ECLI:NL:GHAMS:2022:3143

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 november 2022
Publicatiedatum
7 november 2022
Zaaknummer
23-002955-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis eerste aanleg in zaak van voorbereidingshandelingen voor invoer van middelen op lijst I van de Opiumwet

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1971, was betrokken bij voorbereidingshandelingen voor de invoer van een middel op lijst I van de Opiumwet via Schiphol. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, waarbij de verdachte was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden met aftrek van voorarrest. De uitspraak volgde na onderzoek ter terechtzitting op 6, 10 en 14 oktober 2022, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdachte en zijn raadsman. De advocaat-generaal had gevorderd tot een gevangenisstraf van 9 maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg. Het hof verving de bewijsmotivering van de rechtbank en voegde artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht toe aan de artikelen die van toepassing zijn op de strafoplegging. De zaak omvatte verschillende telefoongesprekken en sms-berichten tussen de verdachte en medeverdachten, die duidden op een georganiseerde aanpak voor de invoer van drugs. Het hof oordeelde dat de bewijsvoering voldoende was om de verdachte te veroordelen voor zijn rol in deze voorbereidingshandelingen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002955-20
datum uitspraak: 4 november 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 9 december 2020 in de strafzaak onder parketnummer 15-870129-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1971,
[adres verdachte] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 6, 10 en 14 oktober 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.
De advocaat-generaal heeft, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg, gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met aftrek van voorarrest.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen met dien verstande dat het hof de bewijsmotivering in 3.4.2.1. in het vonnis vervangt door de navolgende bewijsmotivering en het hof de bij de strafoplegging toe te passen artikelen aanvult met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.

Vervanging bewijsmotivering rechtbank

Het hof leidt uit de bewijsmiddelen ten aanzien van zaaksdossier C7, dat in de onderhavige zaak aan de orde is, het volgende af.
Op 1 november 2017 om 19:46 uur belde de verdachte naar [medeverdachte 1] met de mededeling dat hij hem die dag wilde zien. Zij spraken af om 21:00 uur bij [medeverdachte 1] thuis. Diezelfde avond om 21:45 uur belde [medeverdachte 2] met [medeverdachte 1] , die tegen [medeverdachte 2] zei dat een collega van familie van [medeverdachte 2] “749” heeft en “pannekoek” voor aanstaande vrijdag, maar dat de chauffeur dacht dat het om een container ging en dus geen vrachtwagen had. [medeverdachte 1] liet daarop aan [medeverdachte 2] weten: “Wacht even, hij rijdt net weg hier”. [medeverdachte 1] vroeg of [medeverdachte 2] voor vrijdag een vrachtwagen kon regelen waarop [medeverdachte 2] bevestigend antwoordde. [medeverdachte 1] deelde mee dat hij ook geen chauffeur had, waarop [medeverdachte 2] zei: “Heb ik ook”. [medeverdachte 1] merkte op dat hij “vijf” vroeg en dat was het best wel waard. Kort na dit gesprek, om 21:49 uur, belde [medeverdachte 1] met de verdachte en zei hij dat indien de verdachte de volgende ochtend vroeg vijfduizend euro zou brengen, hij vrijdag een chauffeur en een auto zou hebben, waarop de verdachte reageerde dat hij een loods had.
Op 2 november 2017 stuurde de verdachte een sms-bericht naar [medeverdachte 1] met “Alles is geregeld. Geld is gereed om 5 uur kom naar me werk”. [medeverdachte 1] stuurde om 09:08 uur het sms-bericht naar de verdachte “Moet geld eerder hebben voor het huren van vrachtauto”. [medeverdachte 2] belde om 09:34 uur met [medeverdachte 1] , die zei dat hij “vijf” kreeg en [medeverdachte 2] “twee” van hem. [medeverdachte 1] merkte op dat hij het vanmiddag ging ophalen. Die middag had [medeverdachte 1] om 15:19 uur in Aalsmeer op de Bloemenveiling een ontmoeting met de verdachte, waarbij de verdachte het geld voor de vrachtwagen aan [medeverdachte 1] gaf. [medeverdachte 2] belde om 16:33 uur met [medeverdachte 1] , die zei hem dat hij tweeënveertig en half had gehad; dat hij vanavond nog die zevenhonderdvijftig restant moest krijgen en dat hij vanavond het plaatnummer zou doorkrijgen.
Om 16:42 uur belde [medeverdachte 1] naar [medeverdachte 2] en zei dat “hij” ergens tussen tien en twaalf bij [medeverdachte 1] zou komen om een telefoon en zevenvijftig te brengen en dat “het” van Bogo kwam. Om 23:11 uur belde [medeverdachte 1] naar [medeverdachte 2] en zei: “Gaat niet door, de kist zit vol. Ik denk dat ik morgen in de gelegenheid ben om copam te maken”.
Op 3 november 2017 landde vlucht KL749 uit Bogota om 10:56 uur op de luchthaven Schiphol. Om 11:30 uur diezelfde ochtend belde [medeverdachte 1] naar de verdachte om te zeggen dat hij even wilde doorgeven dat het klopte en dat “hij” inderdaad vol was en dat [medeverdachte 1] een uitdraai had laten maken.

Verweren van de verdediging

De verdediging heeft in hoger beroep verweren gevoerd. Deze verweren komen overeen met hetgeen namens de verdachte in eerste aanleg naar voren is gebracht.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en artikel 47 en 63 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. L.I.M. van Bergen, mr. W.M.C. Tilleman en mr. A.E. Kleene-Krom, in tegenwoordigheid van mr. D.J. Lutje Wagelaar, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 4 november 2022.