ECLI:NL:GHAMS:2022:313

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 februari 2022
Publicatiedatum
10 februari 2022
Zaaknummer
23-003538-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Noord-Holland inzake straatroof en woninginbraken

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 10 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1999, werd beschuldigd van een straatroof op een 15-jarige pizzabezorger en meerdere woninginbraken. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de straatroof, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij hierbij betrokken was. Echter, het hof heeft wel bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan drie woninginbraken en een inbraak in een schuur. De inbraken vonden plaats in de directe omgeving van de verdachte, wat de kans op herkenning door de slachtoffers vergrootte. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en heeft rekening gehouden met de jeugdige leeftijd van de verdachte en zijn beperkte cognitieve vermogen. Daarnaast zijn er vorderingen tot schadevergoeding van benadeelde partijen behandeld, waarbij het hof enkele vorderingen heeft toegewezen en andere niet-ontvankelijk heeft verklaard. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de impact op de slachtoffers, waarbij het hof ook de psychische gevolgen voor de slachtoffers in overweging heeft genomen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003538-19
datum uitspraak: 10 februari 2022
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 10 september 2019 in de strafzaak onder de parketnummers 15-048718-19, 15-120168-17 (TUL) en 15-185443-16 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 28 oktober 2021, 27 januari 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van de officier van justitie in het hoger beroep

De officier van justitie heeft onbeperkt hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal medegedeeld dat het hoger beroep zich niet meer richt tegen de gegeven beslissingen ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde en heeft het hof verzocht de officier van justitie voor wat betreft het onder 3 tenlastegelegde op grond van artikel 416, derde lid, Sv niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep.
Het hof leidt uit het bovenstaande af dat er bij het openbaar ministerie geen bezwaren bestaan tegen de in eerste aanleg gegeven vrijspraak van het onder 3 tenlastegelegde. Daarom zal het hof, nu ook overigens niet is gebleken van enig rechtens te beschermen belang dat is gediend met de behandeling van dat feit, de officier van justitie gelet op het bepaalde in artikel 416, derde lid, Sv niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissingen, waaronder de beslissing op de vordering van de benadeelde partij H. Karam, ter zake van het onder 3 tenlastegelegde.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is – voor zover in hoger beroep nog aan de orde – tenlastegelegd dat:

1.

hij op of omstreeks 20 november 2018 te Alkmaar, op of aan de openbare weg de Reviusstraat tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een portemonnee met ongeveer 70 euro en/of de bestelling inhoudende meerdere pizza’s en/of blikjes red bull, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan firma '[firma]' en/of aan [benadeelde 1], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde 1] [pizzabezorger], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- op die [benadeelde 1] af te rennen/lopen en/of
- om die [benadeelde 1] heen te gaan staan en/of
- die [benadeelde 1] vast te pakken en/of
- te zeggen: ‘waar is je geld, geef me je portemonnee’ en/of
- de portemonnee met daarin € 70,- aan te pakken en/of
- de warmhoudtas met meerdere pizza’s en blikjes redbull uit de fietstas te pakken;
en/of
hij op of omstreeks 20 november 2018 te Alkmaar, op of aan de openbare weg de Reviusstraat tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [benadeelde 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een portemonnee met ongeveer 70 euro en/of de bestelling inhoudende meerdere pizza’s en/of blikjes red bull, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [benadeelde 1] en/of de firma '[firma]' toebehoorde, door
- op die [benadeelde 1] af te rennen/lopen en/of
- om die [benadeelde 1] heen te gaan staan en/of
- die [benadeelde 1] vast te pakken en/of
- te zeggen: ‘waar is je geld, geef me je portemonnee’ en/of
- de portemonnee met daarin € 70,- aan te pakken en/of
- de warmhoudtas met meerdere pizza’s en blikjes redbull uit de fietstas te pakken;
2.
hij op of omstreeks 28 november 2018 te Alkmaar, op of aan de openbare weg de [adres 3] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een portemonnee met ongeveer 33 euro, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan firma '[benadeelde 2]' heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] [pizzabezorger], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- op die [slachtoffer 1] af te rennen/lopen en/of
- hem [stevig] bij de kleding vast te pakken/grijpen en/of
- een gebalde vuist te tonen en/of
- [ daarbij] te zeggen: "Geef je geld! anders krijg je deze!" en/of
- die [slachtoffer 1] een of meermalen tegen de benen te schoppen/trappen;
4.
hij op of omstreeks 13 januari 2019 te Alkmaar, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in/uit een woning, gelegen aan de [adres 2], diverse sieraden, waaronder horloges, kettingen, oorbellen, armbanden en/of een computer en/of een tablet en/of geld en/of fiets(en) en/of een paspoort, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde 3], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 13 tot en met 14 januari 2019 te Alkmaar, althans in Nederland, goederen, te weten een of meerdere sieraden, waaronder een oorclip, hangers en een ketting, heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van deze goederen wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat het door misdrijf verkregen goederen betrof;
5.
hij op of omstreeks 23 januari 2019 te Alkmaar, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in/uit een woning, gelegen aan de [adres 3], een Nintendo 3D en/of, een televisie, en/of een of meerdere telefoons en/of een hoofdtelefoon en/of een tas en/of sieraden, waaronder een ketting, horloge en armband, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde 4] en/of [slachtoffer 2], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 23 januari tot en met 26 februari 2019 te Alkmaar, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal een of meer goederen, te weten een Nintendo 3DS en/of een tas en/of sieraden, waaronder een ketting, horloge en armband heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) (telkens) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van deze goederen wist(en), althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goederen betroffen;
6.
hij op of omstreeks 15 februari 2019 te Alkmaar, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in/uit een woning, gelegen aan de [adres 4], diverse gegevensdragers, waaronder een televisie, tablet, telefoon en/of horloges en/of een paspoort en/of pinpas en/of geld en/of een autosleutel , in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 3], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
7.
hij in of omstreeks de periode van 28 tot en met 29 januari 2019 te Alkmaar, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, in/uit een schuur, gelegen op het besloten erf aan de [adres 5], alwaar verdachte en/of zijn mededader(s) zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond(en), een of meerdere stukken gereedschap en/of hengels en/of meerdere kilo’s koper en/of een fiets, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 4] en/of [benadeelde 5], heeft weggenomen, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 28 januari tot en met 26 februari 2019 te Alkmaar, althans in Nederland, goederen te weten meerdere kilo’s koper en/of meerdere hengels en/of molens heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van deze goederen wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat het door misdrijf verkregen goederen betroffen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring, een andere strafoplegging en tot andere beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen komt dan de rechtbank.

Vrijspraak ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde

Hoewel uit het dossier diverse feiten en omstandigheden naar voren komen die (sterk) duiden op een mogelijke betrokkenheid van de verdachte bij het onder 1 tenlastegelegde, hebben die niet voldoende zeggingskracht om met een voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid te kunnen vaststellen dat de verdachte op 20 november 2018 te Alkmaar één van de medeplegers van de overval op [benadeelde 1] is geweest. Anders dan de advocaat-generaal is het hof daarom van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen de verdachte onder 1 is tenlastegelegd, zodat hij hiervan moet worden vrijgesproken.
Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 4 primair, 5 primair en 7 primair tenlastegelegde
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte wordt vrijgesproken van de onder 4 primair, 5 primair en 7 primair tenlastegelegde inbraken, omdat aan het bezit van een aantal gestolen goederen op de dag na de inbraken onvoldoende bewijskracht toegekend kan worden om tot een bewezenverklaring van deze feiten te komen. Daarnaast is de werkwijze van de onder 6 tenlastegelegde woninginbraak onvoldoende onderscheidend om een schakelbewijsconstructie toe te passen.
De raadsman heeft het hof eveneens verzocht de verdachte vrij te spreken van de onder 4 primair, 5 primair en 7 primair tenlastegelegde inbraken en daartoe het volgende aangevoerd. Uit het bewijsmateriaal kan niet volgen dat de verdachte voornoemde inbraken heeft gepleegd, dan wel dat hij hieraan een materiële en/of intellectuele bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd. Ook is het tijdsverloop tussen de inbraken en het door de verdachte aanbieden van een (klein) deel van de gestolen goederen niet dermate kort dat het niet anders kan dan dat de verdachte bij de inbraken betrokken is geweest. Ten aanzien van de onder 7 primair tenlastegelegde inbraak in de schuur heeft de raadsman aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat het koper dat de verdachte op 31 januari 2019 te koop heeft aangeboden, afkomstig is uit de onder 7 primair tenlastegelegde inbraak.
Het hof overweegt als volgt.
Op 13 januari 2019 heeft er in de woning aan de [adres 2] te Alkmaar (wijk: [wijk]) een inbraak plaatsgevonden, waarbij onder meer (gouden) sieraden zijn gestolen (feit 4). Vier van deze sieraden heeft de verdachte op 14 januari 2019 verkocht bij [winkel 1] te Alkmaar.
Op 23 januari 2019 is ingebroken in de woning aan de [adres 3] te Alkmaar (wijk: [wijk]) (feit 5). Bij die inbraak zijn onder meer een Nintendo DS, een Michael Kors tas, een wit horloge en een rode armband ontvreemd. Op 24 januari 2019 heeft de verdachte deze Nintendo verkocht aan [winkel 2] in Alkmaar. Op 26 februari 2019 is de verdachte aangehouden en is de woning waar hij verbleef ([adres 1], wijk [wijk]) doorzocht. Tijdens de doorzoeking is genoemde Michael Kors tas in de tuin aangetroffen en in de bij de verdachte in bezit zijnde telefoon stonden afbeeldingen waarop het witte horloge en de rode armband zijn te zien.
Tussen 28 januari 2019 omstreeks 22.00 uur en 29 januari 2019 omstreeks 06.45 uur zijn uit een schuur, behorende bij de woning aan de [adres 5] te Alkmaar (wijk: [wijk]), verschillende goederen weggenomen, waaronder circa 60 kilogram afvalkoper, hengels en gereedschappen (feit 7). Op 29 januari 2019 om 14.28 uur heeft de verdachte 19 kilogram afvalkoper ingeleverd bij [winkel 3] B.V. te Alkmaar. Tevens heeft de verdachte op 31 januari 2019 om 13.27 uur een vissportwinkel in Heiloo gebeld en gemaild met de vraag of deze interesse had in hengels. Uit de zich bij de e-mail bevindende foto’s bleek dat het (in ieder geval deels) de op de [adres 5] gestolen hengels betrof. Ook heeft de aangever een hengel (met bijbehorend foedraal) – aangetroffen tijdens de doorzoeking op 26 februari 2019 in de tuin van de woning aan de [adres 1] – als zijn eigendom herkend. Tot slot zijn door de zoon van de aangever gereedschappen herkend die prijken op afbeeldingen, aangetroffen in de telefoon van de verdachte.
Uit het voorgaande volgt dat de verdachte telkens daags na de betreffende inbraken beschikte over (in ieder geval) een deel van de buit, terwijl deze inbraken steeds plaatsvonden in de directe woonomgeving van de verdachte. Dit rechtvaardigt het sterke vermoeden dat de verdachte de inbraken heeft gepleegd. Dit vermoeden vindt bevestiging in de volgende telefoongesprekken:
  • Op 20 maart 2019 belt de verdachte met een onbekende man. Tijdens dit gesprek zegt de verdachte onder andere:
  • Op 23 maart 2019 voert de verdachte een telefoongesprek met [naam 1]. Hierin wordt onder meer besproken dat de verdachte wordt verdacht van vijf ‘brakkies’ (het hof begrijpt: woninginbraken) en een paar schuurinbraken, gepleegd in de ‘[adres 3]’ (kennelijk de inbraak op 23 januari 2019, feit 5) en bij de buurman van [naam 1], genaamd [naam 2] (kennelijk de inbraak van 13 januari 2019 – feit 4 –, aangezien [naam 1] verblijft op het adres [adres 6] te Alkmaar, terwijl op het adres [adres 2] te Alkmaar de heer [naam 2] woont). Ten aanzien van de inbraak bij ‘[naam 2]’ zegt de verdachte: (mijn advocaat)
In deze gesprekken rept de verdachte er met geen woord over dat hij niets met de inbraken te maken heeft, hetgeen toch voor de hand had gelegen als hij ten onrechte hiervan zou worden beschuldigd en de inbraken (darbas) ‘gewoon’ zou moeten bekennen.
In onderling verband en samenhang beschouwd, is het voorgaande in beginsel redengevend voor de conclusie dat de verdachte de onderhavige inbraken heeft gepleegd. Dat is anders indien de verdachte een verifieerbare, die redengevendheid ontzenuwende verklaring aflegt. Daarin is de verdachte evenwel niet geslaagd. De verdachte heeft met betrekking tot de Nintendo verklaard dat hij deze heeft ingeleverd op verzoek van een jongen die hij in de stad tegenkwam. Ten aanzien van de overige hierboven genoemde goederen heeft de verdachte verklaard dat deze hem zijn aangeboden en dat hij een deel daarvan heeft gekocht om weer door te verkopen: mensen weten dat hij spullen inkoopt. Het hof hecht geen geloof aan deze verklaringen. Daarvoor is met name van belang dat zij niet verifieerbaar zijn: de verdachte heeft geen gegevens willen noemen van degene voor wie hij de Nintendo heeft verkocht noch van de verkoper(s) van de overige goederen. Voorts vindt de stelling van de verdachte dat hij bekend staat als inkoper geen enkele steun in het dossier en heeft de verdachte die stelling niet nader onderbouwd. Tot slot zijn deze verklaringen moeilijk te rijmen met het feit dat de verdachte de beschikking heeft gehad over de Nintendo én de Michael Kors tas, die beide bij de inbraak op de [adres 3] zijn buitgemaakt, terwijl hij deze goederen kennelijk van verschillende personen zou hebben gekregen. Dat zou immers het weinig geloofwaardige scenario opleveren dat de verdachte de tas heeft gekocht van een persoon, terwijl hem tijdens een toevallige ontmoeting in Alkmaar de dag na de inbraak door een andere persoon is gevraagd de Nintendo bij [winkel 2] te verkopen.
Gelet op het voorgaande en waar in het dossier geen enkel solide aanknopingspunt is te vinden voor de gedachte dat (ook) (een) ander(en) dan de verdachte voor genoemde inbraken verantwoordelijk is, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 4 primair, 5 primair en 7 primair tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als na te melden. Het hof verwerpt de tot vrijspraak strekkende verweren.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2, 4 primair, 5 primair, 6 en 7 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
hij op 28 november 2018 te Alkmaar, aan de openbare weg de [adres 3], tezamen en in vereniging met een ander, een portemonnee met ongeveer 33 euro, die toebehoorde aan ‘[benadeelde 2]’, heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1], pizzabezorger, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door
- op [slachtoffer 1] af te lopen,
- hem stevig bij de kleding vast te grijpen,
- een gebalde vuist te tonen,
- daarbij te zeggen: “Geef je geld! Anders krijg je deze!”, en
- die [slachtoffer 1] tegen de benen te schoppen;
4.
hij op 13 januari 2019 te Alkmaar uit een woning, gelegen aan de [adres 2], diverse sieraden, waaronder horloges, kettingen, oorbellen, armbanden, een computer, een tablet, geld, fietsen en een paspoort, die toebehoorden aan [benadeelde 3], heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl de verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
5.
hij op 23 januari 2019 te Alkmaar uit een woning, gelegen aan de [adres 3], een Nintendo 3DS, een televisie, telefoons, een hoofdtelefoon, een tas en sieraden, waaronder een horloge en een armband, die toebehoorden aan [benadeelde 4] en/of [slachtoffer 2], heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl de verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
6.
hij op 15 februari 2019 te Alkmaar, tezamen en in vereniging met anderen, uit een woning, gelegen aan de [adres 4], diverse gegevensdragers, waaronder een televisie, tablet, telefoon, horloges, een paspoort, pinpas, geld en een autosleutel, die toebehoorden aan [slachtoffer 3], heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl de verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak;
7.
hij in de periode van 28 tot en met 29 januari 2019 te Alkmaar gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, uit een schuur, gelegen op het besloten erf aan de [adres 5], alwaar de verdachte zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond, stukken gereedschap, hengels, koper en een fiets, die toebehoorden aan [slachtoffer 4] of [benadeelde 5], heeft weggenomen, met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl de verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Hetgeen onder 2, 4 primair, 5 primair, 6 en 7 primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2, 4 primair, 5 primair, 6 en 7 primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Het onder 4 primair en 5 primair bewezenverklaarde levert
telkensop:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Het onder 6 bewezenverklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Het onder 7 primair bewezenverklaarde levert op:
diefstal, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd op een besloten erf waarop een woning staat, door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, en waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 2, 4 primair, 5 primair, 6 en 7 primair bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 2, 4 subsidiair, 5 subsidiair, 6 en 7 subsidiair bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van 3 jaren. Daarbij zijn bijzondere voorwaarden gesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte in hoger beroep voor het onder 1, 2, 4 subsidiair, 5 subsidiair, 6 en 7 subsidiair tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 18 maanden.
De raadsman heeft het hof verzocht de verdachte voor het onder 2, 4 subsidiair, 5 subsidiair, 6 en 7 subsidiair tenlastegelegde een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, op te leggen, zonder dat daarbij bijzondere voorwaarden worden gesteld. Hij heeft in dat verband gewezen op de jeugdige leeftijd van de verdachte, het tegen de verdachte gewezen vonnis met parketnummer 15-117764-20 van 25 januari 2021, de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich in een periode van vier maanden schuldig gemaakt aan vijf zeer ernstige strafbare feiten, te weten een straatroof, drie woninginbraken en een inbraak in een schuur.
De straatroof betrof een overval op een 15-jarige pizzabezorger. Nadat de verdachte en zijn mededader de pizzabezorger hadden misleid – door hem naar een adres te lokken met een valse bestelling onder een valse naam – heeft één van hen de pizzabezorger bedreigd, door hem vast te pakken, een vuist te tonen en geld te eisen, en geweld toegepast door tegen de benen van de pizzabezorger te trappen. Een dergelijk feit, op berekenende wijze gepleegd aan de openbare weg, is zeer bedreigend, zeker voor een jong slachtoffer, en versterkt de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving in het algemeen.
De inbraken vonden plaats in de zeer nabije omgeving van de woning van de verdachte. Het getuigt van grote brutaliteit en een volledig gebrek aan inlevingsvermogen om dergelijke feiten te plegen in de wetenschap dat de kans zeer groot is om de slachtoffers nadien (regelmatig) tegen te komen. Telkens heeft de verdachte (in één geval samen met mededaders) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf verschaft door middel van braak, onder meer door een deur open te breken en een ruit in te gooien. Door zo te handelen heeft de verdachte een gebrek aan respect voor andermans eigendommen aan de dag gelegd en grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de bewoners. De inbraken zullen bij hen geleid hebben tot financiële schade en rompslomp, maar bovenal heeft de wetenschap dat een inbreker zich in of bij hun woning heeft opgehouden, bij hen gevoelens van ergernis, onbehagen en onveiligheid veroorzaakt. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke feiten zich thuis nog lange tijd onveilig voelen. Voor één van de slachtoffers was de psychische impact zelfs van dien aard dat zij uit haar woonplaats is verhuisd.
Bij die stand van zaken is oplegging van een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf zonder meer passend, temeer nu de verdachte blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 14 januari 2022 eerder ter zake van vermogensdelicten onherroepelijk is veroordeeld. In strafmatigende zin houdt het hof echter rekening met het volgende. De verdachte was ten tijde van het plegen van de strafbare feiten relatief jong, namelijk negentien jaren oud. Blijkens een rapport van Reclassering Nederland van 22 augustus 2019 is het cognitief vermogen van de verdachte beperkt. Voorts heeft hij een laag vaardigheidsniveau qua zelfredzaamheid, is hij beïnvloedbaar en is hij gericht op korte termijn bevrediging. Het hof acht het niet onaannemelijk dat een en ander heeft bijgedragen aan de totstandkoming van het plegen van de bewezenverklaarde feiten. Daarom zal het hof een deel van de gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm opleggen. Met het voorwaardelijk strafdeel beoogt het hof de verdachte duidelijk te maken dat hij zich in de toekomst verre moet houden van het plegen van strafbare feiten. Het hof ziet geen reden om bijzondere voorwaarden te stellen zoals dat door de eerste rechter is gedaan.
Het hof acht, alles afwegende, in beginsel een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, passend en geboden.
Het hof stelt echter vast dat in hoger beroep de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. Immers, heeft het openbaar ministerie op 24 september 2019 hoger beroep ingesteld en is dit op 16 oktober 2019 aan de verdachte bekend geworden, terwijl het hof eerst thans, op 10 februari 2022, – ruim twee jaren en vier maanden na het instellen van het hoger beroep – arrest wijst. Hierin wordt aanleiding gezien de verdachte in plaats van een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, op te leggen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft zich in eerste aanleg ter zake van het onder 1 tenlastegelegde in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Bij het vonnis waarvan beroep is de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep dus niet meer te oordelen over deze vordering tot schadevergoeding.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] B.V.

De benadeelde partij [benadeelde 2] B.V. heeft zich in eerste aanleg ter zake van het onder 2 tenlastegelegde in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.571,22, te vermeerderen met wettelijke rente, en bestaat uit € 71,22 aan materiële schade en € 2.500,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 71,22 aan materiële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de opgevoerde materiële schade wordt toegewezen en dat de benadeelde partij in de vordering voor wat betreft de opgevoerde immateriële schade niet-ontvankelijk wordt verklaard, aangezien hetgeen is opgevoerd niet als immateriële schade kan worden beschouwd en onvoldoende is onderbouwd om als materiële schade aangemerkt te kunnen worden.
De raadsman heeft het hof verzocht de vordering voor zover deze betrekking heeft op immateriële schade af te wijzen dan wel de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, primair omdat zij niet is onderbouwd en subsidiair omdat geen sprake is van rechtstreekse schade en de vordering van de immateriële schade ook niet voldoet aan de vereisten van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Het hof overweegt als volgt.
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden ten belope van € 71,22, mede gelet op de onderbouwde stellingen van de benadeelde partij. Door of namens de verdachte is dit deel van de vordering niet betwist. Nu dit deel van de vordering het hof voorts niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, ligt het voor toewijzing gereed.
Het hof is echter van oordeel dat de gestelde immateriële schade van € 2.500,00 niet voor vergoeding in aanmerking komt, reeds omdat geen sprake is van schade als bedoeld in artikel 6:106 BW. Overigens ziet het hof, evenals de rechtbank en de advocaat-generaal, evenmin aanleiding deze schade als materiële schade voor vergoeding in aanmerking te brengen nu de gestelde schade in een te ver verwijderd (en dus onvoldoende rechtstreeks) verband met het bewezenverklaarde staat. Gelet hierop zal de benadeelde partij in de vordering, voor zover die ziet op voornoemd bedrag van € 2.500,00, niet-ontvankelijk worden verklaard.
Resumerend is de verdachte – hoofdelijk met zijn mededader – tot € 71,22 tot vergoeding van schade gehouden. Het toe te wijzen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht (Sr) opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

De benadeelde partij [benadeelde 3] heeft zich ter zake van het onder 4 tenlastegelegde in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.947,78, te vermeerderen met wettelijke rente, en bestaat uit € 1.397,78 aan materiële schade en € 550,00 aan immateriële schade. In de vordering is de benadeelde partij bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk wordt verklaard, aangezien de verdachte in zijn optiek niet kon worden veroordeeld voor de onder 4 primair tenlastegelegde woninginbraak.
De raadsman heeft het hof verzocht de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, gelet op het gevoerde tot vrijspraak strekkende verweer ten aanzien van het onder 4 primair tenlastegelegde.
Het hof overweegt als volgt.
Naar het oordeel van het hof staat vast dat de verdachte de onder 4 primair tenlastegelegde inbraak heeft begaan en aldus onrechtmatig jegens de benadeelde partij heeft gehandeld. Hij is dan ook aansprakelijk voor de schade die daarvan het rechtstreekse gevolg is geweest.
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 4 primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden ten belope van € 1.397,78, gelet op de onderbouwde stellingen van de benadeelde partij. Daarbij is in aanmerking genomen dat door of namens de verdachte het optreden van die schade en de causale relatie met de bewezenverklaarde inbraak niet gemotiveerd zijn betwist. Nu dit deel van de vordering het hof niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, ligt de vordering in zoverre voor toewijzing gereed.
Daarnaast is voldoende komen vast te staan dat de benadeelde partij ten gevolge van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Van de zijde van de verdachte zijn de opgevoerde gevolgen en de causale relatie met de bewezenverklaarde inbraak niet gemotiveerd betwist, terwijl de vordering het hof ook in zoverre niet onrechtmatig voorkomt. Het hof betrekt hierbij voorts het volgende.
Ten gevolge van de inbraak heeft de benadeelde, een vrouw van destijds 71 jaar oud die vlakbij de verdachte woonde, forse psychische en lichamelijke klachten ontwikkeld. Zij raakte na de inbraak bij tijd en wijle volledig in paniek als zij alleen thuis was, ervoer hevige stressreacties en is door het gebeuren dermate aangegrepen dat zij zichzelf de vraag heeft gesteld wat voor zin het leven eigenlijk nog had, zo volgt uit de toelichting op het verzoek tot schadevergoeding. De impact van de woninginbraak op de benadeelde is zo groot geweest dat zij zich genoodzaakt zag de recent door haar en haar partner opgeknapte woning te verlaten en te verhuizen. Voor haar psychische en lichamelijke klachten heeft de benadeelde op advies van haar huisarts gesprekken gevoerd met de praktijkondersteuner en is zij behandeld door een psychosociaal therapeut. Uit de ter onderbouwing van het verzoek overgelegde brief van psychosociaal therapeut [naam 3] van 27 juli 2019 blijkt dat de benadeelde onder meer ‘persisterende negatieve overtuiging over veiligheid, resulterend in de behoefte aan vermijding van (haar) woning’ ervaart, zij heeft last heeft van ‘persisterende alertheid en angst bij het verlaten van/thuiskomen in haar woning’, er bij de benadeelde sprake is van verstoring van denken en concentratieproblemen, en dat zij kampt met slaapstoornissen. Voor haar klachten heeft de benadeelde medicatie gekregen die zij, in ieder geval deels, zes maanden na de inbraak nog altijd nodig had. De beschreven symptomen hebben het dagelijks leven van de benadeelde enorm beïnvloed, aldus de psychosociaal therapeut.
In de toelichting op het schadevergoedingsverzoek heeft de benadeelde partij tot uitdrukking gebracht van mening te zijn dat dit deel van de vordering een grondslag vindt in het bepaalde van artikel 6:106, eerste lid, aanhef onder b, BW, op grond waarvan een benadeelde partij onder andere recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding, indien zij op ‘andere wijze in de persoon is aangetast’. In het licht van het bovenstaande onderschrijft het hof dit. Het voorgaande in aanmerking nemend, schat het hof, mede gelet op de schadevergoeding die in soortgelijke gevallen wordt toegekend, de omvang van de immateriële schade op het gevorderde bedrag van € 550,00.
Resumerend is de verdachte tot vergoeding van de gehele opgevoerde (materiële en immateriële) schade gehouden. De toe te wijzen bedragen zullen worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f Sr opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]

De benadeelde partij [benadeelde 4] heeft zich in eerste aanleg ter zake van het onder 5 tenlastegelegde in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 11.141,00 aan materiële schade, te vermeerderen met wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 100,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk wordt verklaard, aangezien geen schade is geleden met betrekking tot de Michael Kors tas, en overigens omdat de verdachte in zijn optiek niet kon worden veroordeeld voor de onder 5 tenlastegelegde woninginbraak.
Het hof overweegt als volgt.
Nu de opgevoerde schade door de benadeelde partij niet is onderbouwd en de vordering van de zijde van de verdachte is betwist, zou de benadeelde partij moeten worden toegelaten tot het bijbrengen van nader bewijs. In dit stadium van het strafproces zou dit echter een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Derhalve kan de benadeelde partij thans in de vordering niet worden ontvangen.
Nu de verdachte aldus in deze procedure niet kan worden beschouwd als de in het ongelijk gestelde partij als bedoeld in artikel 237, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, kan hij niet worden veroordeeld in de proceskosten van de benadeelde partij. Het hof zal daarom bepalen dat iedere partij de eigen kosten draagt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5]

De benadeelde partij [benadeelde 5] heeft zich in eerste aanleg ter zake van het onder 7 tenlastegelegde in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 907,00 aan materiële schade, te vermeerderen met wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 480,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk wordt verklaard, aangezien de verdachte in zijn optiek niet kon worden veroordeeld voor de onder 7 tenlastegelegde inbraak.
De raadsman heeft het hof primair verzocht de vordering af te wijzen, aangezien deze niet is onderbouwd en de verdachte van de onder 7 tenlastegelegde woninginbraak dient te worden vrijgesproken.
Naar het oordeel van het hof staat vast dat de verdachte de onder 7 primair tenlastegelegde inbraak heeft begaan en aldus onrechtmatig jegens de benadeelde partij heeft gehandeld. Hij is dan ook aansprakelijk voor de schade die daarvan het rechtstreekse gevolg is geweest.
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 7 primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden ten belope van € 907,00. Gezien de gemotiveerde stellingen van de benadeelde partij en hetgeen uit het dossier naar voren komt omtrent het optreden en de omvang van de schade kan de verdachte, zonder nadere toelichting met concrete feiten en omstandigheden, ter betwisting van de vordering niet enkel volstaan met te betogen dat er geen stukken ter onderbouwing zijn overgelegd. Gelet hierop ligt de vordering als onvoldoende gemotiveerd betwist voor toewijzing gereed. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering, die het hof niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal worden toegewezen.
Het toe te wijzen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f Sr opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vorderingen tot tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van i) de bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland met parketnummer 15-120168-17 van 15 november 2017 opgelegde voorwaardelijke werkstraf van 30 uren, subsidiair 15 dagen jeugddetentie, en ii) de bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland met parketnummer 15-185443-16 van 24 augustus 2017 opgelegde voorwaardelijke werkstraf van 50 uren, subsidiair 25 dagen jeugddetentie. Deze vorderingen, die in eerste aanleg zijn toegewezen, zijn in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen.
De raadsman heeft het hof verzocht de vorderingen af te wijzen, indien en voor zover de stukken ter onderbouwing van de vordering zich niet (meer) in het dossier zouden bevinden.
Anders dan door de raadsman geopperd, is uit de stukken van het dossier gebleken dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijden aan strafbare feiten heeft schuldig gemaakt, alsmede dat aan de formaliteiten met betrekking tot de vorderingen tot tenuitvoerlegging is voldaan. Daarom kan en zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straffen worden gelast.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63, 311 en 312 Sr.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissingen ter zake van het onder 3 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor het overige en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2, 4 primair, 5 primair, 6 en 7 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2, 4 primair, 5 primair, 6 en 7 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2
(twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] B.V.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] B.V. ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 71,22 (eenenzeventig euro en tweeëntwintig cent) ter zake van materiële schade,waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] B.V., ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 71,22 (eenenzeventig euro en tweeëntwintig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 1 (één) dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de schade op 28 november 2018.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] ter zake van het onder 4 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.947,78 (duizend negenhonderdzevenenveertig euro en achtenzeventig cent), bestaande uit € 1.397,78 (duizend driehonderdzevenennegentig euro en achtenzeventig cent) aan materiële schade en € 550,00 (vijfhonderdvijftig euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 3], ter zake van het onder 4 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.947,78 (duizend negenhonderdzevenenveertig euro en achtenzeventig cent), bestaande uit € 1.397,78 (duizend driehonderdzevenennegentig euro en achtenzeventig cent) aan materiële schade en € 550,00 (vijfhonderdvijftig euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 29 (negenentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op:
- 10 april 2019 over een bedrag van € 79,28;
- 16 april 2019 over een bedrag van € 75,00;
- 25 april 2019 over een bedrag van € 8,50;
- 7 augustus 2019 over een bedrag van € 325,00;
- 15 oktober 2019 over een bedrag van € 910,00.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 13 januari 2019.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 4] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 5] ter zake van het onder 7 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 907,00 (negenhonderdzeven euro) ter zake van materiële schade.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 5], ter zake van het onder 7 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 907,00 (negenhonderdzeven euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 18 (achttien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de schade op 29 januari 2019.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 15 november 2017, parketnummer 15-120168-17, te weten een
werkstrafvoor de duur van
30 (dertig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
15 (vijftien) dagenjeugddetentie.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 24 augustus 2017, parketnummer 15-185443-16, te weten een
werkstrafvoor de duur van
50 (vijftig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagenjeugddetentie.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.J.I. de Jong, mr. H.M.J. Quaedvlieg en mr. T. de Bont, in tegenwoordigheid van
mr. R.J. den Arend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 10 februari 2022.