ECLI:NL:GHAMS:2022:3123

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 november 2022
Publicatiedatum
3 november 2022
Zaaknummer
23-002702-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake mishandeling van levensgezel en politieagent met voorwaardelijke gevangenisstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1994 en thans gedetineerd in de Dominicaanse Republiek, was eerder veroordeeld voor mishandeling van zijn toenmalige vriendin en een politieagent. De tenlastelegging omvatte mishandeling van de levensgezel op 2 april 2018 te Alkmaar en de mishandeling van een ambtenaar in Haarlem. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zijn levensgezel niet kon beschouwen als levensgezel in de zin van artikel 304 van het Wetboek van Strafrecht, wat leidde tot een partiële vrijspraak voor dat onderdeel van de tenlastelegging. Het hof achtte echter de mishandeling van zowel de levensgezel als de politieagent wettig en overtuigend bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie weken, rekening houdend met zijn langdurige detentie in de Dominicaanse Republiek en de ernst van de feiten. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van € 150,00 aan immateriële schade aan de benadeelde partij, de politieagent, met wettelijke rente vanaf de datum van de schade. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en deed opnieuw recht, waarbij het de verdachte vrijsprak van het niet bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002702-18
datum uitspraak: 20 oktober 2022
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 20 juli 2018 in de strafzaak onder parketnummer 15-063117-18 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] ) op [geboortedatum01] 1994,
adres: [adres01] ,
thans gedetineerd in de Dominicaanse Republiek.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 20 oktober 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:

1.hij op of omstreeks 2 april 2018 te Alkmaar, althans in Nederland, zijn levensgezel, [slachtoffer01] , heeft mishandeld door die [slachtoffer01] (meerdere malen) op/tegen haar hoofd, althans op/tegen haar lichaam te slaan en/of trappen schoppen;

2.hij op of omstreeks 2 april 2018 te Haarlem, althans in Nederland, een ambtenaar, [verbalisant01] (werkzaam in het cellencomplex van de politie Haarlem), gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door die [verbalisant01] een kopstoot te geven.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde komt dan de politierechter.
Partiële vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde
Met de advocaat-generaal en de raadsman is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat tussen de verdachte en aangeefster sprake was van een dusdanig nauwe persoonlijke betrekking van een zekere duur en hechtheid, dat aangeefster ten tijde van het tenlastegelegde kon worden aangemerkt als levensgezel van de verdachte in de zin van artikel 304 van het Wetboek van Strafrecht. Derhalve dient de verdachte van dat onderdeel van de tenlastelegging te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

1.hij op 2 april 2018 te Alkmaar [slachtoffer01] heeft mishandeld door [slachtoffer01] tegen haar hoofd te slaan en te schoppen;

2.hij op 2 april 2018 te Haarlem een ambtenaar, [verbalisant01] (werkzaam in het cellencomplex van de politie Haarlem), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door [verbalisant01] een kopstoot te geven.

Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit.
Oplegging van straf
De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 4 weken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 weken met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsman heeft verzocht om de verdachte te veroordelen tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf, gelet op het feit dat de verdachte al zo’n twee jaar in voorlopige hechtenis verblijft in de Dominicaanse Republiek en het niet waarschijnlijk is dat hij op korte termijn naar Nederland kan terugkeren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de mishandeling van zijn toenmalige vriendin door haar in haar eigen woning te slaan en te schoppen tegen haar hoofd. Als gevolg van zijn handelen is zij gewond geraakt aan haar hoofd. De verdachte is voor dit feit aangehouden en overgebracht naar het politiebureau. Aldaar heeft de verdachte een politieagent mishandeld door hem onverwachts een kopstoot te geven. De politieagent heeft hierdoor pijn ondervonden aan zijn onderlip en zijn kaak. Door zijn handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Bovendien getuigt de mishandeling van de politieagent – die gewoon zijn werk deed – van een gebrek aan respect voor personen die belast zijn met openbaar gezag.
Blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 5 oktober 2022 is de verdachte eerder onherroepelijk veroordeeld ter zake van misdrijven, hetgeen in zijn nadeel weegt. Gelet op een en ander is in beginsel de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf aangewezen. Het hof kiest er echter voor om te volstaan met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf gelet op de huidige persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is voldoende aannemelijk geworden dat de verdachte al zo’n twee jaar uit anderen hoofde in voorlopige hechtenis verblijft in de Dominicaanse Republiek en het niet waarschijnlijk is dat hij op korte termijn naar Nederland kan terugkeren.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [verbalisant01]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 275,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 150,00 aan immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal en de raadsman hebben zich beiden op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden toegewezen conform het vonnis waarvan beroep.
Het hof overweegt als volgt.
Voldoende is vast komen te staan dat de benadeelde partij ten gevolge van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. De begroting van de omvang van de immateriële schade is voorbehouden aan de rechter, die daarbij niet is gebonden aan de gewone regels omtrent stelplicht en bewijslast. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar billijkheid vaststellen op € 150,00. Daarbij is in het bijzonder gelet op de aard en de ernst van de normschending en de aantasting van de lichamelijke integriteit van de benadeelde partij, de pijn die deze daarbij heeft bekomen en de schadevergoeding die in soortgelijke gevallen door rechters pleegt te worden toegekend. Hetgeen ter compensatie van immateriële schade méér is gevorderd, gaat de grenzen van de billijkheid te buiten, zodat de vordering voor dat deel zal worden afgewezen.
Resumerend is de verdachte tot vergoeding van € 150,00 aan immateriële schade gehouden. Het toe te wijzen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [verbalisant01]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [verbalisant01] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 150,00 (honderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [verbalisant01] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 150,00 (honderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 3 (drie) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 2 april 2018.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. van Eijk, mr. W.F. Groos en mr. A.C. Huisman, in tegenwoordigheid van
mr. R.J. den Arend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
20 oktober 2022.
De jongste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.