medeverdachte]:
Ik ben op 23 mei 2019 wel in het huis van [naam 1] geweest. U vraagt mij wie er nog meer waren. [naam 1] was er even, maar ging later weg. Toen ik aankwam was zij er nog niet. [verdachte] , [naam 3] en [naam 4] waren er. Ik kende deze mannen. Zij zijn vrienden van mij. Ik heb de aangever eerder gevraagd mij te betalen, maar dat deed hij niet. Ik heb eerder die avond contact gehad met [naam 1] die in het gezelschap van aangever was. Ik hoopte dat zij beiden naar de woning van [naam 1] zouden komen. Ik hoopte de aangever in levende lijve te zien en met hem de confrontatie aan te gaan. Aangever kwam binnen met [naam 1] . Hij stond voor mijn neus. Ik heb hem toen gezegd dat hij mij nog geld moest betalen. Ik heb tegen hem geschreeuwd. Aangever zei dat hij geld op zijn rekening zou krijgen en gaf mij zijn pas en pincode. Hij was denk ik bang. Ik heb zijn pas en pincode aangenomen en ben weggegaan. Ik heb eerst geld gepind. Ik heb ‘s morgens vroeg opnieuw gepind. Ik had twee passen van hem gekregen met twee pincodes.
Het klopt dat ik in de ABN Amro app op de telefoon van aangever heb gekeken. Ik wilde kijken of het geld was gestort. Aangever heeft mij zijn telefoon gegeven.
Een proces-verbaal van verhoor getuige [naam 3] van 1 juni 2021, opgemaakt door de raadsheer-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in het gerechtshof.
Dit proces-verbaal houdt, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, in als verklaring van de
getuige [naam 3]:
Op 23 mei 2019 was ik bij [naam 1] in huis. [medeverdachte] , [verdachte] en [naam 4] waren daar ook. De jongens vertelden dat [naam 1] en [verdachte] geld kregen van die man. [naam 1] (het hof begrijpt: [naam 1] ) was die avond met de aangever. Zij had die man meegenomen naar haar huis. Zij zijn tegelijkertijd samen binnen gekomen. [verdachte] kreeg ruzie met aangever. Ik zag dat [verdachte] en die andere jongens ( [medeverdachte] en [naam 4] ) ruzie kregen. Zij pakten die man vast. Hij heeft klappen gehad en hij is geslagen. [verdachte] heb ik zien slaan en [naam 4] ook.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest. Tevens zijn als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een contactverbod opgelegd.
De advocaat-generaal heeft – ervan uitgaand dat de verdachte 381 dagen in voorarrest heeft doorgebracht en met de bedoeling dat de verdachte nu niet terug hoeft naar de gevangenis – gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 810 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 429 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met daaraan een meldplicht gekoppeld als bijzondere voorwaarde. Daarbij heeft zij rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
De raadsman heeft – bij een eventuele bewezenverklaring – verzocht om een straf op te leggen zoals door de advocaat-generaal gevorderd zodat de verdachte niet weer gedetineerd raakt.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan wederrechtelijke vrijheidsberoving, mishandeling, twee (gekwalificeerde) diefstallen en afpersing. Het slachtoffer is vanaf ongeveer 01:17 uur ’s nachts tot ongeveer 11:45 uur van zijn vrijheid beroofd. In die voor hem angstige periode is hij geïntimideerd, bedreigd, vastgebonden geweest op een stoel en fors mishandeld. Het slachtoffer heeft hierdoor letsel opgelopen. Hij is daarnaast bestolen van zijn portemonnee en pinpassen waarmee door de medeverdachten geld gepind is van de bankrekening van het slachtoffer en zijn moeder, nadat hij onder bedreiging van geweld is gedwongen de pincodes af te geven. Door aldus te handelen heeft de verdachte samen met zijn medeverdachten een grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke bewegingsvrijheid, lichamelijke integriteit en het eigendomsrecht van het slachtoffer. Het hof acht dit bijzonder kwalijk.
Het hof is, gelet op de aard en de ernst van de feiten, van oordeel dat in beginsel enkel de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur passend is.
Het hof is echter van oordeel dat een straf die hernieuwde detentie meebrengt onwenselijk is. Het heeft daarbij meegewogen dat de verdachte geruime tijde in voorarrest heeft doorgebracht, dat hij nog jong was ten tijde van de bewezenverklaarde feiten en dat hij inmiddels de goede weg lijkt te zijn ingeslagen, nu hij een opleiding volgt en samen met zijn broer een eigen onderneming heeft opgestart. Nieuwe detentie zou deze positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte naar verwachting in ernstige mate doorkruisen, wat ook in het nadeel van de samenleving kan uitpakken. Het hof acht daarom een gevangenisstraf voor de duur van 900 dagen, waarvan 519 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
Het hof stelt echter vast dat in hoger beroep de redelijke termijn voor de behandeling van een strafzaak als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden. Immers, het hoger beroep is ingesteld op 23 december 2019, terwijl het hof arrest wijst op 15 november 2022. Hoewel in hoger beroep nader onderzoek heeft plaatsgevonden op verzoek van de verdediging en het onderzoek ter zitting eerder is aangehouden wegens ziekte van de raadsman, kan die overschrijding niet (geheel) aan de verdachte worden toegerekend. Om die reden zal het hof de op te leggen gevangenisstraf matigen tot een gevangenisstraf voor de duur van 810 dagen, waarvan 429 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van voorarrest.
Hiermee wordt enerzijds de ernst van de feiten tot uitdrukking gebracht en anderzijds wordt beoogd de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen en hem te stimuleren om op het goede pad te blijven, zonder dat de verdachte nu opnieuw gedetineerd raakt.
Het hof acht het daarnaast noodzakelijk dat de verdachte nog enige tijd onder toezicht blijft van de reclassering en stelt daarom een meldplicht als bijzondere voorwaarde.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 47, 57, 63, 282, 300, 311, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en voor zover de bij de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen een aantal dagen vervangende hechtenis in plaats van gijzeling is bepaald en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
810 (achthonderdtien) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
429 (vierhonderdnegenentwintig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich binnen 5 werkdagen na het onherroepelijk worden van dit arrest meldt bij Reclassering Nederland op het adres [adres 2] , en zich gedurende de proeftijd blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Schadevergoedingsmaatregel [naam 5]
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 47 (zevenenveertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Schadevergoedingsmaatregel [naam 6]
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 3 (drie) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. Kuiper, mr. M.L.M. van der Voet en mr. N.A. Schimmel, in tegenwoordigheid van mr. A. Ivanov en mr. V.A. Groeneveld, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 15 november 2022.
De jongste raadsheer en de griffier mr. V.A. Groeneveld zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]