ECLI:NL:GHAMS:2022:3038

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 oktober 2022
Publicatiedatum
27 oktober 2022
Zaaknummer
23-002078-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling tijdens Nieuwjaarsnacht met gebroken neus en ander letsel tot gevolg

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte is beschuldigd van mishandeling van een vrouw tijdens de nieuwjaarsnacht van 2020, waarbij de vrouw een gebroken neus en ander letsel heeft opgelopen. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die hem eerder had veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren. Het hof heeft de zaak behandeld op zittingen op 6 en 13 oktober 2022, waarbij het hof kennis heeft genomen van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdachte en de benadeelde partij.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de benadeelde partij met kracht op de neus heeft gestompt, wat heeft geleid tot een gebroken neus. De verdachte is vrijgesproken van de primair en subsidiair tenlastegelegde zware mishandeling, omdat het hof oordeelt dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft willen toebrengen. Het hof heeft echter wel bewezen geacht dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling, wat strafbaar is.

De politierechter had eerder een taakstraf van 100 uren opgelegd, maar het hof heeft in hoger beroep besloten dat deze straf passend is gezien de ernst van het feit en de gevolgen voor het slachtoffer. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, wat niet alleen gevolgen heeft voor de benadeelde partij, maar ook voor de getuigen van het geweld. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen, waarbij het hof een bedrag van € 6.560,00 heeft vastgesteld, bestaande uit materiële en immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002078-20
datum uitspraak: 27 oktober 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 9 september 2020 in de strafzaak onder parketnummer 13-088325-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1971,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 6 en 13 oktober 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte, zijn raadsvrouw, de benadeelde partij en haar advocaat naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 1 januari 2020 te Amsterdam aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken neus, heeft toegebracht door (van korte afstand) (met kracht)
- die [benadeelde] een (zogenaamde) kopstoot te geven en/of
- die [benadeelde] (met gebalde vuist) op de neus, althans in het gezicht, te stompen en/of te slaan;
subsidiair
hij op of omstreeks 1 januari 2020 te Amsterdam ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (van korte afstand) (met kracht)
- die [benadeelde] een (zogenaamde) kopstoot heeft gegeven en/of
- die [benadeelde] met gebalde vuist in het gezicht/op de neus heeft gestompt/geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiairhij op of omstreeks 1 januari 2020 te Amsterdam aan [benadeelde] heeft mishandeld door (van korte afstand) (met kracht)
- die [benadeelde] een (zogenaamde) kopstoot te geven en/of
- die [benadeelde] (met gebalde vuist) op de neus, althans in het gezicht, te stompen en/of te slaan (ten gevolge waarvan die [benadeelde] een gebroken neus heeft opgelopen).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een iets andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Vrijspraak van het primair en subsidiair tenlastegelegde

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair en subsidiair is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Dat oordeel berust op het volgende.
Het slachtoffer heeft als gevolg van de vuistslag van de verdachte een neusfractuur opgelopen. Beperkt medisch ingrijpen was toereikend voor het herstel van de scheefstand van de neus. Het herstel heeft binnen een relatief korte periode plaatsgevonden. De lichte hersenschudding die het slachtoffer naar eigen zeggen heeft opgelopen, was eveneens binnen afzienbare tijd hersteld, waarbij geen sprake is geweest van relevant medisch ingrijpen. Bij die stand van zaken kan het door de verdachte aan het slachtoffer toegebrachte letsel (net) niet worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel in de wettelijke betekenis daarvan.
Ook staat niet vast dat het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte op het toebrengen van zulk letsel was gericht. De verdachte heeft het slachtoffer één harde klap met de vuist in haar gezicht gegeven. Hij heeft ontkend dat hij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel wilde toebrengen. Het dossier bevat geen aanknopingspunten voor de vaststelling dat dit anders is, zodat het “volle” opzet op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel ontbreekt. Ook kan op grond van de inhoud van het dossier, waaronder de camerabeelden, niet worden vastgesteld dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 1 januari 2020 te Amsterdam [benadeelde] heeft mishandeld, door met kracht [benadeelde] met gebalde vuist op de neus te stompen, ten gevolge waarvan [benadeelde] een gebroken neus heeft opgelopen.
Hetgeen meer subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het meer subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het meer subsidiair bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het meer subsidiair bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor de in eerste aanleg bewezenverklaarde mishandeling veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren, te vervangen door 50 dagen hechtenis als deze werkstraf niet wordt verricht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het subsidiair tenlastegelegde, de poging tot zware mishandeling, zal worden veroordeeld tot 100 uren werkstraf, te vervangen door 50 dagen hechtenis.
De raadsvrouw heeft bepleit dat een andere en lichtere straf moet worden opgelegd. Hiertoe is onder meer aangevoerd dat de verdachte publiekelijk aan de schandpaal is genageld, opdrachten kwijt is geraakt en in therapie heeft moeten gaan om weer over straat te kunnen. Voorts heeft zij gewezen op de Oriëntatiepunten voor straftoemeting en op straffen die in vergelijkbare gevallen zijn opgelegd, welke straffen aanzienlijk lager zijn dan de straf die in eerste aanleg is opgelegd en in hoger beroep is geëist.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich in het Amsterdamse uitgaansleven schuldig gemaakt aan een ernstige mishandeling. In de nieuwjaarsnacht van 2020 heeft hij, in wezen zonder aanwijsbare reden, een vrouw die hij niet kende heel hard met zijn vuist op haar neus gestompt. Daardoor brak haar neus en was medisch ingrijpen noodzakelijk om een blijvend ontsierende scheefstand te voorkomen. De hematomen
– twee blauwe ogen – in haar gelaat waren na 15 dagen nog zichtbaar. Zij heeft enige tijd last gehad van hoofdpijn, duizeligheid en vergeetachtigheid. Zij heeft enkele weken niet kunnen werken, en heeft vervolgens haar werkzaamheden pas geleidelijk aan weer kunnen hervatten. Het hof is van oordeel dat sprake is van letsel dat maar nèt niet als zwaar lichamelijk letsel in de wettelijke betekenis moet worden aangemerkt.
Met zijn handelen heeft de verdachte op ernstige wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Bovendien brengt een dergelijk misdrijf niet alleen gevoelens van ontzetting, angst en onveiligheid teweeg bij het betrokken slachtoffer, maar ook bij degenen die van het geweld getuige hebben moeten zijn.
Het hof heeft acht geslagen op de straffen die in vergelijkbare gevallen plegen te worden opgelegd, en die hun weerslag hebben gevonden in de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt voor een mishandeling met lichamelijk letsel een geldboete van € 750,00 genoemd. Met betrekking tot een mishandeling met behulp van een slagwapen of door een kopstoot, lichamelijk letsel ten gevolge hebbend, is een taakstraf van 120 uren vermeld. Zoals ook uit de Oriëntatiepunten en de door de raadsvrouw aangehaalde rechtspraak blijkt, kan de rechter variëren in de hoogte van de straf of in de strafsoort naarmate het gebruikte geweld of het toegebrachte letsel ernstiger is. In dit geval acht het hof gezien de ernst van het letsel, de gevolgen die dit voor het slachtoffer heeft gehad en de herstelperiode die daarmee gemoeid is geweest, een andere of lagere straf dan een taakstraf van 100 uren niet passend.
In hetgeen door de raadsvrouw omtrent de persoonlijke situatie van de verdachte is aangevoerd ziet het hof geen aanleiding voor matiging van de op te leggen straf. Het gaat daarbij immers om voorzienbare gevolgen van verdachtes eigen gedrag.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij [benadeelde] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 8.310,00, bestaande uit € 5.310,00 als vergoeding voor materiële schade en € 3.000,00 ter compensatie van immateriële schade, te vermeerderen met de wet-telijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 6.310,00, bestaande uit € 5.310,00 aan materiële schade en € 1.000,00 aan immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het meer subsidiair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 5.310,00, bestaande uit inkomstenderving. Die schade is voldoende onderbouwd met de aangifte en de aanvullend door de benadeelde partij afgelegde verklaringen, de verklaringen van opdrachtgevers van de benadeelde partij, het financiële overzicht met daarin het uurtarief en de uren die zij niet heeft kunnen werken. De stelling van de verdediging dat de benadeelde partij wisselend heeft verklaard over de duur van de uitval van werkzaamheden, maakt dat niet anders. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de benadeelde partij immers toegelicht dat zij in de eerste twee weken nadat het bewezenverklaarde plaatsvond volledig was uitgevallen en zij pas daarna haar werkzaamheden weer stapsgewijs heeft opgebouwd. Deze verklaring van de benadeelde partij vindt steun in productie 2 bij de vordering, waarin is opgenomen dat zij tot 20 januari 2020 niet heeft gewerkt en pas daarna langzaamaan haar werkzaamheden weer heeft opgebouwd. De blote betwisting van het in de vordering genoemde uurtarief kan niet worden aangemerkt als een gemotiveerde weerspreking daarvan. Het gevorderde uurtarief komt het hof ook niet onredelijk hoog voor.
Daarnaast is voldoende komen vast te staan dat de benadeelde partij ten gevolge van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar billijkheid vaststellen op € 1.250,00. Daarbij is in het bijzonder gelet op:
- de aard en de ernst van de normschending en de aantasting van de lichamelijke integriteit van de benadeelde partij;
- het lichamelijk letsel dat deze daarbij heeft bekomen;
- de schadevergoeding die in soortgelijke gevallen door rechters pleegt te worden toegekend.
Meer specifiek is daarbij betrokken dat de benadeelde partij als gevolg van het door de verdachte gebruikte geweld twee blauwe ogen, een opgezet gezicht en een gebroken neus heeft opgelopen. Nadat scheefstand van de neus was ontstaan, is deze door een KNO-arts weer rechtgezet. Daarnaast heeft de benadeelde partij geruime tijd te kampen gehad met duizeligheid, hoofdpijn en concentratieproblemen. Gelet op dit alles acht het hof een bedrag van € 1.250,00 billijk. Hetgeen ter compensatie van immateriële schade méér is gevorderd, gaat de grenzen van de billijkheid echter te buiten, zodat de vordering voor dat deel zal worden afgewezen.
Samengevat is de verdachte tot vergoeding van € 6.560,00, bestaande uit € 5.310,00 ter compensatie van materiële schade en € 1.250,00 als vergoeding voor immateriële schade, gehouden. De toe te wijzen bedragen zullen worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het meer subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het meer subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 6.560,00 (zesduizend en vijfhonderdzestig euro) bestaande uit € 5.310,00 (vijfduizend en driehonderdtien euro) materiële schade en € 1.250,00 (duizend en tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het meer subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 6.560,00 (zesduizend vijfhonderdzestig euro) bestaande uit € 5.310,00 (vijfduizend driehonderdtien euro) materiële schade en € 1.250,00 (duizend tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 67 (zevenenzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 31 januari 2020 en voor de immateriële schade op 1 januari 2020.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. Kuiper, mr. C.N. Dalebout en mr. J.J.I. de Jong, in tegenwoordigheid van mr. S.K. van Eck, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 27 oktober 2022.