Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
handelsbemiddeling in kalfsvlees’. Op 9 september 2022 is geregistreerd in het handelsregister dat deze onderneming met ingang van 31 augustus 2022 is opgeheven.
U heeft, terwijl in uw arbeidsovereenkomst is opgenomen een verbod tot het verrichten van nevenwerkzaamheden welke concurrerend kunnen zijn met de onderneming van [appellante] B.V., een onderneming ingeschreven in het handelsregister onder de naam [bedrijf] . (…) [bedrijf] houdt zich bezig met de verkoop van kalfsvlees en derhalve met dezelfde activiteiten als [appellante] B.V. Dit betekent dan ook dat uw activiteiten ten behoeve van [bedrijf] hebben te gelden als werkzaamheden in de zin van artikel 15 van uw arbeidsovereenkomst. (….) Uit de facebookpagina van [bedrijf] blijkt dat u aan uw klanten de gelegenheid heeft geboden om door de week bestellingen te doen en vervolgens het bestelde vlees op zaterdagochtend af te halen op de bedrijfslocatie van [appellante] B.V. (…) Bovenstaand handelen wordt door [appellante] B.V. mede gelet op het bepaalde in de arbeidsovereenkomst (…) opgevat als een dringende reden voor ontslag op staande voet. U heeft immers opzettelijk gehandeld in strijd met een bepaling in de arbeidsovereenkomst, waarbij u de concurrentie bent aangegaan met uw werkgever en buiten medeweten van uw directeur ook nog eens gebruik heeft gemaakt van de bedrijfslocatie van [appellante] B.V. om bestellingen te laten afhalen. (…) Ik weet inmiddels dat Brasserie [X] klant is geworden bij [bedrijf] . Brasserie [X] is ongeveer tot kerstmis 2020 klant geweest van [appellante] B.V. In 2021 heeft Brasserie [X] niets meer afgenomen bij [appellante] B.V. Maar zij heeft wel kalfsvlees gekocht bij [bedrijf] . (….). Uit hoofde van uw functie bij [appellante] B.V. vervaardigde u pakbonnen en facturen. Ik heb inmiddels moeten constateren dat u verschillende kilogramprijzen heeft gehanteerd voor exact dezelfde producten, op 21 december 2020 geleverd in facturen, door [appellante] rechtstreeks gezonden aan enerzijds Brasserie [X] en anderzijds op basis van een contantfactuur aan [bedrijf] .” (…) U heeft dit alles eigenmachtig gedaan, zonder enig overleg met laat staan toestemming van uw directeur de heer [naam 1] .”
3.Beoordeling in eerste aanleg
4.Beoordeling in hoger beroep
Het ontslag op staande voet is wel onverwijld gegeven
Niet juist is dat [geïntimeerde] toestemming had gegeven
De opgegeven ontslaggrond is wel een dringende reden in de zin der wet
Het ontslag op staande voet is niet een ‘te vergaande maatregel’
Het ontslag op staande voet is wel rechtsgeldig, dus heeft [geïntimeerde] geen aanspraken op de toegewezen vergoedingen
[geïntimeerde] heeft geen recht op achterstallig salaris, want het is onjuist dat [geïntimeerde] verkeerd is ingeschaald
Ook als uitgegaan zou moeten worden van functieschaal F dan nog is de hoogte van het achterstallig loon onjuist berekend, dit moet dan zijn:
Ik mag dus niet meer verkopen op zaterdag. Dat heeft [naam 3] bepaald. Begrijp ik dat goed”. Hieruit leidt [geïntimeerde] af dat de redenen voor het ontslag op staande voet toen al bij [appellante] bekend waren. Dit betoog gaat niet op.
Je gaat niet iemand een zaak in een zaak laten beginnen.’) was dat hem in de betreffende mededeling op 3 mei 2021 zo geschokt had, dat hij na die mededeling zijn advocaat opdracht heeft gegeven dit uit te zoeken, waarna op 7 mei 2021 het ontslag is gevolgd. Wetenschap van ‘ [naam 3] ’, zoals door [geïntimeerde] gesteld, leidende tot een verbod op verkoop van vlees op zaterdag is niet gelijk te stellen met wetenschap van [appellante] dat [geïntimeerde] die verkoop voor eigen rekening via zijn eigen onderneming liet lopen en niet voor rekening van zijn werkgever [appellante] . De tekst of strekking van de whatsapp leidt niet tot een andere beoordeling. Voor het hof is dus niet komen vast te staan dat [appellante] al op 26 april 2021 de feiten kende die redengevend waren voor het verrichte onderzoek.
Contanten [appellante]’ met het zaakadres van [appellante] zelf vermeld. Deze facturen heeft hij nadien wel in zijn eigen ( [bedrijf] -)boekhouding als inkoopfacturen opgenomen. Elke redelijke verklaring voor het onvermeld laten van zijn eigen naam en adres ontbreekt. Wel is door [appellante] verklaard dat zij in het verleden vaker (hoewel gaandeweg steeds minder vaak) ‘contantfacturen’ accepteerde, namelijk in die gevallen waarin de afnemer diens naam niet op de factuur vermeld wilde hebben (in verband met ‘grijsverkoop’ in de horeca). Daarmee heeft [geïntimeerde] dus een methode van factureren gekozen die niet meteen voor [appellante] zichtbaar maakte dat hij, [geïntimeerde] , zelf de afnemer achter die facturen was, kennelijk met het oogmerk om deze praktijk onontdekt te laten. Onder dergelijke ‘verhullende’ activiteiten kan de werkgever minder snel het verwijt gemaakt worden dat deze enige onderzoekstijd heeft genomen om opheldering te verkrijgen, zoals in dit geval is gebeurd. Naar het oordeel van het hof is daarom in dit geval nog wel aan de eis van onverwijldheid voldaan. De tegen de andersluidende beslissing van de kantonrechter gerichte grief is dus gegrond.
betaling van een normale eindafrekening conform cao, waaronder alle openstaande vakantiedagen en het vakantiegeld tot 7 mei 2021, onder afgifte van een deugdelijke specificatie van alle nog aan [geïntimeerde] te betalen bedragen’, zoals toegewezen door de kantonrechter onder 6.5 van het dictum, heeft [appellante] geen grief gericht, zodat deze veroordeling in stand blijft, omdat zij niet ter beoordeling is voorgelegd aan het hof.
verstaat dat [appellante] tegenover [geïntimeerde] geen rechten kan ontlenen aan het relatie- en concurrentiebeding van artikel 18 van de arbeidsovereenkomst.’.