ECLI:NL:GHAMS:2022:3055

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 oktober 2022
Publicatiedatum
28 oktober 2022
Zaaknummer
200.297.133/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsbeslissing inzake verzoeker in hoger beroep tegen vonnis rechtbank Amsterdam

In deze wrakingszaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 13 oktober 2022 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van de raadsheren mrs. [naam01], [naam02] en [naam03] door verzoeker, die gedetineerd is in de Penitentiaire Inrichting Utrecht. Het wrakingsverzoek werd ingediend tijdens een pro forma zitting op 22 maart 2022, waar verzoeker niet de gelegenheid kreeg om als laatste het woord te voeren. De wrakingskamer oordeelt dat de beslissing om verzoeker niet toe te staan het laatste woord te voeren, moet worden beschouwd als een ordemaatregel. De wrakingskamer kan de juistheid van deze beslissing in beginsel niet toetsen, tenzij er zwaarwegende aanwijzingen zijn voor vooringenomenheid van de raadsheren. De gang van zaken tijdens de zitting biedt onvoldoende aanwijzingen voor een dergelijke vrees. De raadsheren hebben in hun schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek aangegeven dat de zitting op 22 maart 2022 een pro forma zitting was, waarbij verzoeker voldoende gelegenheid heeft gekregen om zijn standpunt naar voren te brengen. De advocaat-generaal heeft eveneens geconcludeerd dat er geen sprake is van vooringenomenheid. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking afgewezen, omdat de aangevoerde gronden niet tot wraking kunnen leiden. Tevens is er geen reden tot oplegging van een wrakingsverbod, aangezien verzoeker verschillende wrakingsverzoeken heeft ingediend zonder dat er aanwijzingen zijn voor misbruik van de wrakingsbevoegdheid.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
zaaknummer : 200.297.133/02
parketnummer hoofdzaak : 23-001731-21
beslissing van de wrakingskamer van 13 oktober 2022
inzake het op 22 maart 2022 gedane wrakingsverzoek van
[verzoeker01] ,
geboren op [geboortedatum01] 1991 te [geboorteplaats01] ,
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Utrecht, HvB locatie Nieuwegein,
hierna: verzoeker.

1.Het geding

1.1
Het verzoek tot wraking is gedaan op de openbare terechtzitting van de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam van 22 maart 2022 waarop de strafzaak met parketnummer 23-001731-21 (hierna: de hoofdzaak) pro forma werd behandeld. Het verzoek strekt tot wraking van de mrs. [naam01] , [naam02] en [naam03] (hierna: de raadsheren).
1.2
De raadsheren hebben niet berust in de wraking en hebben bij schriftelijke reactie van
27 september 2022 inhoudelijk op het wrakingsverzoek gereageerd.
1.3
De planning van de behandeling van dit wrakingsverzoek is vertraagd omdat verzoeker niet (meer) werd bijgestaan door een advocaat en het wenselijk werd geacht te wachten tot hij (opnieuw) zou zijn voorzien van rechtsbijstand. Nadat begin september 2022 de wrakingskamer is gebleken dat in de hoofdzaak mr. [naam04] zich als raadsman heeft gesteld is de mondelinge behandeling gepland.
1.4
De mondelinge behandeling van dit wrakingsverzoek heeft plaatsgevonden op
29 september 2022. Verschenen zijn verzoeker en diens raadsman, mr. [naam04] . Direct na aanvang van de behandeling heeft verzoeker verklaard dat hij niet wil worden bijgestaan door een advocaat. Hierop heeft de raadsman zich op verzoek van verzoeker teruggetrokken. De wrakingskamer heeft met instemming van verzoeker besloten de behandeling voort te zetten. Verzoeker is gehoord en heeft het wrakingsverzoek nader toegelicht. Tevens is verschenen mr. [naam05] , advocaat-generaal bij het gerechtshof Amsterdam. De raadsheren zijn – zoals op voorhand aangekondigd – niet verschenen.

2.De feiten en het procesverloop

2.1
De hoofdzaak betreft het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 9 juni 2021 in de zaak met parketnummer 13/107114-20 (in hoger beroep 23-001731-21).
2.2
Het onderzoek ter terechtzitting in de hoofdzaak met nummer 23-001731-21 is in hoger beroep op 13 juli 2021 aangevangen met een pro forma behandeling. Tijdens die pro forma zitting heeft verzoeker de voorzitter, mr. [naam06] , gewraakt. Dit wrakingsverzoek is op 29 oktober 2021 afgewezen.
2.3
Vervolgens hebben in diezelfde hoofdzaak op 5 oktober 2021 en 28 december 2021 pro forma zittingen plaatsgevonden, waarna de inhoudelijke behandeling is aangevangen op
3 februari 2022. Op de zitting van 3 februari 2022 heeft verzoeker de raadsheren, mrs. [naam07] , [naam08] en [naam09] , gewraakt. De wrakingskamer heeft dit verzoek gelijktijdig met het onderhavige verzoek behandeld op 29 september 2022.
2.4
Daarna heeft op 22 maart 2022 een pro forma zitting plaatsgevonden.

3.Het wrakingsverzoek

3.1
Van de terechtzitting van 22 maart 2022 is een proces-verbaal opgemaakt, dat deel uitmaakt van het dossier in de wrakingszaak. Het proces-verbaal vermeldt, voor zover hier van belang, het volgende:
“De verdachte:
Ik heb recht op het laatste woord. Waarom geeft u mij niet het laatste woord?
De voorzitter:
U heeft één termijn gekregen, evenals de raadsman en de advocaat-generaal. Uw laatste woord komt bij de inhoudelijke behandeling van uw strafzaak aan de orde.
De verdachte:
Ik ga wederom het hof wraken. Ik mag geen laatste woord doen. Daarom wraak ik het hof wederom.”
3.2
Tijdens de inhoudelijke behandeling van het wrakingsverzoek op 29 september 2022 heeft verzoeker het wrakingsverzoek – kort samengevat – als volgt toegelicht. Verzoeker bedoelt met het laatste woord niet formeel het laatste woord, maar de mogelijkheid om te reageren. Verzoeker mocht niet meer reageren op de vertegenwoordiger van het openbaar ministerie en kon zich daardoor niet verdedigen. Dat maakt de raadsheren vooringenomen en partijdig.
3.3
De raadsheren hebben in hun reactie gesteld dat partijdigheid of een vrees voor partijdigheid in redelijkheid niet kan worden afgeleid uit de gang van zaken op de zitting van 22 maart 2022. Daartoe hebben zij – kort samengevat – het volgende aangevoerd. De zitting op 22 maart betrof een zogenaamde pro forma zitting, waarop uitsluitend het al dan niet voortduren van de voorlopige hechtenis aan de orde is geweest. Aan verzoeker, zijn toenmalige raadsman en de advocaat-generaal is elk één termijn gegeven om het woord te voeren. Verzoeker had op die zitting geen recht op het laatste woord. Uit het beletten daarvan zien de raadsheren, in de gegeven omstandigheden, geen zwaarwegende aanwijzing gelegen dat jegens verzoeker een vooringenomenheid wordt gekoesterd. Op 22 maart 2022 vond er nog geen inhoudelijke behandeling plaatsvond en was dus nog niet op het punt gekomen dat het laatste woord aan verzoeker kon en/of moest worden gegeven. Aan verzoeker is voldoende tijd en gelegenheid geboden om zijn standpunt naar voren te brengen, waarvan hij gebruik heeft gemaakt.
3.4
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd dat geen sprake is van vooringenomenheid of omstandigheden die de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd maken. Volgens de advocaat-generaal is sprake van een ordebeslissing van de voorzitter.

4.Beoordeling van het wrakingsverzoek

4.1
Op grond van artikel 512 Sv kan op verzoek van de verdachte of het openbaar ministerie, elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.2
Naar vaste rechtspraak dient bij de beoordeling van een wrakingsverzoek voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees gerechtvaardigd is. Daarnaast kan een procespartij de indruk krijgen dat een rechter persoonlijk vooringenomen is. Bij de beantwoording van de vraag of in een bepaald geval een gerechtvaardigde grond voor vrees voor partijdigheid of vooringenomenheid van de rechter bestaat, is het standpunt van de klagende partij belangrijk, maar niet doorslaggevend. Beslissend is of de twijfel van de klagende partij aan de onpartijdigheid van de rechter of het gerecht, door objectieve factoren wordt gerechtvaardigd.
4.3
Daarnaast geldt dat het niet aan de wrakingskamer is een door de rechter gegeven beslissing inhoudelijk te toetsen. Wraking kan immers niet fungeren als rechtsmiddel tegen onwelgevallige of onjuiste beslissingen.
4.4
De pro forma zitting van 22 maart 2022 ging over de voortzetting van de voorlopige hechtenis van verzoeker. Verzoeker had een verzoek tot opheffing dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis ingediend. Deze zitting was geen inhoudelijke behandeling, waar aan het eind recht bestaat op het laatste woord als bedoeld in artikel 311, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De beslissing om verzoeker op deze pro forma zitting niet toe te staan als laatste het woord te voeren dient te worden beschouwd als een ordemaatregel. De juistheid van een dergelijke beslissing kan in beginsel niet door de wrakingskamer worden getoetst. Alleen als deze beslissing dermate onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat deze ordemaatregel alleen kan voortvloeien uit een vooringenomenheid jegens verzoeker, of dat zijn vrees daarvoor naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is, kan dat tot een ander oordeel leiden. De gang van zaken tijdens de zitting op 22 maart 2022, zoals volgt uit het proces-verbaal van die zitting, biedt daarvoor onvoldoende aanwijzing. Verzoeker heeft het woord gekregen. Hij kreeg daarbij (ook) de gelegenheid om zijn verzoeken toe te lichten, waarna de advocaat-generaal op de verzoeken heeft gereageerd. Dat verzoeker daarop niet nogmaals het woord mocht voeren is – mede gelet op de inhoud van de reactie van de advocaat-generaal – niet zo onbegrijpelijk dat hieruit vooringenomenheid van de raadsheren moet worden afgeleid. Overigens heeft verzoeker tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek ook niet geconcretiseerd waarop hij nog wilde reageren en wat hij wilde aanvoeren.
4.5
Het voorgaande leidt ertoe dat de aangevoerde grond niet tot wraking van de raadsheren kan leiden. Het wrakingsverzoek zal worden afgewezen.
4.6
De wrakingskamer stelt vast dat verzoeker verschillende wrakingsverzoeken heeft ingediend gedurende de behandeling van het nu lopende hoger beroep. De wrakingskamer ziet echter op dit moment nog geen reden tot oplegging van een wrakingsverbod. Niet kan worden vastgesteld dat verzoeker misbruik maakt van zijn bevoegdheid tot wraking. Daarbij is van belang dat de gronden van de verschillende wrakingsverzoeken steeds andere gronden betreffen en de verzoeken tegen verschillende raadsheren zijn gericht. Ten slotte zijn er geen duidelijke aanwijzingen dat verzoeker wraking enkel of vooral inzet om de voortgang van de hoofdzaken te vertragen of anderszins te frustreren.

5.De beslissing

De wrakingskamer:
wijst af het verzoek tot wraking van mrs. [naam01] , [naam02] en [naam03] .
Deze beslissing is gegeven door mrs. M.L.M. van der Voet, R. Kuiper en L. Alwin in tegenwoordigheid van mr. S.W.H. Bootsma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 13 oktober 2022.
mr. L. Alwin is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.