Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
;
;
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, betreft het een hoger beroep inzake de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en alimentatie na de echtscheiding van partijen. De vrouw, verzoekster in principaal hoger beroep, en de man, verweerder in principaal hoger beroep, zijn in 2004 met elkaar gehuwd en hebben vier minderjarige kinderen. Hun huwelijk is op 14 juni 2021 ontbonden. De vrouw heeft in hoger beroep een deel van de beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 1 september 2021 aangevochten, waarin onder andere de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en alimentatie aan de orde kwamen. De vrouw verzocht om een herziening van de toedeling van de auto aan haar en om een vergoeding van de gemeenschapsschulden die zij had voldaan met privégelden. De man voerde aan dat de vrouw niet-ontvankelijk verklaard diende te worden in haar verzoeken en deed zelf een verzoek tot betaling van een schadevergoeding uit de gemeenschap.
Tijdens de mondelinge behandeling op 9 september 2022 is de vrouw niet verschenen, maar haar advocaat heeft een pleitnota overgelegd. Het hof heeft de grieven van de vrouw gedeeltelijk gegrond verklaard, met name met betrekking tot de auto, en heeft bepaald dat de vrouw een bedrag van € 2.523,32 aan de gemeenschap dient te vergoeden. Daarnaast heeft het hof geoordeeld dat de vrouw recht heeft op een vordering van € 11.305,35 op de ontbonden huwelijksgemeenschap voor de door haar betaalde schulden. Het verzoek van de man tot betaling van notariskosten is toegewezen, en de vrouw is veroordeeld tot betaling van € 2.221,63 aan de man. In de zaak met betrekking tot alimentatie is de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.