Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties.
2.De feiten
Overeenkomst van geldlening
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, waarin zijn vordering tot terugbetaling van een bedrag van € 108.907,30 op [geïntimeerde] werd afgewezen wegens verjaring. [appellant] had in eerste aanleg gesteld dat hij onverschuldigd had betaald aan [geïntimeerde] en dat de verjaringstermijn was gestuit door een brief van zijn advocaat. De rechtbank oordeelde echter dat de vordering was verjaard, omdat deze niet binnen de verjaringstermijn van vijf jaar was ingesteld. Het hof bevestigt deze beslissing en overweegt dat [appellant] op 1 augustus 2006 bekend was met het bestaan van de vordering en de persoon van de ontvanger, waardoor de verjaringstermijn op dat moment begon te lopen. Het hof concludeert dat de vordering pas bij dagvaarding van 22 juni 2020 is ingesteld, wat te laat is. De grieven van [appellant] worden verworpen en het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank, waarbij [appellant] wordt veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.