Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[appellante 1] V.O.F.,
[appellante 2] B.V.,
[appellante 3] B.V.,
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
grief 1 in het principaal appelvoeren [appellanten] aan dat het niet nodig was om de omgevingsvergunning van 7 december 2015 te wijzigen om het appartement van [geïntimeerde] te mogen gebruiken als zelfstandige woonruimte, omdat dit gebruik al was toegestaan krachtens die vergunning. Het hof volgt [appellanten] hierin niet. Uit tekening DO-03 die behoort bij de omgevingsvergunning van 7 december 2015 blijkt dat die vergunning zag op de bouw van twee eenheden met een winkelfunctie op de begane grond, twee eenheden met een woon-werkfunctie eveneens op de begane grond en in totaal vijftien eenheden met een woonfunctie op de eerste, tweede en derde verdieping. Verder blijkt uit die tekening, zoals ook de kantonrechter heeft overwogen, dat de op de begane grond ingetekende eenheden met een woon-werkfunctie geen zelfstandige eenheden zijn, maar behoren bij twee van de drie eenheden met een woonfunctie op de eerste verdieping, zoals valt op te maken uit de in die eenheden opgenomen tekst ‘woon-werkfunctie t.b.v. appartement 4 en 5’ en ‘woon-werkfunctie t.b.v. appartement 6’. Ook uit de in de vergunning van 7 december 2015 opgenomen overweging onder het kopje ‘Parkeren’ blijkt dat daarbij is uitgegaan van vijftien woningen en dus niet van zeventien. Dit betekent dat het op basis van die omgevingsvergunning niet was toegestaan om de eenheden met een woon-werkfunctie als
zelfstandigewoonruimte te gebruiken. Anders dan [appellanten] betogen, leidt de omstandigheid dat de indeling van die eenheden blijkens de tekening nader te bepalen is (juist) niet tot een ander oordeel. Toen de eenheden met een woon-werkfunctie toch als zelfstandig woon-appartement aan onder andere [geïntimeerde] werden verkocht, was het dan ook noodzakelijk om de omgevingsvergunning te wijzigen. Dat dit in afwijking van (de tekeningen bij) de afgegeven omgevingsvergunning was, volgt ook uit de bij de gewijzigde vergunning behorende tekening DO-100 waarop die eenheden nu als ‘studio’ zijn aangeduid. [appellanten] voeren in dit verband nog aan dat de wijziging van de vergunning al noodzakelijk was in verband met de vele bouwtechnische wijzigingen die [bedrijf 3] in de afbouw wenste door te voeren en dat de in de aanvraag meegenomen wijziging van het gebruik van de twee eenheden met woon-werkfunctie naar zelfstandige woonruimte hooguit een formaliteit betrof. Echter, [appellanten] hebben hun stelling dat de vergunning met name zag op vele
grieven 2, 4 en 5 in het principaal appelgezamenlijk bespreken. Deze grieven strekken ten betoge dat de vertraging van de oplevering van het door [geïntimeerde] gekochte niet is veroorzaakt door de wijzing van de omgevingsvergunning voor het aantal appartementen (grief 2), dat de kantonrechter ten onrechte vanwege die wijziging een vertraging van twaalf maanden aan [appellanten] heeft toegerekend (grief 5) en dat er, meer in het algemeen, geen causaal verband is tussen de (vermeende) schending van de informatieverplichting en de schade die het gevolg is van de vertraging in de oplevering (grief 4). [appellanten] stellen zich op het standpunt dat de vertraging van de oplevering (geheel) is ontstaan door het faillissement van [bedrijf 1] en de vele wijzigingen die in de afbouwwerkzaamheden nodig waren en de wijziging van de vergunning die daarvoor nodig was. [geïntimeerde] heeft dit gemotiveerd betwist.
grief 2 in incidenteel appelstelt [geïntimeerde] de afwijzing door de kantonrechter van haar vordering tot het betalen van schadevergoeding ter zake van het ontbreken van de grote slaapkamer aan de orde. Daartoe voert zij aan dat op de tekening van het appartement die deel uitmaakt van de bijlagen bij de koop- en aannemingsovereen- komst twee slaapkamers staan ingetekend, zodat [appellanten] de verplichting hadden om ervoor te zorgen dat in het appartement ook twee slaapkamers zouden worden gerealiseerd. Omdat [appellanten] hierin zijn tekortgeschoten, stelt [geïntimeerde] recht te hebben op vergoeding van de ten gevolge van het ontbreken van de grote slaapkamer door haar geleden schade ad € 3.440,- met rente. [appellanten] betwisten dat zij op dit punt zijn tekortgeschoten in de nakoming van de koopovereenkomst met [geïntimeerde] . Volgens [appellanten] is de betreffende ruimte ongeschikt om als slaapkamer te worden gebruikt, omdat die ruimte niet voldoet aan de eisen voor daglichttoetreding die het Bouwbesluit 2012 aan het gebruik daarvan als slaapkamer stelt. Het bouwen conform het Bouwbesluit 2012 is echter een verplichting van de aannemer ( [bedrijf 1] ) uit hoofde van de aannemingsovereenkomst en niet van [appellante 1] als verkoper, aldus [appellanten]
“alle wijzigingen die [bedrijf 3] met jullie heeft besproken en de daglichttoetreding in de grote slaapkamer”, terwijl uit het vervolg van die e-mail blijkt dat hiervan een bedrag van € 5.000,- betrekking heeft op het probleem met de grote slaapkamer. Blijkens het in opdracht van [geïntimeerde] opgestelde, door [appellanten] niet betwiste, taxatierapport van van [bedrijf 4] B.V. te [plaats 2] van 5 juli 2019, dat als productie 38 bij de inleidende dagvaarding is gevoegd, bedraagt de waardevermindering wegens het ontbreken van een tweede, grote, slaapkamer (afgerond) € 8.440,-. Gelet hierop en met in achtneming van het reeds ter zake van de slaapkamer door [geïntimeerde] van Woningborg ontvangen bedrag van
grief 1 in incidenteel appeldat de overweging van de kantonrechter dat de koopovereenkomst en de aannemingsovereenkomst die zij met respectievelijk [appellante 1] en [bedrijf 1] heeft gesloten als afzonderlijke overeenkomsten moeten worden beschouwd onjuist is. Deze grief leidt, ook als [geïntimeerde] in dit betoog wordt gevolgd, niet tot een andere uitkomst en behoeft om die reden geen bespreking.