ECLI:NL:GHAMS:2022:3140

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 november 2022
Publicatiedatum
7 november 2022
Zaaknummer
23-002954-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van invoer van cocaïne via Schiphol

Op 4 november 2022 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die was veroordeeld voor het medeplegen van de invoer van cocaïne via Schiphol. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, waarin hij op 9 december 2020 was vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 28 augustus 2017, samen met een medeverdachte, opzettelijk een onbekende hoeveelheid cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht. Dit gebeurde op een heimelijke wijze, waarbij geprobeerd werd controle door de douane te voorkomen. De verdachte en de medeverdachte hadden voorafgaand aan de actie telefonisch contact over de uitvoering van hun plan en de te verwachten beloning. Het hof oordeelde dat, ondanks het ontbreken van de daadwerkelijke cocaïne, de omstandigheden en de heimelijke handelingen voldoende bewijs boden voor de bewezenverklaring van het medeplegen van de invoer van cocaïne. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot 18 maanden gevangenisstraf, maar het hof matigde de straf tot 22 maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van de rechtsgang. Het hof verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van de rechtbank.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002954-20
datum uitspraak: 4 november 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 9 december 2020 in de strafzaak onder parketnummer
15-872042-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1962,
[adres 1 verdachte]
adres volgens opgave van de raadsman: [adres 2 verdachte] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 6, 10 en
14 oktober 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

Blijkens de tekst van de tenlastelegging in samenhang met de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting worden aan de verdachte impliciet cumulatief verscheidene strafbare feiten ten laste gelegd, te weten de invoer en/of voorbereidings-/bevorderingshandelingen met betrekking tot de invoer van een onbekende hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, althans een onbekende hoeveelheid van een middel genoemd op de bij de Opiumwet behorende lijst I in een
doosén de invoer en/of voorbereidings-/bevorderingshandelingen betreffende de invoer van een onbekende hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne althans een onbekende hoeveelheid van een middel genoemd op de bij de Opiumwet behorende lijst I in een
koffer.
De rechtbank heeft de verdachte integraal vrijgesproken van de invoer en de voorbereidings-/bevor-
deringshandelingen betreffende de invoer van een
in een doos aanwezigeonbekende hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne of een ander middel van lijst I van de Opiumwet. De verdachte heeft het hoger beroep onbeperkt ingesteld en dit is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak.
De advocaat-generaal en de verdediging hebben zich op het standpunt gesteld dat de verdachte niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het hoger beroep, voor zover gericht tegen deze vrijspraak ten aanzien van handelingen betreffende
de doos.
Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze vrijspraken geen hoger beroep open. Het hof zal hem daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de invoer en de voorbereidings-/bevorderingshandelingen met betrekking tot de invoer van een
in een doos aanwezigeonbekende hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne althans een onbekende hoeveelheid van een middel genoemd op de bij de Opiumwet behorende lijst I.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 28 augustus 2017 te Haarlem en/of Hoofddorp en/of Schiphol (gemeente Haarlemmermeer), in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
(telkens) opzettelijk (een) (onbekende) hoeveelhe(i)d(en) (van een materiaal bevattende) cocaïne, zijnde (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, althans (een) (onbekende) hoeveelhe(i)d(en) (van) (een) (materia(a)l(en) bevattende) (een) middel(en) genoemd op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, (zulks) al dan niet op een wijze zoals bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet;
en/of
hij op of omstreeks 28 augustus 2017 te Haarlem en/of Hoofddorp en/of Schiphol (gemeente Haarlemmermeer), in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
(telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van (een) (onbekende) hoeveelhe(i)d(en) (van een materiaal bevattende) cocaïne, zijnde (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, althans (een) (onbekende) hoeveelhe(i)d(en) (van) (een) (materia(a)l(en) bevattende) (een) middel(en) genoemd op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- zich en/of een of meer anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feiten heeft getracht te verschaffen en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstig redenen had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat die feit(en) immers is/zijn dan wel heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (daartoe)
- (meermalen) met elkaar en/of met (een) (contactpersoon van) opdrachtgever(s) en/of afnemers (telefonisch) contact gelegd en/of onderhouden en/of
- (meermalen) aan/van elkaar en/of een ander of anderen informatie verstrekt en/of ontvangen over de wijze van verpakking/vervoer van de (partij(en)) voornoemd(e) verdovend(e) middel(en) die binnen het Nederlands grondgebied is/zijn dan wel zou(den) worden gebracht en/of
- (meermalen) afspraken gemaakt om elkaar te ontmoeten en/of meermalen ontmoetingen gehad en/of gearrangeerd voorafgaand en/of ten behoeve van de (verdere) invoer dan wel overdracht en/of vervoer van de (partij(en)) voornoemd(e) verdovend(e) middel(en) en/of
- (meermalen) aan/van elkaar en/of een ander of anderen informatie verstrekt en/of ontvangen over (het vluchtnummer en/of de vluchtroute van) het vliegtuig waarmee de (partij(en)) voornoemd(e) verdovend(e) middel(en) binnen het Nederlands grondgebied is/zijn dan wel zou(den) worden gebracht en/of
- (meermalen) aan/van elkaar en/of een ander of anderen informatie verstrekt en/of ontvangen en/of overleg gehad over de wijze en/of de dag en/of het tijdstip waarop de (partij(en)) voornoemd(e) verdovend(e) middel(en) uit het vliegtuig en/of het beschermde gebied van luchthaven Schiphol moest(en) worden gehaald/gebracht en/of
- (meermalen) (telefonisch) informatie verstrekt en/of instructie(s) en/of (een) foto('s) gegeven en/of verstuurd en/of informatie en/of instructie(s) en/of (een) foto('s) ontvangen ten behoeve van (het voorgenomen) (verdere) vervoer van en/of de overdracht en/of ontvangst en/of het uitladen van de (partij(en)) voornoemd(e) verdovend(e) middel(en) en/of
- vervoermiddelen (waaronder een Mulag trekker en/of een bagagetrekker (met belly-kar) en/of een Audi RS6 (met [kenteken] )) voorhanden gehad en/of gebruikt en/of aan elkaar en/of aan een ander of anderen verschaft en/of
- (meermalen) aan/van elkaar en/of een ander of anderen informatie verstrekt en/of ontvangen over (een) (ontmoetings)locatie(s) en/of overdrachtslocatie(s) en/of
- (meermalen) buiten zijn/hun ingeplande diensttijden aanwezig geweest op (het beveiligde gebied van) luchthaven Schiphol.
Het hof leest de tenlastelegging (en/of) aldus dat de verdachte -impliciet- primair wordt verweten het medeplegen van de invoer van genoemde middelen en subsidiair het medeplegen van voorbereidings-/bevorderingshandelingen daartoe.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Bespreking van bewijsverweer

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Feitelijk is geen hoeveelheid cocaïne aangetroffen of in beslag genomen. In deze zaak is niet voldaan aan de in de rechtspraak ontwikkelde criteria om in een dergelijk geval alsnog tot een bewezenverklaring van de invoer van verdovende middelen te komen. Immers is geen sprake van een zelfde
modus operandials in de zaaksdossiers van andere verdachten in het onderzoek Tanybryn. In die dossiers gaat het telkens over een verdenking van invoer van cocaïne uit een bronland van cocaïne en in het onderhavige geval kwam het vliegtuig uit Mexico, wat geen bronland is, maar een doorvoerland. De gesprekken die de verdachte met de medeverdachte heeft gevoerd gingen op geen enkel moment over verdovende middelen. Het bedrag van € 3.000 dat in het gesprek met sessienummer 23486 tussen de verdachte en de medeverdachte wordt genoemd, is niet in verband te brengen met de prijs voor een kilo cocaïne omdat die prijs varieert van € 22.000 tot € 35.000. Verder is de verdachte niet eerder dan 28 augustus 2017 in het onderzoek Tanybryn voorgekomen, waaruit blijkt dat de verdachte geen deel uitmaakte van een samenstelling van personen die in de andere dossiers in Tanybryn in beeld zijn.
Tot slot is het goed mogelijk dat de koffer een andere inhoud had dan cocaïne, bijvoorbeeld reptielen, aldus de raadsman.
Oordeel van het hof
Op 28 augustus 2017 om 14:27 uur en 17:04 uur zijn onderscheidenlijk vlucht KL0686 en vlucht AM0025 uit Mexico op de luchthaven Schiphol geland. Diezelfde dag om 19:12 uur belde de verdachte met [medeverdachte] en zei tegen hem dat hij een spoedklus had. Het ging om een koffer: iemand moest deze vandaag, nu, aannemen en naar buiten brengen. Die mensen hadden de koffer er al af gehaald, er was één man die de koffer had, maar die man werkte tot 20:00 uur en kon niet langer blijven. De man wilde de koffer aan iemand geven die deze vervolgens naar buiten moest brengen. Om 19:21 uur belde [medeverdachte] met de verdachte en zei hem dat er niemand was. Om 20:26 uur was er nog niemand gevonden die de koffer naar buiten kon brengen. [medeverdachte] zei tegen de verdachte dat hij de koffer bij de opslag moest neerzetten. “Daar kun je gewoon inrijden, ’s nachts wordt er toch niks gedaan”.
[medeverdachte] en de verdachte spraken af elkaar te ontmoeten. Om 20:47 uur ontmoetten zij elkaar op het Californiëplein in Haarlem. Tijdens deze ontmoeting voerde de verdachte een telefoongesprek met een ander en zei daarbij: “Iemand komt straks naar jou toe, hij pakt een chaletje en dan brengt ie/ik het zelf weg”. Met ‘chaletje’ (Charlatte) wordt een trekvoertuig bedoeld dat op de luchthaven Schiphol wordt gebruikt door de bagage- en cargoafdelingen.
Vlak na deze ontmoeting, om 21:00 uur, belde [medeverdachte] met de verdachte. De verdachte zei tegen [medeverdachte] “dat dat ding uit Mexico is gekomen en dat ze daar een bedrag hebben gehad: drie kop per stuk. Dus vijfentwintig maal drie is vijfenzeventig. Dat hebben ze gehad”. Volgens de verdachte moest het gedeeld worden: “zevenendertig de man, of hun die zevenendertig en wij die zevenendertig, wij, jij en ik verdelen de rest”.
Om 21:26 uur belde [medeverdachte] opnieuw met de verdachte. [medeverdachte] stelde voor dat “die vent daar natuurlijk ook naartoe kon rijden met zijn Shilatje, dan moest die vent het eroverheen gooien en dan staan wij met zijn tweeën dat ding te pakken”. De verdachte reageerde: “ja dat is het”. [medeverdachte] zei dat hij op dat moment naar de verdachte reed.
Om 22:04 uur kwam een persoon, afkomstig uit een zojuist geparkeerde auto, vanaf een parkeerterrein over de personeelsparkeerplaats P28 van de luchthaven Schiphol lopen. P28 grenst aan het afgeschermde, niet publiek toegankelijke deel van de luchthaven (
airside) waar een verzamellocatie/opstelplaats was voor AKE’s. Tussen P28 en de verzamellocatie stond een hek ter afscheiding van beide gebieden. De persoon liep in de richting van dit hek.
Om 22:09 uur kwam een bagagetrekker met bellykar de AKE opstelplaats oprijden. Na ongeveer acht minuten reed de bagagetrekker met de bellykar de opstelplaats weer af.
Om 22:20 uur belde de verdachte met [medeverdachte] en vroeg hem of het was gelukt, waarop [medeverdachte] antwoordde: “tot nu toe wel, maar ik zit even te wachten omdat er twee mensen op het terrein staan”.
De verdachte reageerde daarop: “ja ik zie het, ik zie het, ze staan daar te wachten. Wacht rustig af, ik ben hier”. Tijdens dit telefoongesprek straalden de mobiele telefoons van [medeverdachte] en de verdachte beide een mastlocatie aan nabij de Westelijke Randweg, die is gepositioneerd op de luchthaven Schiphol.
Om 22:25 uur liep een persoon, die kwam uit de richting van genoemd hek, over P28 het tegenoverliggende parkeerterrein op. Die persoon rolde een op een rolkoffer gelijkend voorwerp achter zich aan. Die persoon stond even later aan de achterkant van de eerdergenoemde geparkeerde auto. Aan de achterkant van de auto ging een klein lichtje branden (volgens de verbalisant vermoedelijk door het openen van de kofferbak); de rolkoffer verdween uit beeld. De auto reed weg.
Uit het voorgaande volgt dat de verdachte samen met [medeverdachte] een koffer, die eerder die dag op een vlucht afkomstig uit Mexico op de luchthaven Schiphol was aangekomen en door anderen uit het vliegtuig was gehaald, op heimelijke wijze buiten het beveiligde gebied van de luchthaven heeft gebracht en dat de verdachte en [medeverdachte] daarvoor zouden worden betaald. De koffer is niet onderschept en dus is niet vastgesteld wat de inhoud ervan was.
Desondanks is het hof van oordeel dat bewezen kan worden dat de koffer cocaïne bevatte.
Allereerst blijkt uit de heimelijke wijze waarop de actie werd uitgevoerd overduidelijk dat getracht werd controle van de koffer door de douane en ontdekking door de opsporingsdiensten te voorkomen. Daarnaast blijkt uit hun telefoongesprekken dat [medeverdachte] en de verdachte voor de uitvoering van de klus een bedrag van € 37.500,- verwachtten te ontvangen. Dit bedrag is in verhouding tot de te verrichten handelingen zo hoog dat verondersteld mag worden dat sprake was van een kostbaar goed, nu de opdrachtgever deze kosten kennelijk accepteerde. Het hof acht de kans niet aannemelijk dat sprake is van een ander heimelijk ingevoerd en kostbaar goed dan cocaïne. Daarbij betrekt het hof het volgende.
Het vliegtuig was eerder die dag aangekomen uit Mexico, een doorvoerland van cocaïne.
[medeverdachte] was in de maanden mei, juni en juli voorafgaand aan deze zaak vijf maal betrokken bij de invoer van cocaïne via de luchthaven Schiphol en heeft in dit verband op 9 mei 2017 vanaf parkeerplaats P28 ditzelfde hek opengeknipt met de bedoeling via het gat een tas met ruim 19.000 gram cocaïne buiten het beveiligde deel van de luchthaven te brengen.
De stelling van de raadsman dat in het telefoongesprek tussen de verdachte en [medeverdachte] werd gesproken over een
aankoopbedrag van € 3.000 voor één kilo cocaïne vindt geen steun in het dossier.
Tenslotte bevat het dossier geen enkele aanwijzing voor de juistheid van de stelling van de raadsman
(welke stelling niet bij monde van de verdachte is gedaan) dat de koffer mogelijk reptielen bevatte.
Het hof legt deze stellingen van de raadsman dan ook terzijde.
Het hof acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de invoer van een hoeveelheid van een middel bevattende cocaïne.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het
implicietprimair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair:hij op 28 augustus 2017 te Haarlem en Schiphol (gemeente Haarlemmermeer), tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk een onbekende hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht op een wijze zoals bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet.
Hetgeen primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het primair bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg, gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen over de straf.
Oordeel van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan de invoer van cocaïne. De verdachte was degene die de medeverdachte actief benaderde om de koffer met cocaïne buiten het zicht van de douane van het beveiligde deel van de luchthaven Schiphol te brengen. Voor de gezondheid van gebruikers is cocaïne een zeer schadelijke stof. Cocaïne wordt zowel direct als indirect in verband gebracht met vele vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. Om de volksgezondheid te beschermen en om deze cyclus van strafbare feiten te beperken, wordt de invoer van cocaïne met hoge straffen bedreigd. De verdachte heeft zich bij het plegen van dit feit kennelijk enkel laten leiden door het oogmerk van eigen financieel gewin.
Gelet op het voorgaande, in het bijzonder de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit, is naar het oordeel van het hof oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf aangewezen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 20 september 2022 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld ter zake van Opiumwet feiten, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden zich opnieuw met dergelijke ernstige strafbare feiten in te laten.
Het hof stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat in eerste aanleg de behandeling ter terechtzitting diende te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 24 maanden nadat de redelijke termijn was aangevangen, tenzij sprake was van bijzondere omstandigheden, zoals de invloed van de verdachte en haar raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten was behandeld. Het hof is van oordeel dat de redelijke termijn is aangevangen op 10 januari 2018, omdat de verdachte op die datum voor de eerste keer als verdachte is gehoord en daaraan in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat jegens hem strafvervolging zou worden ingesteld. De rechtbank heeft op 9 december 2020 vonnis gewezen. Het hof stelt vast dat de behandeling in eerste aanleg bijna 36 maanden in beslag heeft genomen. Het hof is van oordeel dat de behandeling van de zaak in eerste aanleg niet binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden en dat dit matiging van de op te leggen straf tot gevolg moet hebben.
Het hof acht, alles afwegende, in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden passend en geboden, maar zal deze gelet op de overschrijding van de redelijke termijn matigen tot een gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak ten aanzien van de in
een doos aanwezigeonbekende hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, althans een onbekende hoeveelheid van een middel genoemd op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
22 (tweeëntwintig) maanden.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. L.I.M. van Bergen, mr. W.M.C. Tilleman en mr. A.E. Kleene-Krom, in tegenwoordigheid van mr. D.J. Lutje Wagelaar, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 4 november 2022.
.