ECLI:NL:GHAMS:2022:2991

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 oktober 2022
Publicatiedatum
21 oktober 2022
Zaaknummer
K21/230419 (beklag ex. art. 12 Sv)
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beklag ex. art. 12 Sv inzake verkeersongeval met dodelijke afloop

Op 18 oktober 2022 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een beklagprocedure ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Het beklag was ingediend door klagers, de ouders van een 14-jarige dochter die op 25 juli 2020 is overleden na een verkeersongeval waarbij zij door een auto is overreden. De klagers waren van mening dat de officier van justitie onvoldoende had gehandeld door slechts een strafbeschikking op te leggen aan de beklaagde, die een geldboete van € 1.500,- kreeg opgelegd voor overtreding van de verkeersregels. De advocaat-generaal had in een verslag geadviseerd het beklag toe te wijzen en het openbaar ministerie opdracht te geven tot het vorderen van een procedure bij de rechter-commissaris. Tijdens de behandeling in raadkamer op 8 september 2022 hebben klagers hun standpunt toegelicht, waarbij zij stelden dat de beklaagde zich schuldig had gemaakt aan ernstige verkeersdelicten. Het hof oordeelde dat het onderzoek niet volledig was en dat er voldoende aanknopingspunten waren voor nader onderzoek naar de toedracht van het ongeval en de mogelijke verplaatsing van het lichaam van het slachtoffer. Het hof besloot de vervolging van de beklaagde te bevelen en gaf de officier van justitie de opdracht om de vordering te doen als bedoeld in artikel 181 Sv. De beslissing van het hof is definitief en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beschikking.

Uitspraak

afdeling strafrecht
beklagkamer
rekestnummer K21/230419
Beschikking op het beklag van:
[klager01] en [klager02],
klagers,
woonplaats kiezende op het kantooradres van hun gemachtigde:
mr. S.M. Diekstra, advocaat te Leiden.

1.Het beklag

Het hof heeft op 5 november 2021 het klaagschrift ontvangen. Het beklag richt zich tegen de beslissing van de officier van justitie bij het arrondissementsparket Noord-Holland om bij de strafvervolging van
[beklaagde01](hierna: beklaagde) te volstaan met het uitvaardigen van een strafbeschikking die strekt tot het betalen van een geldboete van € 1.500,- wegens overtreding van artikel 19 Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990. De zaak betreft het verkeersongeval waarbij [slachtoffer01] , de 14-jarige dochter van klagers, door een personenauto is overreden, ten gevolge waarvan zij is overleden.

2.Het verslag van de advocaat-generaal

Bij verslag van 2 augustus 2022 heeft de advocaat-generaal het hof in overweging gegeven het beklag toe te wijzen en het openbaar ministerie op grond van artikel 12i lid 3 Wetboek van Strafvordering (Sv) opdracht te geven tot het vorderen van een procedure als bedoeld in artikel 181 Sv bij de rechter-commissaris.

3.De voorhanden stukken

Het hof heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift en de aanvulling daarop;
- het verslag van de advocaat-generaal;
- het dossier van de politie;
- het ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie bij het arrondissementsparket Noord-Holland
van 19 juli 2022.

5.De behandeling in raadkamer

Op 10 maart 2022 heeft het hof de behandeling van het beklag aangehouden tot 1 september 2022 (pro-formabehandeling). De advocaat-generaal en de gemachtigde van klagers hadden daartoe verzocht in verband met nader onderzoek van de zaak door deskundigen.
Op 1 september 2022 heeft het hof de behandeling van het beklag aangehouden tot de inhoudelijke behandeling in raadkamer op 8 september 2022.
Het hof heeft klagers in de gelegenheid gesteld op 8 september 2022 het beklag toe te lichten. Klagers zijn, bijgestaan door de gemachtigde, in raadkamer verschenen en hebben het beklag toegelicht en gehandhaafd.
Klagers hebben zich op het standpunt gesteld dat beklaagde zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW), omdat deze aanmerkelijk onoplettend en onvoorzichtig heeft gehandeld door langere tijd niet op de weg en de weggebruikers vóór hem te letten. Tevens menen klagers dat sprake is geweest van overtreding van artikel 7 WVW, nu uit het onderzoek is gebleken dat [slachtoffer01] kort na de aanrijding moet zijn verplaatst. Subsidiair dient beklaagde te worden vervolgd wegens overtreding van artikel 450 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), omdat [slachtoffer01] in hulpeloze toestand op de weg is achtergelaten.
Voorts heeft het hof beklaagde in de gelegenheid gesteld op 8 september 2022, op een ander tijdstip dan klagers, te worden gehoord. Namens beklaagde is mr. A. Boumanjal, advocaat te Utrecht, in raadkamer verschenen. Deze heeft het hof primair verzocht de klacht af te wijzen, subsidiair de beslissing op beklag aan te houden teneinde alsnog onderzoek te verrichten naar mogelijke DNA-sporen ter plaatse van de andere inzittenden van de auto, meer subsidiair enkel de opdracht aan het openbaar ministerie te geven tot het vorderen van een procedure als bedoeld in artikel 181 Sv bij de rechter-commissaris.
De advocaat-generaal is bij de behandelingen in raadkamer aanwezig geweest. In hetgeen in raadkamer naar voren is gekomen heeft deze geen aanleiding gevonden de conclusie in het verslag te herzien.

4.De beoordeling van het beklag

Op 25 juli 2020 is de 14-jarige [slachtoffer01] – dochter van klagers – op de provinciale weg tussen Monnickendam en Marken overreden door een personenauto, bestuurd door beklaagde [beklaagde01] . [slachtoffer01] is ter plaatse aan haar verwondingen overleden. Tijdens deze noodlottige gebeurtenis bevonden zich nog drie andere personen in de auto: [naam01] zat als bijrijder naast beklaagde, [naam02] en [naam03] zaten op de achterbank.
Voor de weergave van de overige feitelijke uitgangspunten die van belang zijn voor de beoordeling verwijst het hof naar de inhoud van het ambtsbericht en het verslag.
Het beoordelingskader
Het hof heeft te beoordelen of de strafrechter die over deze zaak zou moeten oordelen – al dan niet na nader onderzoek – zou kunnen komen tot een veroordeling voor enig strafbaar feit. Daarnaast moet het hof beoordelen of er, gelet op alle omstandigheden, voldoende belang is bij het alsnog instellen van strafrechtelijke vervolging. Indien het antwoord op beide vragen bevestigend luidt, zal een bevel tot vervolging worden gegeven.
De overwegingen van het hof
Het hof stelt voorop dat de door het openbaar ministerie aan beklaagde uitgevaardigde strafbeschikking een afdoeningsbeslissing is, die alleen terzijde kan worden gesteld door een beslissing van het hof in deze beklagprocedure. Dat deze strafbeschikking niet volledig is ten uitvoer gelegd, maakt dit niet anders. Die laatste omstandigheid maakt tevens, gezien artikel 12k, tweede lid, Sv, dat het beklag tijdig is ingediend.
Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat het onderzoek in deze zaak niet volledig is geweest. Er zijn voldoende aanknopingspunten voor het doen verrichten van nader onderzoek naar de toedracht van het verkeersongeval en de mogelijke verplaatsing van het lichaam van [slachtoffer01] , zoals weergegeven in het verslag.
Bij deze stand van zaken acht het hof de aan beklaagde opgelegde strafbeschikking geen passende afdoening.
Gelet hierop zal het hof de vervolging bevelen van beklaagde [beklaagde01] en de last geven dat daarbij door de officier van justitie de vordering zal worden gedaan als bedoeld in artikel 181 Sv, teneinde de rechter-commissaris deze en overigens nodig geachte onderzoekshandelingen te laten verrichten. In dat kader kan tevens het door de advocaat van beklaagde voorgestelde DNA-onderzoek worden meegenomen. Het met het oog daarop gedane verzoek tot aanhouding van de behandeling van het beklag wordt dan ook afgewezen.
De wet biedt geen ruimte de officier van justitie te gelasten voormeld onderzoek te vorderen, zonder dat daarbij tevens de vervolging van beklaagde wordt bevolen. Het daartoe strekkende verzoek van de advocaat van beklaagde wordt daarom afgewezen.
Indien – (mede) naar aanleiding van het nadere onderzoek – verdere vervolging van beklaagde kansrijk is, is het bij uitstek de strafrechter die in staat geacht kan worden te oordelen over de vraag of voldoende bewijsmateriaal aanwezig is voor een bewezenverklaring van een strafbaar feit of strafbare feiten, zoals de in het beklag genoemde feiten, en welke straf in dat geval passend is. Al naar gelang de uitkomst van het nadere onderzoek zal moeten worden bezien voor welk(e) feit(en) de vervolging kan worden ingesteld. Het hof acht het prematuur om nu al vast te stellen dat vervolging voor artikel 6 WVW niet kan plaatsvinden. Het onderzoek is immers nog niet volledig gedaan en pas na analyse van de resultaten van het nadere onderzoek kan daarover definitief worden beslist.
Het gaat in deze zaak om ernstige feiten die het belang van het menselijk leven, de lichamelijke integriteit en meer in algemene zin de verkeersveiligheid betreffen. Daarmee is er voldoende algemeen belang bij strafvervolging.
Het hof zal daarom als volgt beslissen.

5.De beslissing

Het hof beveelt de officier van justitie om
[beklaagde01]te vervolgen ter zake de feiten waarop het beklag betrekking heeft en geeft de last dat door de officier van justitie ter zake voormeld de vordering zal worden gedaan als bedoeld in artikel 181 van het Wetboek van Strafvordering.
Deze beschikking, waartegen voor betrokkenen geen rechtsmiddel openstaat, is gegeven op
18 oktober 2022 door mrs. P.F.E. Geerlings, voorzitter, E, de Greeve en E. van Die, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Huizenga, griffier, en bij afwezigheid van de griffier alleen ondertekend door de voorzitter.