ECLI:NL:GHAMS:2022:3048

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 oktober 2022
Publicatiedatum
28 oktober 2022
Zaaknummer
23-000812-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen met betrekking tot een minderjarige verdachte

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 2005 en thans gedetineerd in een forensisch centrum, was beschuldigd van medeplegen van poging tot diefstal. De tenlastelegging betrof een incident op 13 maart 2022 te Amsterdam, waarbij de verdachte samen met medeverdachten een vrouwelijke toerist heeft aangesproken en geprobeerd heeft haar tas te openen met het oogmerk om deze te stelen. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten, ondanks de verdediging die stelde dat de verdachte geen wezenlijke rol had gespeeld. Het hof oordeelde dat de verdachte door zijn handelingen, zoals het afleiden van het slachtoffer, een significante bijdrage heeft geleverd aan de poging tot diefstal. Het hof vernietigde het vonnis van de kinderrechter en verklaarde de verdachte schuldig aan het primair tenlastegelegde. De straf die in eerste aanleg was opgelegd, werd bevestigd, met bijzondere voorwaarden voor begeleiding en meldplicht in het asielzoekerscentrum. Het hof hield rekening met de vreemdelingenstatus van de verdachte en de moeilijkheden die dit met zich meebracht voor het opleggen van een taakstraf. De uitspraak benadrukt de ernst van zakkenrollerij en de impact daarvan op slachtoffers.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000812-22
datum uitspraak: 27 oktober 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 22 maart 2022 in de strafzaak onder parketnummer 13-062483-22 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] ) op [geboortedatum01] 2005,
adres: [adres01] ,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in Forensisch Centrum Teylingereind te Sassenheim.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 13 oktober 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 13 maart 2022 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om een geldbedrag en/of een of meer goederen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer01] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
-bij die [slachtoffer01] is/zijn gaan staan en/of
-die [slachtoffer01] heeft/hebben aangesproken en/of
-die [slachtoffer01] een telefoon heeft/hebben getoond en/of
-de rits van de tas van die [slachtoffer01] heeft/hebben geopend en/of
-aan de tas van die [slachtoffer01] heeft/hebben gezeten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
[medeverdachte01] op of omstreeks 13 maart 2022 te Amsterdam, althans in Nederland, ter uitvoering van het door die [medeverdachte01] voorgenomen misdrijf om een geldbedrag en/of een of meer goederen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer01] , in elk geval aan een ander dan die [medeverdachte01] toebehoorde weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen
-de rits van de tas van die [slachtoffer01] heeft geopend en/of
-aan de tas van die [slachtoffer01] heeft gezeten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 13 maart 2022 te Amsterdam, althans in Nederland opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door
-bij die [slachtoffer01] te gaan staan en/of
-die [slachtoffer01] aan te spreken en/of
-die [slachtoffer01] een telefoon te tonen en/of
-die [slachtoffer01] af te leiden;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de kinderrechter.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte geen wezenlijke rol speelde tijdens de poging tot diefstal en dat geen sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking, nu de verdachte enkel de vriendin van [slachtoffer01] heeft aangesproken, hetgeen bevestiging vindt in de camerabeelden.
Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Voor de bewezenverklaring van medeplegen is niet vereist is dat het gewicht van de bijdrage van de verdachte gelijkwaardig is aan dat van zijn mededader(s).
Uit het dossier leidt het hof met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van 13 maart 2022 blijkt dat de verdachte samen met de medeverdachten [medeverdachte01] en [medeverdachte02] op 13 maart 2022 vanaf 04.01 uur ‘live’ is geobserveerd via cameratoezicht door verbalisanten, omdat er vermoedens waren dat zij zich bezig hielden met het uitvoeren van de zogeheten ‘voetbaltruc’. De door de verbalisanten gedane waarnemingen op de camerabeelden zijn precies en gedetailleerd opgenomen in het proces-verbaal van bevindingen. Daaruit blijkt dat de verdachte meerdere malen personen aanspreekt, waarna de medeverdachte [medeverdachte01] zich vervolgens achter de personen plaatst of probeert te plaatsen. Om 04.31.27 uur spreekt de verdachte twee vrouwen aan en laat hij zijn telefoon aan hen zien. Terwijl de twee vrouwen naar zijn telefoon kijken, komt de medeverdachte [medeverdachte01] naast één van de vrouwen staan. De medeverdachte [medeverdachte01] ritst vervolgens de tas van die vrouw open. Wanneer de vrouw doorheeft dat de medeverdachte [medeverdachte01] aan haar tas zit, geeft zij hem een klap. Deze vrouw blijkt later [slachtoffer01] te zijn.
Op grond van het voorgaande acht het hof de verklaring van de verdachte dat hij ‘niets gedaan heeft’ niet geloofwaardig en is het hof van oordeel dat er bij het plegen van het bewezenverklaarde feit sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte, die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering in de vorm van een gezamenlijk ondernomen poging tot diefstal. Hoewel de verdachte de gepoogde wegnemingshandeling niet zelf heeft verricht, heeft hij door zijn handelingen, te weten het afleiden van het slachtoffer, een significante bijdrage geleverd aan het tot stand komen daarvan. Derhalve is sprake van medeplegen en kan hetgeen aan de verdachte primair ten laste is gelegd, wettig en overtuigend worden bewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 13 maart 2022 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om een geldbedrag en/of een of meer goederen die geheel of ten dele aan [slachtoffer01] toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
- bij die [slachtoffer01] zijn gaan staan en
- die [slachtoffer01] heeft aangesproken en
- die [slachtoffer01] een telefoon heeft getoond en
- de rits van de tas van die [slachtoffer01] heeft geopend en
- aan de tas van die [slachtoffer01] heeft gezeten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het primair bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De kinderrechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezenverklaarde veroordeeld tot een jeugddetentie van 25 dagen waarvan 24 dagen voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest en een proeftijd van 2 jaren onder verschillende bijzondere voorwaarden,
te weten het meewerken aan begeleiding van [stichting01] , meewerken aan het dagbestedingsprogramma van het asielzoekerscentrum te [plaats01] en een wekelijkse meldplicht bij het asielzoekerscentrum te [plaats01] .
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie van 30 dagen waarvan 10 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met aftrek van het voorarrest onder dezelfde bijzondere voorwaarden als in eerste aanleg zijn opgelegd, met dien verstande dat het meewerken aan dagbesteding en de wekelijkse meldplicht plaatsvinden in het asielzoekerscentrum waar de verdachte momenteel verblijft.
De raadsman heeft verzocht aan de verdachte een taakstraf op te leggen. Daarnaast heeft de raadsman verzocht rekening te houden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en het feit dat de verdachte een first-offender was ten tijde van het bewezenverklaarde.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte en de medeverdachte hebben geprobeerd om in de Amsterdamse binnenstad iets te stelen uit het tasje van een vrouwelijke toerist. Zakkenrollerij is een enorm ergerlijk feit. De daarmee gepaard gaande schending van eigendoms- en integriteitsrechten van de slachtoffers zorgen voor veel overlast, schade en gevoelens van onveiligheid. De verdachte heeft zich hier kennelijk niet om bekommerd, maar gehandeld met het oog op financieel gewin. Dat het hier bij een poging is gebleven, is te danken aan de alertheid van het slachtoffer, want de handelwijze van de verdachte en zijn mededader was professioneel, gewiekst en doelgericht.
Het hof is van oordeel dat de door de advocaat-generaal voorgestelde afdoening onvoldoende rekening houdt met het feit dat de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde een first-offender was. Mede gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen in geval van jeugdige first-offenders worden opgelegd zou in beginsel een taakstraf passend zijn. Het hof zal, gelet op de vreemdelingenstatus van de verdachte waarover weinig bekend is, geen taakstraf aan de verdachte opleggen. Het hof hecht daarbij ook belang aan de verklaring van de medewerkster van de Raad voor Kinderbescherming ter terechtzitting in hoger beroep inhoudende dat het uitvoeren van een taakstraf in het geval van de verdachte naar verwachting zeer moeizaam zal verlopen gelet op zijn vreemdelingenstatus. Alles overziend acht het hof de in eerste aanleg opgelegde straf onder de algemene en bijzondere voorwaarden passend en geboden, met dien verstande dat het meewerken aan dagbesteding en de wekelijkse meldplicht zal plaatsvinden in het asielzoekerscentrum te [plaats02] .

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 63, 77a, 77g, 77h, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
25 (vijfentwintig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot
24 (vierentwintig) dagen,niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dat noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
- meewerkt aan begeleiding van [stichting01] ;
- meewerkt aan het dagbestedingsprogramma van het asielzoekerscentrum in [plaats02] ;
- zich iedere week meldt bij het asielzoekerscentrum in [plaats02] .
Geeft opdracht aan GI Leger des Heils tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op het op 15 maart 2022 geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.R.A. Meerbeek, mr. D. Radder en mr. M.K. Durdu-Agema, in tegenwoordigheid van mr. M.E. de Waard, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 27 oktober 2022.
mr. M.K. Durdu-Agema is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]