ECLI:NL:GHAMS:2022:2996

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 oktober 2022
Publicatiedatum
22 oktober 2022
Zaaknummer
200.308.211/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beschikking tot instelling van mentorschap ten behoeve van een alleenstaande moeder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 25 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beschikking van de kantonrechter van 17 februari 2022, waarbij een mentorschap was ingesteld voor [de vrouw]. [de vrouw] is geboren in 1992 en woont sinds 2017 met haar zoon bij [de stichting 1]. De kantonrechter had op verzoek van [de stichting 1] een mentorschap ingesteld, omdat er zorgen waren over de wilsbekwaamheid van [de vrouw] in het kader van haar wens om draagmoeder te worden.

In hoger beroep heeft [de vrouw] aangevoerd dat zij in staat is om haar eigen belangen te behartigen en dat er geen reden is voor het instellen van een mentorschap. Ze heeft een reguliere baan, een goed netwerk en is fysiek en mentaal gezond. De huidige mentor en [de stichting 1] hebben echter betoogd dat [de vrouw] kwetsbaar is en dat een mentorschap noodzakelijk is voor haar bescherming.

Het hof heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig afgewogen. Het hof concludeert dat er op dit moment onvoldoende feiten of omstandigheden zijn die het instellen van een mentorschap rechtvaardigen. De wens van [de vrouw] om geen draagmoeder te worden en haar huidige situatie zijn doorslaggevend. Het hof vernietigt de beschikking van de kantonrechter en wijst het verzoek tot instelling van een mentorschap af.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.308.211/01
Zaaknummer rechtbank: 9658689 \ EB VERZ 22-1312
Beschikking van de meervoudige kamer van 25 oktober 2022 in de zaak van
[de vrouw ] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: [de vrouw ] ,
advocaat: mr. C.J.P. Liefting te Mijdrecht.
Als belanghebbenden zijn verder aangemerkt:
-de stichting [de stichting 1] (hierna te noemen: [de stichting 1] );
- de stichting [de stichting 2] [plaats A] (hierna te noemen: de huidige mentor), gevestigd te [plaats A] ;
- [de moeder] (hierna te noemen: de moeder);
- [de zus] (hierna te noemen: de zus).

1.Het verloop van de procedure bij de rechtbank

Het hof verwijst voor het verloop van de procedure bij de rechtbank naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna te noemen: de kantonrechter) van 17 februari 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
[de vrouw ] is op 15 maart 2022 in hoger beroep gekomen van de hiervoor genoemde beschikking van de kantonrechter van 17 februari 2022.
2.2
[de stichting 1] heeft op 13 mei 2022 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof is ook het volgende stuk ingekomen:
- een brief van de zijde van [de vrouw ] van 17 mei 2022 met bijlage.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat [de stichting 1] deze brief niet heeft ontvangen. De mondelinge behandeling is geschorst om [de stichting 1] in de gelegenheid te stellen de brief te lezen. [de stichting 1] heeft bezwaar gemaakt tegen de inhoud van de brief. Het hof heeft vervolgens besloten dat de brief geen onderdeel zal uitmaken van het dossier, omdat de brief een inhoudelijke reactie op het verweerschrift inhoudt en daarmee in strijd komt met de ook in rekestzaken geldende twee-conclusieregel.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 23 september 2022 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- [de vrouw ] , bijgestaan door haar advocaat;
- namens [de stichting 1] [X] de [Y] , bijgestaan door mr. J.C. Plettenburg, advocaat te Amsterdam;
- de huidige mentor, vertegenwoordigd door [mentor 1] en [mentor 2] ;
- de moeder;
- de zus.

3.De feiten

3.1
[de vrouw ] is geboren [in] 1992 te [plaats B] .
3.2
[de vrouw ] woont sinds 23 januari 2017 met haar zoon, [zoon] , geboren [in] 2015 te [plaats C] , bij [de stichting 1] , locatie Ouder en Kind [adres] te [plaats A] .

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter, op verzoek van [de stichting 1] , een mentorschap ingesteld ten behoeve van [de vrouw ] , met benoeming van de huidige mentor als mentor.
4.2
[de vrouw ] verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en het inleidend verzoek van [de stichting 1] (alsnog) af te wijzen, dan wel een beslissing te nemen die het hof juist acht.
4.3
[de stichting 1] verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ter beoordeling ligt aan het hof de vraag voor of er grond aanwezig is voor instelling van een mentorschap ten behoeve van [de vrouw ] .
5.2
Op grond van artikel 1:450 lid 1 BW kan de rechter ten behoeve van een meerderjarige een mentorschap instellen indien de meerderjarige als gevolg van zijn geestelijke of lichamelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is of bemoeilijkt wordt zijn belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen.
Het mentorschap kan op grond van het derde lid van dit artikel eveneens worden ingesteld, indien te verwachten is dat een meerderjarige binnen afzienbare tijd in de in het eerste lid bedoelde toestand zal verkeren.
5.3
[de vrouw ] voert in hoger beroep aan dat er geen grond is voor het instellen van een mentorschap. [de vrouw ] heeft op geen moment in haar leven niet ten volle haar belangen van welke aard dan ook zelf kunnen waarnemen. Zij is een alleenstaande moeder die de zorg heeft voor haar zoon, fysiek en mentaal gezond is en een reguliere baan, een goed netwerk en geen schulden heeft. Over belangrijke beslissingen denkt zij altijd goed na en overlegt zij vaak met de moeder en de zus. Bovendien is [de vrouw ] wilsbekwaam en heeft haar huisarts in een brief laten weten nooit te hebben getwijfeld aan het vermogen van [de vrouw ] om voor haar eigen belangen of die van haar zoon op te komen.
[de stichting 1] heeft het mentorschap ten behoeve van [de vrouw ] verzocht omdat zij draagmoeder wilde worden. Op dit moment wil [de vrouw ] echter geen draagmoeder meer worden en deze wens ziet zij in de nabije toekomst ook niet ontstaan. Zij wil tijd voor en met haar zoon hebben. Er is dan ook geen reden (meer) om een mentor ten behoeve van [de vrouw ] in te stellen. Bovendien is voortzetting van het mentorschap niet zinvol, omdat [de vrouw ] momenteel geen contact met de huidige mentor heeft.
5.4
[de stichting 1] voert aan dat de kantonrechter op goede gronden het inleidende verzoek van [de stichting 1] heeft toegewezen. In de zomer van 2021 ontstonden bij [de stichting 1] grote zorgen toen bleek dat [de vrouw ] vergaande stappen had gezet om draagmoeder te worden. Zij had een draagmoederovereenkomst ondertekend zonder voorafgaand (juridisch) advies in te winnen en zij had haar spiraal laten verwijderen. Het traject om draagmoeder te worden is gestopt, omdat de wensouders niet meer verder wilden.
[de stichting 1] meent dat [de vrouw ] de consequenties van het draagmoederschap niet kan overzien. Momenteel is draagmoederschap bij [de vrouw ] niet meer aan de orde. De gang van zaken met betrekking tot het draagmoederschap laat echter zien dat [de vrouw ] zich niet realiseert hoe kwetsbaar zij is. Mentorschap biedt haar de bescherming die nodig kan zijn in dergelijke situaties en dient daarbij als (sociaal) vangnet.
[de stichting 1] onderschrijft dat [de vrouw ] een capabel mens en een capabele moeder is. Tegelijkertijd is zij kwetsbaar. Bij alledaagse zaken kan zij goed voor zichzelf en voor haar zoon zorgen, maar zij wordt gemakkelijk overschat en overschat soms ook zichzelf. Uit de psychodiagnostische gegevens blijkt dat [de vrouw ] een matig verstandelijke beperking heeft en op zwakbegaafd niveau functioneert. [de stichting 1] is van mening dat de verklaring van de huisarts van [de vrouw ] buiten beschouwing gelaten dient te worden, omdat de KNMG-richtlijn ‘Omgaan met medische gegevens’ voorschrijft dat een behandelend arts geen geneeskundige verklaring met daarin een waardeoordeel over een eigen patiënt mag verstrekken.
5.5
De huidige mentor heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat zij als stichting eindverantwoordelijke is voor [de vrouw ] . Na de bestreden beschikking heeft de huidige mentor telefonisch contact gehad met [de vrouw ] . [de vrouw ] heeft toen laten weten het niet eens te zijn met het mentorschap. Momenteel is er geen contact tussen de huidige mentor en [de vrouw ] .
5.6
De moeder en de zus hebben ter zitting in hoger beroep verklaard dat zij het mentorschap ten behoeve van [de vrouw ] niet noodzakelijk achten. [de vrouw ] bespreekt veel met de moeder en de zus en zij kunnen haar begeleiden en helpen bij het maken van keuzes. Een extern persoon, in de vorm van een mentor, is niet nodig. Een mentor kan bovendien kleine signalen bij [de vrouw ] niet oppikken. De moeder en de zus kunnen dit wel. Dit is bij iemand met een licht verstandelijke beperking zoals [de vrouw ] van groot belang.
De moeder heeft ter zitting verder verklaard dat indien het hof het mentorschap ten behoeve van [de vrouw ] noodzakelijk acht, zij ervoor openstaat om te worden benoemd tot mentor van [de vrouw ] .
5.7
Naar het oordeel van het hof is in dit stadium niet, althans onvoldoende, gebleken van feiten of omstandigheden die grond opleveren voor instelling van een mentorschap ten behoeve van [de vrouw ] . Tussen partijen is niet in geschil dat [de vrouw ] een (matig) verstandelijke beperking heeft en in zoverre kwetsbaar is. Dat is op zichzelf echter niet voldoende voor het instellen van een mentorschap. Het hof begrijpt dat [de stichting 1] het mentorschap voor [de vrouw ] bij de kantonrechter met name heeft verzocht vanwege haar wens om draagmoeder te worden en de stappen die zij had ondernomen om dit te bewerkstelligen. [de vrouw ] heeft echter in hoger beroep aangegeven dat zij die wens momenteel niet heeft en dat dit in de nabije toekomst niet zal veranderen. Ook [de stichting 1] onderkent dat draagmoederschap bij [de vrouw ] momenteel niet meer aan de orde is. Dit maakt dat het hof ook hierin geen grond ziet voor het instellen van een mentorschap ten behoeve van [de vrouw ] . De mogelijkheid dat [de vrouw ] op termijn toch weer de wens krijgt om draagmoeder te worden en daaraan uitvoering wil geven, is een onzekere toekomstige gebeurtenis die aan de hand van alle omstandigheden die zich dan voordoen moet worden beoordeeld en die op dit moment een beschermingsmaatregel in de vorm van mentorschap niet kan rechtvaardigen. Het hof laat dan nog de vraag buiten beschouwing of mentorschap in gevallen als deze hoe dan ook de aangewezen maatregel is. Op grond van het voorgaande zal de bestreden beschikking worden vernietigd en het verzoek van [de stichting 1] (alsnog) worden afgewezen. Op de overige argumenten van [de vrouw ] en [de stichting 1] hoeft niet meer te worden ingegaan.
5.8
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 17 februari 2022 en, opnieuw beschikkende:
wijst af het inleidende verzoek tot instelling van een mentorschap ten behoeve van [de vrouw ] , geboren [in] 1992 te [plaats B] .
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.C. Schenkeveld, A. van Haeringen en M. Perfors, in tegenwoordigheid van mr. F. de Jongh als griffier, en is op 25 oktober 2022 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.