ECLI:NL:GHAMS:2022:3029

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 oktober 2022
Publicatiedatum
25 oktober 2022
Zaaknummer
200.307.155/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de bestreden beschikking inzake video- en belcontactregeling voor minderjarigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 25 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de (video)belcontactregeling tussen de ouders van twee minderjarigen, geboren in 2012 en 2014. De rechtbank had eerder bepaald dat de kinderen elke maandag en woensdag moesten bellen met de ouder waar zij niet verbleven, en elke zaterdag videobellen. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met deze regeling en verzocht om vernietiging van de bestreden beschikking. De man, verweerder in hoger beroep, verzocht om bekrachtiging van de beschikking van de rechtbank.

Het hof heeft de procedure bij de rechtbank in acht genomen, waarbij de vrouw op 24 februari 2022 in hoger beroep kwam van de beschikking van 14 december 2021. De mondelinge behandeling vond plaats op 26 augustus 2022, waarbij beide ouders en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren. Het hof heeft de belangen van de kinderen vooropgesteld en geconcludeerd dat de regeling van (video)belcontact moet worden aangepast om tegemoet te komen aan de behoeften van de kinderen.

Het hof heeft bepaald dat de kinderen elke woensdag om 16.30 uur bellen met de ouder waarbij zij op dat moment niet verblijven, met een maximale duur van een half uur per kind. Daarnaast is vastgesteld dat de kinderen elke zaterdag op een door de ouders in onderling overleg te bepalen tijdstip videobellen met de ouder waarbij zij op dat moment niet verblijven, eveneens met een maximale duur van een half uur per kind. De eerdere beschikking is vernietigd en de nieuwe regeling is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.307.155/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/320937 / FA RK 21-4812
Beschikking van de meervoudige kamer van 25 oktober 2022 inzake
[de vrouw] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.J.J.A. Ooms te Rotterdam,
en
[de man] ,
wonende te [plaats B] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. J. Schouten te Amsterdam .
Als (overige) belanghebbenden in deze zaak zijn aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige 1] (verder te noemen: [minderjarige 1] ), geboren [in]
2012 te [plaats C] ;
- de minderjarige [minderjarige 2] (verder te noemen: [minderjarige 2] ), geboren [in]
2014 te [plaats C] .
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag,
locatie: Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Inleiding

In deze zaak is door de rechtbank bepaald wanneer de kinderen (video)bellen met de ouder waar ze op dat moment niet verblijven. De ouders zijn het daar met elkaar niet over eens, zodat het hof in dit hoger beroep zal beslissen hoe vaak er naast de geldende zorgregeling (video)belcontact moet zijn.

2.Het verloop van de procedure bij de rechtbank

Het hof verwijst voor het verloop van de procedure bij de rechtbank naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie: Haarlem (hierna: de rechtbank) van 14 december 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

3.De procedure in hoger beroep

3.1
De vrouw is op 24 februari 2022 in hoger beroep gekomen van de beschikking van
14 december 2021.
3.2
De man heeft op 13 april 2022 een verweerschrift ingediend.
3.3
Het hof heeft het volgende stuk ontvangen:
- een brief van de man met bijlagen (producties C tot en met E), ingekomen op 17 augustus 2022.
3.4
De mondelinge behandeling heeft op 26 augustus 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer V. Aelbers.

4.De feiten

4.1
Uit de (in 2018 verbroken) relatie van de vrouw en de man (verder gezamenlijk te noemen: de ouders) zijn de kinderen geboren.
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen. [minderjarige 1] woont bij de man en verblijft doordeweeks bij de overgrootmoeder vaderszijde. [minderjarige 2] woont bij de vrouw.
4.2
Van 3 december 2020 tot 3 december 2021 zijn de kinderen onder toezicht gesteld geweest van de gecertificeerde instelling William Schrikker Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (verder te noemen: de GI).
4.3
Op 10 maart 2021 heeft de rechtbank bepaald dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij de man zal zijn en de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 2] bij de vrouw. Daarnaast is als zorgregeling bepaald dat [minderjarige 1] eenmaal per veertien dagen van vrijdag (vanaf de ene vrijdag) 17.00 uur tot zondag 17.00 uur bij de vrouw verblijft en [minderjarige 2] eenmaal per veertien dagen van vrijdag (vanaf de andere vrijdag) 17.00 uur tot zondag 17.00 uur bij de man verblijft.

5.De omvang van het geschil

5.1
Bij de bestreden beschikking is, in aanvulling op de zorgregeling zoals vastgelegd in de beschikking van de rechtbank van 10 maart 2021, bepaald dat de kinderen elke maandag en woensdag bellen met de ouder waar zij niet verblijven en elke zaterdag videobellen met de ouder waar zij niet verblijven.
5.2
De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, het inleidende verzoek van de man tot vaststelling van de (video)belregeling naast de geldende zorgregeling af te wijzen en te bepalen dat de kinderen, indien mogelijk, op woensdagmiddag tussen 16.00 uur en 17.00 uur bellen met de ouder waarbij ze niet verblijven en, wanneer zij daar behoefte aan hebben, op zaterdag videobellen met de ouder waar ze niet verblijven,
dan wel te bepalen dat de regeling zoals die met bemiddeling van de GI is opgesteld ongewijzigd wordt overgenomen in een beschikking.
5.3
De man verzoekt het hoger beroep van de vrouw ongegrond te verklaren, althans af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

6.De motivering van de beslissing

Het wettelijke kader
6.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:253a, tweede lid, onder a Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag; deze regeling kan omvatten een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken. Ingevolge het eerste lid van dit artikel dient de rechter in geschillen over de gezamenlijke uitoefening van het gezag een zodanige beslissing te nemen als hem in het belang van de kinderen wenselijk voorkomt. Bij deze beoordeling dient de rechter de belangen van alle betrokkenen in aanmerking te nemen en tegen elkaar af te wegen. Het belang van het kind staat daarbij voorop en dient een overweging van de eerste orde te zijn. Dat neemt niet weg dat, afhankelijk van alle omstandigheden van het geval, andere belangen zwaarder kunnen wegen.
De standpunten
6.2
De vrouw is het niet eens met de beslissing van de rechtbank dat de kinderen tweemaal doordeweeks moeten bellen met de ouder waar zij op dat moment niet verblijven. Daarnaast zou zij graag zien dat ten aanzien van het videobelmoment op de zaterdag wordt bepaald dat dit alleen plaatsvindt indien de kinderen er behoefte aan hebben.
6.3
De man meent dat de rechtbank een juiste beslissing heeft genomen. De regeling zoals hij nu is, verloopt goed en de man merkt met name aan [minderjarige 2] dat zij behoefte heeft aan de (video)belmomenten met hem.
Advies van de raad
6.4
De raad adviseert het hof om een (video)belregeling vast leggen met een frequentie van eenmaal doordeweeks en eenmaal in het weekend op een vast moment en met een maximale duur van een half uur per kind.
De beoordeling door het hof
6.5
Op 10 maart 2021 is er een zorgregeling tussen de ouders en de kinderen vastgelegd, die er – kortgezegd - op neer komt dat [minderjarige 1] eenmaal per veertien dagen een weekend bij de vrouw verblijft en [minderjarige 2] eenmaal per veertien dagen een weekend bij de man. De kinderen verblijven dus elk weekend samen bij een van de ouders. Het hof is met de raad van oordeel dat het in het belang van de kinderen is dat zij kunnen (video)bellen met de ouder waarbij ze op dat moment niet verblijven en dat deze regeling voorspelbaar en regelmatig moet zijn. Het hof acht een regeling van één belmoment doordeweeks en één videobelmoment in het weekend passend bij de leeftijd van de kinderen en bij de huidige zorgregeling. Zo blijft er doordeweeks voldoende ruimte voor sociale activiteiten na school en hebben de kinderen toch voldoende gelegenheid tot contact met de ouder waarbij ze op dat moment niet verblijven. Het hof zal bepalen dat de kinderen elke woensdagmiddag om 16.30 uur bellen met de ouder waarbij ze op dat moment niet verblijven, met een maximale duur van een half uur per kind en daarnaast dat de kinderen elke zaterdag op een door de ouders in onderling overleg te bepalen tijdstip videobellen met de ouder waarbij ze op dat moment niet verblijven, met een maximale duur van een half uur per kind. Met de raad acht het hof een maximale duur van een half uur wenselijk, zodat het voor het desbetreffende kind en de desbetreffende ouder voldoende duidelijk is welk tijdsbestek ingeruimd kan worden voor het belgesprek, waardoor rekening kan worden gehouden met de andere activiteiten van het desbetreffende kind.
6.6
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep, en opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de kinderen elke woensdag om 16.30 uur bellen met de ouder waarbij zij op dat moment niet verblijven, met een maximale duur van een half uur per kind;
bepaalt dat de kinderen elke zaterdag op een door de ouders in onderling overleg te bepalen tijdstip videobellen met de ouder waarbij zij op dat moment niet verblijven, met een maximale duur van een half uur per kind;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.F Miedema, J.M.C. Louwinger-Rijk en
J.W. van Zaane, in tegenwoordigheid van mr. V.A.M. Willemsen als griffier en is op
25 oktober 2022 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.