ECLI:NL:GHAMS:2022:3092

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 november 2022
Publicatiedatum
1 november 2022
Zaaknummer
200.309.839/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrecht echtelijke woning; belangenafweging tussen man en vrouw na echtscheiding

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om een hoger beroep inzake de echtscheiding en de toedeling van het huurrecht van de voormalig echtelijke woning. De man en de vrouw, die in 2002 in Marokko zijn gehuwd en een minderjarige zoon hebben, zijn in een conflict verwikkeld over wie het huurrecht van de echtelijke woning toekomt na hun scheiding. De rechtbank had eerder bepaald dat de vrouw de huurster van de woning zou zijn, maar de man verzet zich hiertegen en stelt dat zijn belangen zwaarder wegen. Tijdens de mondelinge behandeling op 29 september 2022 is gebleken dat de man ernstige gezondheidsproblemen heeft en al veertig jaar in de buurt woont, terwijl de vrouw met hun zoon in een opvanglocatie verblijft. Het hof heeft de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat het belang van de vrouw, die de zorg voor hun zoon draagt, zwaarder weegt dan dat van de man. Het hof bekrachtigt de eerdere beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de man af. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.309.839/01
Zaaknummer rechtbank: C13/704154 FA RK 21-4154 (JE)
Beschikking van de meervoudige kamer van 1 november 2022 inzake
[de man ] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. A. el Aqde te Amsterdam,
en
[de vrouw] ,
wonende te [plaats A] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. A.J. van Ommeren te Amsterdam.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank), van 26 januari 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij het hof zijn de volgende stukken ingekomen:
- het beroepschrift van de man, op 26 april 2022;
- het verweerschrift van de vrouw, op 29 juni 2022.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 29 september 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat en ondersteund door de heer M. Chbab, tolk in de Marokkaans-Arabische taal;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
Mr. el Aqde heeft pleitaantekeningen overgelegd.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn [in] 2002 te [plaats B] (Marokko) gehuwd. Uit dit huwelijk is [minderjarige] geboren [in] 2008 te [plaats A] (hierna te noemen: [minderjarige] ).
3.2
Partijen hebben de Nederlandse en de Marokkaanse nationaliteit.
3.3
Bij de, in zoverre niet bestreden, beschikking van 26 januari 2022 heeft de rechtbank bepaald dat [minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats zal hebben bij de vrouw. In het kader van de verzochte voorlopige voorzieningen heeft de rechtbank bij dezelfde beschikking van 26 januari 2022 bepaald dat [minderjarige] met onmiddellijke ingang aan de vrouw wordt toevertrouwd en dat de man bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning aan de [A-straat] , [postcode] [plaats A] (hierna: de voormalig echtelijke huurwoning of de voormalig echtelijke woning), met bevel dat de vrouw die woning dient te verlaten en deze verder niet mag betreden.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, de echtscheiding uitgesproken en bepaald dat de vrouw huurster zal zijn van de voormalig echtelijke woning met ingang van de dag waarop de beschikking tot echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
4.2
Ter zitting in hoger beroep is, na toelichting namens de man, gebleken dat de man primair verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen voor wat betreft de uitgesproken echtscheiding en de toedeling van het huurrecht van de voormalig echtelijke woning. Subsidiair verzoekt de man de bestreden beschikking te vernietigen voor wat betreft de toedeling van het huurrecht van de voormalig echtelijke woning en opnieuw rechtdoende, onder verbetering en aanvulling van de rechtsgronden:
- te bepalen dat de man huurder zal zijn van de voormalig echtelijke woning;
- de proceskosten tussen partijen te compenseren;
- althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht.
4.3
De vrouw verzoekt het hoger beroep van de man af te wijzen en, naar het hof begrijpt, de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De rechtbank heeft geoordeeld dat de Nederlandse rechter bevoegd is om over het verzoek tot echtscheiding en het verzoek met betrekking tot het huurrecht te beslissen. Dat oordeel is juist, zodat ook het hof daarvan uitgaat. Tussen partijen is niet in geschil dat Nederlands recht van toepassing is, zodat ook het hof daarvan uitgaat.
Echtscheiding
5.2
Op grond van artikel 1:151 Burgerlijk Wetboek (BW) kan de echtscheiding op verzoek van één der echtgenoten worden uitgesproken als het huwelijk duurzaam is ontwricht. Hiervan is sprake als de voortzetting van de samenleving ondraaglijk is geworden, zonder dat uitzicht bestaat op herstel van behoorlijke echtelijke verhoudingen.
5.3
De man stelt zich op het standpunt dat de echtscheiding ten onrechte is uitgesproken. De man houdt nog van de vrouw en wil zich met haar verzoenen. De vrouw is van mening dat de echtscheiding terecht is uitgesproken omdat het huwelijk duurzaam is ontwricht. Bovendien heeft de man in eerste aanleg erkend dat sprake is van een duurzame ontwrichting van het huwelijk, aldus de vrouw.
5.4
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat partijen al geruime tijd gescheiden leven. De vrouw volhardt in haar stelling dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en wat de vrouw betreft is een verzoening tussen partijen uitgesloten. Daarmee is voor het hof voldoende komen vast te staan dat geen uitzicht bestaat op herstel van behoorlijke echtelijke verhoudingen. Het huwelijk tussen partijen is daarom duurzaam ontwricht. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat de echtscheiding kon worden uitgesproken. De bestreden beschikking zal in zoverre worden bekrachtigd.
Huurrecht voormalig echtelijke woning
5.5
Op grond van artikel 827 lid 1 onder e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in samenhang met artikel 7:266 lid 5 BW kan de rechter in geval van echtscheiding op verzoek van een echtgenoot bepalen wie van de echtgenoten huurder van de woonruimte zal zijn. De rechter bepaalt tevens de dag van ingang van de huur met deze echtgenoot. Op dezelfde dag eindigt de huur met de andere echtgenoot. Bij zijn beslissing moet de rechter de belangen die partijen elk hebben bij het huurrecht van de voormalig echtelijke woning tegen elkaar afwegen.
5.6
De man is van mening dat de rechtbank ten onrechte het huurrecht van de voormalig echtelijke woning aan de vrouw heeft toegekend omdat hij hierbij meer belang heeft. De man is 70 jaar oud, kampt met ernstige gezondheidsproblemen en woont al 40 jaar in dezelfde buurt; het is voor zijn sociale contacten belangrijk dat hij daar blijft wonen. De vrouw verblijft met [minderjarige] in een Blijfhuis en het is voor haar makkelijker om van daaruit een andere woning te vinden gelet op de Huisvestingsverordening [plaats A] . De vrouw komt op basis van deze verordening in aanmerking voor een urgentieverklaring. De man komt niet gemakkelijk in aanmerking voor een seniorenwoning.
5.7
De vrouw stelt zich op het standpunt dat het huurrecht terecht aan haar is toegekend. Zij draagt de zorg voor [minderjarige] en het is voor [minderjarige] belangrijk dat hij in zijn vertrouwde omgeving kan blijven. Op dit moment verblijft de vrouw samen met [minderjarige] in de crisisopvang van [crisisopvang ] . Mocht de vrouw in aanmerking komen voor een urgentieverklaring dan is niet zeker dat een woning wordt gevonden in [plaats A] . De man komt in ieder geval in aanmerking voor een seniorenwoning en dat zou ook veel geschikter voor hem zijn dan de voormalig echtelijke woning die enkel bereikbaar is met een trap. De man kan op dit moment tijdelijk bij zijn broer verblijven die over een ruime woning aan de [B-straat] beschikt en daar alleen woont.
5.8
Het hof overweegt als volgt. Beide partijen hebben belang bij toewijzing van het huurrecht van de voormalig echtelijke woning. Na afweging van de wederzijdse belangen van partijen is het hof van oordeel dat het belang van de vrouw bij verkrijging van het huurrecht van de echtelijke woning zwaarder weegt dan het belang van de man. Het hof neemt hierbij het volgende in aanmerking.
Gebleken is dat partijen met [minderjarige] in oktober 2019 in de voormalig echtelijke huurwoning zijn gaan wonen nadat zij in verband met renovatie uit hun vorige huurwoning moesten vertrekken en daarna enige tijd in vervangende woonruimte hebben verbleven. De man woont circa veertig jaar in de buurt van de voormalig echtelijke huurwoning en de vrouw woont daar sinds zij zich in 2005 bij de man in Nederland heeft gevoegd. [minderjarige] heeft sinds zijn geboorte in 2008 in deze buurt gewoond. De vrouw verblijft op dit moment, nadat zij in de loop van 2021 de voormalig echtelijke huurwoning heeft verlaten, samen met [minderjarige] in een opvanglocatie van de Blijfgroep. Het hoofdverblijf van [minderjarige] is bij de vrouw bepaald en de vrouw draagt de zorg voor [minderjarige] . Dat de vrouw nu al geruime tijd samen met [minderjarige] in een opvanglocatie woont, acht het hof niet wenselijk. De Blijfgroep biedt tijdelijke opvang en de vrouw en [minderjarige] kunnen daar niet voor onbepaalde tijd wonen. Het is in het belang van [minderjarige] dat hij zo spoedig mogelijk naar een stabiele woonplek in zijn vertrouwde omgeving, waar hij altijd heeft gewoond, kan terugkeren. Aan het door de man aangevoerde argument dat [minderjarige] bij hem in de voormalig echtelijke huurwoning zou kunnen wonen, gaat het hof voorbij omdat het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vrouw is bepaald en zij voor [minderjarige] zorgt. Daarbij komt dat de man de stelling van de vrouw, dat zij geen familie in Nederland en geen vangnet voor verblijf elders heeft, niet heeft betwist. Dat de vrouw op grond van de Huisvestingsverordening [plaats A] voor een urgentieverklaring in aanmerking kan komen, maakt het oordeel van het hof niet anders omdat dit in de huidige gespannen woningmarkt niet betekent dat de vrouw binnen afzienbare tijd een passende en stabiele woonplek kan vinden in de vertrouwde omgeving van [minderjarige] . Bovendien heeft het hof in aanmerking genomen dat de man een broer heeft die ook in [plaats A] [stadsdeel] woont. Door de vrouw is onbetwist gesteld dat deze broer sinds kort alleen woont. Dat de man, naar hij heeft gesteld, bij deze broer niet welkom zou zijn, heeft hij niet nader onderbouwd zodat het hof daaraan voorbij gaat. De man heeft daarmee iets meer mogelijkheden om elders onderdak te vinden dan de vrouw met [minderjarige] . Het hof heeft oog voor de belangen van de man die op gevorderde leeftijd en met een slechte gezondheid op zoek moet naar andere woonruimte. Gelet echter op al het voorgaande is het hof van oordeel dat het belang van de man niet opweegt tegen dat van de vrouw om met [minderjarige] terug te kunnen keren naar de voormalig echtelijke woning.
5.9
Het voorgaande betekent dat het hof het verzoek van de man in hoger beroep zal afwijzen en de bestreden beschikking ook op dit punt zal bekrachtigen.
5.1
Gelet op de aard van de zaak zal het hof bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte;
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.F.G.H. Beckers, mr. M.T. Hoogland en mr. J.W. Brunt, in tegenwoordigheid van mr. S.G. Risseeuw als griffier en is op 1 november 2022 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.