ECLI:NL:GHAMS:2022:3152

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 november 2022
Publicatiedatum
7 november 2022
Zaaknummer
200.308.071/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het gezag van de moeder over de minderjarige en benoeming van de GI tot voogd

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 8 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige kind, [minderjarige]. De moeder, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Holland, betoogde dat haar gezag ten onrechte was beëindigd. De rechtbank had op 26 januari 2022 besloten het gezag van de ouders over [minderjarige] te beëindigen, op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming, en de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Reclassering (GI) tot voogd te benoemen. De moeder stelde dat zij altijd de veiligheid en gezondheid van [minderjarige] voorop heeft gesteld en dat zij nooit de kans heeft gekregen om haar opvoedcapaciteiten te tonen.

De Raad voor de Kinderbescherming daarentegen stelde dat [minderjarige] ernstig bedreigd werd in zijn ontwikkeling door de thuissituatie bij de moeder, die gekenmerkt werd door huiselijk geweld en psychiatrische problemen. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waaronder de langdurige uithuisplaatsing van [minderjarige] en de zorgen over de opvoedcapaciteiten van de moeder. Het hof concludeerde dat de huidige gezagssituatie in het belang van [minderjarige] is en dat de moeder niet in staat is om de noodzakelijke zorg en stabiliteit te bieden.

Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en wees het verzoek van de moeder om het gezag te herstellen af. Het hof sprak de hoop uit dat er in de toekomst mogelijkheden voor contactherstel tussen de moeder en [minderjarige] kunnen zijn, mits de moeder erkent dat de opvoedsituatie in het verleden schadelijk is geweest voor [minderjarige].

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.308.071/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/322255 / FA RK 21-5530
Beschikking van de meervoudige kamer van 8 november 2022 in de zaak van
[de moeder] ,
wonende op een geheim adres,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. P.K. de Blieck-Willemsen te Vaassen,
en
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag,
locatie Haarlem,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Verder zijn als belanghebbenden aangemerkt:
- [de vader] (hierna te noemen: de vader);
- de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Reclassering (hierna te noemen: de GI);
- de minderjarige [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ).

1.Het verloop van de procedure bij de rechtbank

Het hof verwijst voor het verloop van de procedure bij de rechtbank naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de rechtbank) van 26 januari 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De moeder is op 17 maart 2022 in hoger beroep gekomen van bovengenoemde beschikking van 26 januari 2022.
2.2
De raad heeft op 18 mei 2022 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof is daarna het volgende stuk binnengekomen:
- een e-mail van de advocaat van de moeder van 11 april 2022, met bijlage, te weten het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank van 11 januari 2022.
2.4
De minderjarige [minderjarige] heeft zijn mening per brief (kindformulier, bij het hof binnengekomen op 4 juli 2022) kenbaar gemaakt.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 28 juli 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door mr. P.K. de Blieck-Willemsen;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw D.M. van Dijk;
- de GI, vertegenwoordigd door een medewerker van de bureaudienst.
De vader is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.

3.De feiten

3.1
Uit de (inmiddels verbroken) relatie van de moeder en de vader (hierna samen te noemen: de ouders) is - voor zover hier van belang - geboren:
- [minderjarige] , [in] 2005, te [geboorteplaats] .
De ouders waren tot de bestreden beschikking samen belast met het gezag over [minderjarige] .
De ouders hebben, naast [minderjarige] , samen nog twee kinderen, waarvan één thans nog minderjarig is, en de moeder heeft uit twee andere relaties nog drie minderjarige kinderen. De kinderen zijn allen met een machtiging van de kinderrechter uithuisgeplaatst.
3.2
Bij beschikking van de kinderrechter van 23 september 2019 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 23 september 2022.
3.3
Bij laatstgenoemde beschikking van de kinderrechter is ook een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend. Ook deze maatregel is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 23 september 2022 bij beschikking van de kinderrechter van 15 september 2021. Deze beschikking is bekrachtigd bij beschikking van dit hof van 24 mei 2022.
3.4
[minderjarige] verblijft sinds 29 november 2019 in een gezinshuis van de [X] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover in hoger beroep van belang, op het daartoe strekkende verzoek van de raad, het ouderlijk gezag van de ouders over [minderjarige] beëindigd, met benoeming van de GI tot voogd over [minderjarige] .
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, primair het verzoek van de raad om het ouderlijk gezag van de moeder over [minderjarige] te beëindigen en de WSS tot voogd te benoemen (alsnog) af te wijzen en subsidiair om het NIFP te gelasten onderzoek te doen naar de opvoedcapaciteiten en/of eventuele belemmeringen van de moeder en/of of een gezagswijziging in het belang is van [minderjarige] , met veroordeling van de raad in de proceskosten.
4.3
De raad verzoekt de verzoeken van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
5. De motivering van de beslissing
5.1
Het gaat in deze zaak om de vraag of de rechtbank het gezag van de moeder over [minderjarige] terecht en op goede gronden heeft beëindigd.
Wettelijk kader
5.2
Op grond van artikel 1:266 lid 1, aanhef en onder a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechtbank het gezag van een ouder beëindigen indien een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, als bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn.
Standpunten
5.3
De moeder betoogt -kort samengevat- dat de rechtbank ten onrechte haar gezag over [minderjarige] heeft beëindigd. Gezagsbeëindiging is niet noodzakelijk. De moeder heeft de veiligheid en gezondheid van [minderjarige] altijd voorop gesteld. De moeder heeft nooit de kans gekregen om te laten zien hoezeer zij haar best heeft gedaan om haar leven op orde te krijgen om [minderjarige] terug te laten keren naar huis. Zo heeft zij op het gebied van haar gezondheid en thuissituatie maatregelen genomen. De moeder is in staat om zaken voor [minderjarige] te regelen, mits de GI of de gezinshuisouders haar op de hoogte stellen van deze zaken. Dat gebeurt nu niet en dat zorgt voor conflicten. De moeder heeft hierdoor onvoldoende vertrouwen in de GI. Ook waarborgt en stimuleert de GI het contact tussen de moeder en [minderjarige] onvoldoende. De moeder is het ermee eens dat [minderjarige] rust en duidelijkheid over zijn opvoedperspectief nodig heeft, maar zij belemmert [minderjarige] hierin niet. Haar gezag over [minderjarige] is dan ook ten onrechte beëindigd. De bestreden beschikking moet daarom worden vernietigd en het verzoek van de raad moet (alsnog) worden afgewezen, aldus de moeder.
5.4
Volgens de raad moet de bestreden beschikking worden bekrachtigd. [minderjarige] is ernstig bedreigd in zijn ontwikkeling en de voor [minderjarige] aanvaardbare termijn is inmiddels verstreken. [minderjarige] is in de thuissituatie bij de moeder blootgesteld aan hevige spanningen als gevolg van onder andere de ziekenhuisopnames van de moeder en huiselijk geweld door de partners van de moeder. Het heeft [minderjarige] hierdoor ontbroken aan stabiliteit en basiszorg. Er zijn door de jaren heen veel meldingen bij Veilig Thuis gedaan en er is veel hulpverlening ingezet. [minderjarige] functioneert op licht verstandelijk beperkt niveau. Het is mede daarom belangrijk voor hem dat zijn begeleiding goed aansluit op zijn sociaal-emotionele behoeften. De moeder kan dit [minderjarige] niet bieden. Ook is zij onvoldoende in staat en bereid om zaken voor [minderjarige] te regelen. Dit geeft [minderjarige] onzekerheid over de toekomst. Onrust over de rol die de moeder speelt in het leven van [minderjarige] is schadelijk voor zijn ontwikkeling. Binnen het gezinshuis krijgt [minderjarige] de zorg en begeleiding die hij nodig heeft. Hij voelt zich daar prettig, gehoord en geborgen en wil daar graag blijven. Om een gezonde en evenwichtige ontwikkeling van [minderjarige] niet langer in de weg te staan, moet hij weten wie beslissingen over hem neemt en waar hij zal opgroeien. De bestreden beschikking moet daarom worden bekrachtigd, aldus de raad.
5.5
De GI heeft ter zitting onder andere het volgende verklaard. Het gaat goed met [minderjarige] in het gezinshuis. Hij vindt het op dit moment nog te moeilijk om contact te hebben met de moeder. De moeder heeft ter zitting laten weten dat zij het goed vindt dat [minderjarige] in het gezinshuis blijft wonen. Het zou [minderjarige] helpen als er een manier wordt gevonden waarop deze informatie van de moeder ook bij hem terecht komt, aldus de GI.
Beoordeling
5.6
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting volgt dat [minderjarige] in de thuissituatie bij de moeder veel heeft meegemaakt. Zo zijn er vanaf 2009 – [minderjarige] was toen vier jaar oud – verschillende zorgmeldingen gedaan bij Veilig Thuis. Deze meldingen zagen onder andere op zorgen over lichamelijke-, pedagogische-, en emotionele verwaarlozing en kindermishandeling als gevolg van psychiatrische problemen van de moeder. Ook is door de jaren heen sprake geweest van huiselijk geweld tussen de moeder en haar (ex) partner(s), waarvan [minderjarige] getuige is geweest. Daarnaast waren er zorgen over de fysieke gezondheid van de moeder. Zij heeft diabetes en is naar aanleiding van ernstige hypo’s (te laag bloedsuikerniveau), meermaals opgenomen geweest in het ziekenhuis. [minderjarige] is ook hiervan getuige geweest. In de thuissituatie is vanwege deze zorgen de afgelopen jaren veel hulpverlening ingezet, onder andere door Veilig Thuis, [Y] , maar dit heeft niet tot het gewenste resultaat geleid. [minderjarige] is in september 2019 met toestemming van de moeder in een pleeggezin geplaatst. Nadat de moeder haar toestemming voor de uithuisplaatsing had ingetrokken, heeft de raad de kinderrechter verzocht een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen. Die machtiging is verleend, zoals hiervoor onder 3.3 is weergegeven.
[minderjarige] verblijft sinds 29 november 2019 in het huidige gezinshuis. In maart 2021 heeft in het kader van een Terug Naar Huis Onderzoek een vooronderzoek plaatsgevonden. Daaruit kwam naar voren dat de kans van slagen van terugplaatsing van [minderjarige] bij de moeder op dat moment onvoldoende was. Onder andere tijdens de bezoeken tussen de moeder en [minderjarige] bleek dat het de moeder niet lukte om voldoende aan te sluiten bij wat [minderjarige] nodig had. Ook belastte zij hem met volwassen zaken. In deze periode was ook de omgang en het contact tussen de moeder en [minderjarige] een punt van zorg. Nadat [minderjarige] had laten weten de moeder minder te willen zien, omdat het contact belastend voor hem was, heeft de moeder het contact met hem stopgezet. Sinds maart 2021 hebben de moeder en [minderjarige] geen contact meer met elkaar.
5.7
Het hof is van oordeel dat het in het belang is van [minderjarige] dat de huidige gezagssituatie wordt bekrachtigd. [minderjarige] is door alles wat hij heeft meegemaakt kwetsbaar. Daarnaast volgt uit een persoonlijkheidsonderzoek dat in juni 2020 bij hem is afgenomen dat hij functioneert op licht verstandelijk beperkt niveau en dat zijn sociale en emotionele ontwikkelingsleeftijd lager ligt dan zijn kalenderleeftijd. Het is mede daarom belangrijk voor [minderjarige] dat zijn begeleiding goed aansluit op wat hij nodig heeft. Sinds zijn plaatsing in het gezinshuis gaat het naar omstandigheden goed met [minderjarige] . [minderjarige] maakte daar aanvankelijk een sombere indruk en liep veelal gebogen. Dit is gaandeweg veranderd; [minderjarige] voelt zich inmiddels fijn in het gezinshuis en heeft het hof laten weten daar graag te willen blijven. De situatie van de moeder daarentegen is de afgelopen jaren, ondanks ingezette hulpverlening, onvoldoende veranderd en verbeterd. Sinds de uithuisplaatsing is het de moeder niet voldoende gelukt om [minderjarige] te bieden wat hij nodig heeft en om in het belang van [minderjarige] te handelen. Zo heeft zij geen toestemming willen geven voor een aantal voor [minderjarige] belangrijke zaken, zoals vaccinatie tegen het coronavirus en vakanties (naar het buitenland). Dit heeft bij [minderjarige] voor veel stress en onrust gezorgd. Dat dit, zoals de moeder heeft aangevoerd, mede veroorzaakt is door een slechte verstandhouding tussen de GI en de moeder, maakt dit niet anders. Terugplaatsing van [minderjarige] bij de moeder is gelet op dit alles niet langer aan de orde. De positieve omstandigheid dat de moeder op dit moment therapie krijgt bij GGZ en hulp heeft van een persoonlijk begeleider van Leviaan, zoals zij ter zitting in hoger beroep heeft verteld, maakt ook dit oordeel, gelet op het voorgaande, niet anders. Daarbij komt dat de moeder en [minderjarige] sinds maart 2021 geen contact meer hebben met elkaar, waardoor de moeder ook niet goed op de hoogte is van zaken die rondom het dagelijks leven van [minderjarige] spelen. Zij is ook om die reden niet goed in staat om op basis van actuele contacten samen met [minderjarige] te beslissen over belangrijke zorg- en opvoedingskwesties. Omdat [minderjarige] over een aantal maanden meerderjarig zal worden, is te verwachten dat de komende periode in het kader daarvan belangrijke beslissingen over hem zullen moeten worden genomen. Het hof acht het in het belang van [minderjarige] dat hij ervan uit kan gaan dat dergelijke te nemen beslissingen die in zijn belang noodzakelijk zijn daadwerkelijk en voortvarend genomen kunnen worden en dat hij daaraan niet hoeft te twijfelen. Dit alles maakt dat het hof beëindiging van het gezag van de moeder noodzakelijk acht, zodat haar verzoek zal worden afgewezen en de bestreden beschikking zal worden bekrachtigd.
Het hof spreekt daarbij de hoop uit dat het contact tussen de moeder en [minderjarige] op enig moment kan worden hersteld. Zoals ter zitting in hoger beroep aan de orde is gekomen, ligt de sleutel tot contactherstel mogelijk erin dat de moeder erkent dat de opvoedsituatie in het verleden beschadigend is geweest voor [minderjarige] . De moeder heeft de afgelopen maanden positieve stappen gezet door hulp in te schakelen. Mogelijk kunnen de huidige hulpverleners van de moeder haar helpen bij dit proces en kunnen zij bijdragen aan een vorm van contactherstel tussen de moeder en [minderjarige] .
5.8
Het hof is van oordeel dat het belang van [minderjarige] zich verzet tegen het door de moeder subsidiair verzochte NIFP-onderzoek [minderjarige] heeft gelet op alles wat hij heeft meegemaakt, behoefte aan rust en duidelijkheid. Door een nader onderzoek naar (onder andere) de opvoedcapaciteiten van de moeder te gelasten zal onrust blijven bestaan over het perspectief van [minderjarige] . Dat druist in tegen zijn belang. Het hof zal het verzoek van de moeder daarom afwijzen.
5.9
Het hof ziet gelet op de uitkomst van de procedure geen aanleiding de raad te veroordelen in de kosten van de procedure, zoals door de moeder is verzocht.
5.1
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het openbaar register;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.F. Miedema, mr. M.F.G.H. Beckers en
mr. M.T. Hoogland, in tegenwoordigheid van de griffier en is op
8 november 2022 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.