ECLI:NL:GHAMS:2022:2985

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 oktober 2022
Publicatiedatum
20 oktober 2022
Zaaknummer
200.295.576/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dekkingsgeschil inzake brandschade en schending van garantieclausule in verzekeringspolis

In deze zaak gaat het om een dekkingsgeschil tussen [appellante], een winkel en afhaalrestaurant in Aziatische producten, en de verzekeraar, Nationale Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V., die de rechtsopvolger is van Vivat Schadeverzekeringen N.V. De verzekeraar weigert dekking voor brandschade die is ontstaan in de winkel van [appellante] op 16 oktober 2019. De weigering is gebaseerd op de schending van een garantieclausule in de verzekeringsovereenkomst, die vereist dat de elektrische installatie periodiek wordt onderhouden en gekeurd volgens de NEN-normen. De rechtbank heeft in eerste aanleg geoordeeld dat [appellante] deze verplichtingen niet is nagekomen, en het hof bevestigt dit oordeel in hoger beroep. Het hof oordeelt dat de verzekeraar terecht dekking heeft geweigerd, omdat [appellante] niet heeft aangetoond dat de schade niet is veroorzaakt of vergroot door de schending van de onderhoudsplicht. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en wijst de vorderingen van [appellante] af.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.295.576/01
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/680320 HA ZA 20-245
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 25 oktober 2022
inzake
[appellante] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
advocaat: M. de Boorder te ‘s-Gravenhage,
tegen
NATIONALE NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.als rechtsopvolger onder algemene titel van Vivat Schadeverzekeringen N.V.,
gevestigd te ‘s-Gravenhage,
geïntimeerde,
advocaat: W.A.M. Rupert te Rotterdam.
Partijen worden hierna [appellante] en de verzekeraar genoemd.

1.De zaak in het kort

Bij [appellante] , een winkel, afhaalrestaurant en cateraar in Aziatische producten, breekt brand uit waardoor schade ontstaat. De verzekeraar weigert dekking te verlenen voor de schade omdat [appellante] garantieclausules in de polis zou hebben geschonden. De rechtbank oordeelt dat [appellante] de garantieclausule die ziet op het onderhoud van de elektrische installatie heeft geschonden en concludeert dat de verzekeraar daarom dekking onder de polis mocht weigeren. Hiertegen richt zich het hoger beroep. Het hof komt tot de conclusie dat de verzekeraar mocht weigeren dekking te verlenen voor de schade van [appellante] . Dit leidt tot een bekrachtiging van het vonnis van de rechtbank.

2.Het geding in hoger beroep

[appellante] is bij dagvaarding van 19 april 2021 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 20 januari 2021, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellante] als eiseres en de verzekeraar als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met een productie;
- verzoek wijziging aanduiding in de procedure alsmede memorie van antwoord;
- akte uitlating inzake verzoek wijziging aanduiding in procedure;
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellante] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en – uitvoerbaar bij voorraad – alsnog haar vorderingen in hoger beroep zal toewijzen, met veroordeling van de verzekeraar in de kosten van het geding in beide instanties.
De verzekeraar heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met – uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep met nakosten.
Nationale Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V. heeft meegedeeld dat zij de rechtsopvolger onder algemene titel is van de gedaagde partij in eerste aanleg, Vivat Schadeverzekeringen N.V., en het hof verzocht dat de procedure verder op haar naam wordt gevoerd. [appellante] heeft met dit verzoek ingestemd. Het hof vat deze mededeling op als een aanzegging van een grond tot schorsing in de zin van artikel 225 lid 2 Rv en een verklaring dat het geding wordt hervat in de zin van artikel 227 lid 1 sub b Rv. Nu gebleken is dat [appellante] met hervatting van het geding heeft ingestemd, wordt de zaak op naam van Nationale Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V. voorgezet. Het hof duidt zowel Nationale Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V. als Vivat Schadeverzekeringen N.V. aan als ‘de verzekeraar’.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

3.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 – 2.11 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten, die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
3.1
[appellante] is de handelsnaam van appellante. [appellante] is een winkel, afhaalrestaurant en cateraar van Aziatische producten.
3.2
[appellante] heeft via bemiddeling van tussenpersoon [tussenpersoon] te [plaats] (hierna ‘de tussenpersoon’) een pakketpolis “Reaal Bedrijven Totaal Plan” afgesloten bij de verzekeraar met ingangsdatum 2 maart 2015.
3.3
De vervaldatum van de pakketpolis was 1 januari 2016. De pakketpolis betrof een inventaris-/goederenverzekering, een bedrijfsschadeverzekering en een aansprakelijkheidsverzekering voor bedrijven. Het bij de polis behorende clausuleblad bevat onder meer de clausule “2900 Garantie” en “2714 Horeca (garantie)”.
3.4
De pakketpolis is vanaf 1 januari 2016 jaarlijks door de verzekeraar verlengd.
3.5
Op 31 oktober 2018 ontving [appellante] in het kader van de jaarlijkse verlenging van de pakketpolis van de tussenpersoon een e-mail met de mededeling dat de verzekeraar het verzekeringspakket van [appellante] had geregistreerd als een “Special Limit”. Dit houdt onder andere in dat de verzekeraar de pakketpolis drie-jaarlijks beoordeelt voor verlenging. Verder deelde de tussenpersoon in de e-mail mee dat dit recent was gebeurd ten behoeve van de verlenging per 1 januari 2019, dat de behandelaar bij de verzekeraar het restaurant kent en had aangegeven dat het verzekerd bedrag van de inventaris/goederen van € 11.200,- aan de lage kant was. Uiteindelijk is in de per 23 januari 20l9 verlengde polis de waarde van de inventaris/goederen gesteld op € 40.600,-.
3.6
Blijkens het polisblad van de per 23 januari 2019 verlengde polis zijn de clausules “2900 Garantie” en “2714 Horeca (garantie)” nog steeds van toepassing. Deze clausules luiden als volgt:
"Clausule 2900 – Garanties
Als niet voldaan wordt aan één of meer garantieclausules op deze polis, is Reaal niet verplicht de schadevergoeding te betalen. Tenzij u aantoont dat de schade niet door het niet-nakomen van de garantie veroorzaakt of vergroot is.
Clausule 2714 - Horeca (garantie)
De verzekerde garandeert aan de maatschappij en deze verzekering geschiedt daarom ook op de uitdrukkelijke voorwaarde dat:
1. tenminste om de vijf jaar de elektrische installatie door een erkend elektrotechnisch bureau wordt gecontroleerd of de elektrische installatie voldoet aan de norm NEN l0l0 (veiligheidsvoorschriften voor laagspanningsinstallaties). Voorts dient de elektrische installatie te worden onderhouden overeenkomstig NEN-EN 501l0 (NEN 3140). Levensbedreigende en brandgevaarlijke situaties behoren direct te worden hersteld. De maatschappij dient in het bezit te worden gesteld van een kopie van het certificaat NEN-EN 501l0 (NEN 3140). (...)"
3.7
In de nacht van 15 op 16 oktober 2019 is brand uitgebroken in de winkelruimte van [appellante] .
3.8
Op 17 oktober 2017 heeft CED Nederland B.V (hierna ‘CED’) in opdracht van de verzekeraar een technisch onderzoek ingesteld naar de oorzaak en de omvang van de brand.
3.9
In het rapport Technisch Onderzoek van 8 november 2019 van CED (hierna ‘het CED rapport’) staat, voor zover van belang, het volgende:
"
(...)
3 Onderzoek
3.1
Algemeen
0.46
uur: melding
De brandweer trof een afgesloten winkelruimte aan. De brandweer trof geen bijzonderheden aan. Het in de winkelruimte aanwezige sprinklersysteem is geactiveerd. Hierdoor was de brand nagenoeg al geblust.
Politie en TBO (team brandonderzoek van de brandweer) hebben geen technisch onderzoek ingesteld.
In de winkel hingen camera's. De camera's toonden echter geen beelden van het ontstaan van de brand en het verloop hiervan.
3.2
Plaats ontstaan brand/oorzaak
Onderzoek 17 oktober 2019 door [naam 1]
(…)
Foto 10. De elektrische bedrading was via een opening het kastje ingevoerd. Ik trof in de houten muurafwerking en in de muur zelf geen materialen aan waarmee de wandcontactdoos en de lasdoos voor de brand bevestigd zouden kunnen zijn geweest. Ook werden er op deze plaats geen uitsparringen aangetroffen.
Verzekerde kon mij niet vertellen of en waar de wandcontactdoos en lasdoos bevestigd zijn geweest. Gelet op bovenstaande leid ik af, dat de wandcontactdoos en de lasdoos of los aan de bedrading hebben gehangen of los op de vloer hebben gelegen.
(...)
Aan de hand van het totale brandbeeld heb ik, [naam 1] , de plaats van het ontstaan van de brand vastgesteld. Deze plaats bevond zich ter hoogte van een houten kastje/houten muurafwerking achter de koelvitrine/toonbank van de winkel.
Aan de hand van het totale brandbeeld, daarbij lettend op de diepe inbrandingen in het houten kastje en de houten muurafwerking heb ik het centrum van de plaats van het ontstaan van de brand vastgesteld.
Binnen het centrum trof ik, [naam 1] , als potentiele inleiders van de brand de restanten van een tafelcontactdoos en van een losse (hangend of liggend) wandcontactdoos met daaraan een gesmolten lasdoos aan. De tafelcontactdoos vertoonde alleen smeltsporen van buitenaf. Deze sloot ik dan ook uit als potentiele inleider van de brand. Sporentechnisch stelde ik vast, dat in één van de aansluitingen van de wandcontactdoos een stekker met randaarde heeft bevonden. Van welke elektrische verbruiker deze stekker is geweest, is mij niet bekend geworden. De stekker van de aangesloten elektrische verbruiker is gelet op het brandbeeld na de brand uit de wandcontactdoos verwijderd.
De wandcontactdoos met versmolten lasdoos en de elektrische bedrading (losse aders) heb ik veiliggesteld en voor nader onderzoek overgedragen aan de experts van EMN [naam 2] en [naam 3] .
(...)
Onderzoek op 1 november 2019 door ing. [naam 2] en [naam 3] van EMN
Wij, hebben de verbrande wandcontactdoos met samengesmolten materiaal en de los bijgeleverde aders, onderzocht en beoordeeld.
Op één van de aders, die uit de achterzijde van het wandcontactdoos naar de lasdoos liepen, is vonkerosie zichtbaar (zie foto 13).
(...)
Op één van de drie los aangeleverde aders, uit de lasdoos, treffen wij een smeltparel aan (zie foto 14).
(...)
Aan de twee andere aders uit het wandcontactdoos werden restanten van lasklemmen aangetroffen (zie foto l3). Aan de nul-ader werden sporen van vonkerosie aangetroffen. De lasklem van deze nul-ader werd niet in de restanten aangetroffen.
Vervolgens werd het samengesmolten materiaal van de wandcontactdoos (kunststof, deels verkoold) verwijderd (zie foto l7).
(...)
De aders in de wandcontactdoos waren nog grotendeels voorzien van isolatiemateriaal. Verder werden geen sporen van vonkerosie en/of sluiting in de wandcontactdoos aangetroffen. De brand is dan ook niet in de wandcontactdoos ontstaan.
Gelet op het vorenstaande lijkt het zeer waarschijnlijk, dat de brand door een slechte verbinding in een lasklem achter de wandcontactdoos is ontstaan.

4.Clausules / Voorwaarden

U verzocht ons om naar de van toepassing zijnde clausules te kijken.
(...)
Uw verzekerde kon geen keuringsbewijs/certificaat overhandigen waaruit blijkt dat de elektrische installatie periodiek is geïnspecteerd door een elektrotechnisch installatiebedrijf.
De brand is zeer waarschijnlijk ontstaan ten gevolge van een gebrekkige verbinding (lasklem). Deze lasklem maakt deel uit van de gebouwinstallatie. Een lasklem behoort volgens de NEN l0l0 ondergebracht te zijn in een lasdoos. Deze behoort deugdelijk gemonteerd te zijn, onder meer om te voorkomen dat bedrading en verbindingen in deze lasdoos onder mechanische spanning komen te staan (waardoor de verbinding gebrekkig kan worden of los kan raken).
Bij een NEN 3140-keuring dient de elektrische installatie visueel beoordeeld te worden. Een loshangende wandcontactdoos/lasdoos was dan aan het licht gekomen, waarna deze deugdelijk bevestigd zou kunnen zijn.

5.Analyse

Gelet op het vorenstaande, mede gelet op het ontbreken van een andere brandoorzaak, maakt het zeer waarschijnlijk dat de brand in de winkelruimte van verzekerde door een gebrekkige verbinding (lasklem) in de losse wandcontactdoos is ontstaan, waarbij één of meerdere vrijgekomen vonken omliggend brandbaar materiaal hebben ontstoken. (...)
3.1
EMN heeft in opdracht van de verzekeraar onderzoek gedaan naar de schade. Volgens het Rapport van Expertise van 18 november 2019 is met [appellante] overeenstemming bereikt over de hoogte van de totale schade, die is vastgesteld op
€ 47.492,94.
3.11
De verzekeraar heeft geweigerd deze schade aan [appellante] te vergoeden. De verzekeraar heeft zich hierbij beroepen op schending door [appellante] van garantieclausule 2714, zowel wat betreft de NEN 1010-keuring als het NEN 3140 onderhoud.

4.Beoordeling

4.1
In dit geding heeft [appellante] in hoger beroep gevorderd dat het hof uitvoerbaar bij voorraad de verzekeraar alsnog veroordeelt tot het vergoeden van de door [appellante] geleden schade van € 47.492,94, vermeerderd met de omzetbelasting en de wettelijke rente vanaf 16 oktober 2019 tot aan de dag van algemene voldoening, alsmede het bedrag van € 1.158,- aan buitengerechtelijke kosten, onder veroordeling van de verzekeraar in de kosten van de procedure in beide instanties.
4.2
De rechtbank heeft deze vordering afgewezen. Zij heeft – kort weergegeven en voor zover in hoger beroep van belang – geoordeeld dat [appellante] haar verplichting de elektrische installatie conform NEN 3140 te onderhouden niet is nagekomen en het certificaat NEN 3140 niet aan de verzekeraar kon overhandigen toen deze daarom vroeg. De rechtbank heeft hieruit geconcludeerd dat [appellante] garantieclausule 2714 heeft geschonden. De rechtbank heeft het betoog van [appellante] dat de schade niet door het niet-nakomen van de garantie is veroorzaakt of vergroot, verworpen. Volgens de rechtbank heeft de verzekeraar daarom terecht dekking geweigerd conform het bepaalde in clausule 2900.
4.3
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellante] met vier grieven op.
4.4
Met grief 1 bestrijdt [appellante] het oordeel van de rechtbank dat zij garantieclausule 2714 heeft geschonden door de elektrische installatie niet conform NEN 3140 te onderhouden en geen certificaat NEN 3140 aan de verzekeraar te overhandigen toen deze daarom vroeg.
4.5
De rechtbank heeft naar het oordeel van het hof terecht overwogen dat het bij de uitleg van deze clausule aankomt op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepaling mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (de zogenaamde Haviltex-maatstaf). Nu de garantieclausule onderdeel is van een pakketpolis waarbij in de regel over de individuele voorwaarden niet tussen partijen wordt onderhandeld – en gesteld noch gebleken is dat dat hier anders is – is deze uitleg met name afhankelijk van objectieve factoren zoals de bewoordingen waarin de desbetreffende bepaling is gesteld, gelezen in het licht van de polisvoorwaarden als geheel (vgl. HR l6 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008 BC2793). Hierbij zijn alle omstandigheden van het concrete geval en de gebruiken in de branche op dit punt, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen, van belang.
4.6
Met inachtneming van deze norm heeft de rechtbank garantieclausule 2714 op het punt van het NEN 3140 onderhoud en het NEN 3140 certificaat als volgt uitgelegd. De rechtbank heeft voorop gesteld dat de letterlijke bewoordingen van de clausule duidelijk zijn. De clausule bevat een eerste verplichting die ziet op de vijfjaarlijkse controle van de elektrische installatie. De clausule bepaalt vervolgens: “
Voorts dient de elektrische installatie te worden onderhouden overeenkomstig NEN-EN 501l0 (NEN 3140).”. De rechtbank heeft uit het gebruik van het woord “voorts” afgeleid dat dit een tweede, op zich zelf staande verplichting inhoudt voor de verzekerde. Het onderdeel van de clausule “
De maatschappij dient in het bezit te worden gesteld van een kopie van het certificaat NEN-EN 501l0 (NEN 3140)” houdt verband met deze tweede verplichting aangezien verwezen wordt naar dezelfde NEN-norm. De rechtbank heeft het betoog van [appellante] dat de vijfjaarstermijn die bij de eerste verplichting (controle van de installatie) wordt genoemd, ook geldt voor de tweede verplichting (onderhoud van de installatie), verworpen. De rechtbank heeft overwogen dat deze uitleg niet strookt met de bewoordingen van de clausule en dat nergens uit blijkt dat partijen een dergelijke uitleg zouden hebben bedoeld. De rechtbank heeft hieraan toegevoegd dat zo een uitleg ook niet voorstelbaar is omdat dit zou betekenen dat een verzekerde geen enkel onderhoud aan de elektrische installatie zou hoeven uit te voeren anders dan vlak voor het verstrijken van de vijfjaarstermijn, met alle risico’s van dien. Over het NEN 3140 certificaat heeft de rechtbank overwogen dat ook aan deze verplichting niet een termijn van vijf jaar is verbonden: op elk moment moet de verzekerde een kopie van het certificaat 3140 aan de verzekeraar kunnen overleggen, als bewijs dat de verzekerde aan haar constante onderhoudsplicht heeft voldaan.
4.7
Het hof verenigt zich met de uitleg die de rechtbank heeft gegeven aan garantieclausule 2714 op het punt van het NEN 3140 onderhoud en het NEN 3140 certificaat en neemt die uitleg over. Voor zover [appellante] met grief 1 heeft bedoeld op te komen tegen de uitleg die de rechtbank op deze punten aan garantieclausule 2714 heeft gegeven, faalt dit. [appellante] heeft geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht die steun bieden voor een andere uitleg. Voor zover [appellante] hierbij heeft verwezen naar feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan na de totstandkoming van de verzekeringsovereenkomst, geldt dat zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet duidelijk is waarom deze feiten en omstandigheden bij de uitleg van garantieclausule 2714 een rol dienen te spelen.
4.8
[appellante] heeft – ook in hoger beroep – niet betwist dat zij voorafgaand aan de brand de elektrische installatie niet heeft onderhouden conform NEN 3140 en dat zij het certificaat NEN 3140 niet aan de verzekeraar heeft overgelegd toen deze daarom vroeg. Dit betekent dat [appellante] niet voldaan heeft aan de hierop betrekking hebbende garantieclausule zodat de verzekeraar naar het oordeel van het hof overeenkomstig clausule 2900 mocht weigeren de schade aan [appellante] te vergoeden. [appellante] heeft in haar toelichting op grief 1 verwezen naar feiten en omstandigheden die volgens haar met zich meebrengen dat zij desondanks toch aanspraak heeft op dekking onder de polis. Net als de verzekeraar begrijpt het hof dit betoog als een beroep van [appellante] op artikel 6:248 lid 2 BW. Het hof zal beoordelen of het, in het licht van de feiten en omstandigheden die [appellante] naar voren heeft gebracht, in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de verzekeraar met een beroep op de clausules 2714 en 2900 weigert de schade als gevolg van de brand aan [appellante] te vergoeden.
4.9
Naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet de uitzondering van artikel 6:248 lid 2 BW terughoudend worden toegepast. Het hof is van oordeel dat de feiten en omstandigheden die [appellante] naar voren heeft gebracht onvoldoende zijn om de toepassing van de in deze bepaling neergelegde uitzondering in deze zaak te rechtvaardigen. Het hof licht dit als volgt toe.
4.1
[appellante] heeft aangevoerd dat zij uit de gang van zaken rond de verlening in oktober 2018 heeft mogen afleiden dat zij de verzekering “veilig” kon voortzetten, waarmee zij kennelijk bedoelt dat zij erop mocht vertrouwen dat zij toen voldeed aan alle voorwaarden om in het geval van een schadetoebrengend evenement aanspraak te hebben op dekking onder de polis. [appellante] heeft hierbij gewezen op de mededeling van de tussenpersoon dat de verzekeraar in het kader van de verlenging per 1 januari 2019 de polis had beoordeeld, dat de behandelaar bij de verzekeraar het restaurant kende en had aangegeven dat het verzekerd bedrag van de inventaris/goederen aan de lage kant was en dat de verzekeraar noch bij de verlenging noch op enig ander moment voor de brand heeft gevraagd om het certificaat NEN 3140.
4.11
Deze omstandigheden betekenen naar het oordeel van het hof niet dat [appellante] bij de verlenging in 2018 (of op enig ander moment voor de brand) erin redelijkheid op heeft mogen vertrouwen dat zij voldaan had aan alle op haar als verzekerde rustende verplichtingen, in het bijzonder haar onderhoudsverplichting uit garantieclausule 2714. De omstandigheid dat de verzekeraar de polis bij de verlenging in 2018 opnieuw heeft beoordeeld is daarvoor niet redengevend. Dit geldt te meer nu niet is gebleken dat destijds door of namens de verzekeraar enige opmerking over die verplichting is gemaakt. Dat de behandelaar van de verzekeraar het restaurant kende en in het kader van de verlenging een opmerking maakte over mogelijke onderverzekering brengt evenmin met zich mee dat [appellante] erop mocht vertrouwen dat zij had voldaan aan haar onderhoudsverplichting. De opmerking had namelijk betrekking op de verzekerde waarde onder de polis en zegt daarmee niets over mogelijk onderhoud waartoe [appellante] gehouden kan zijn indien zij aanspraak wil kunnen maken op dekking in het geval van schade. Op de verzekeraar rustte verder geen verplichting om bij de verlenging (of op enig ander moment) het NEN 3140 certificaat bij [appellante] op te vragen. De omstandigheid dat de verzekeraar voor de brand niet om dat certificaat heeft gevraagd kan dus niet bijdragen aan enig bij [appellante] opgewekt vertrouwen.
4.12
De stelling van [appellante] dat van een verzekeraar mag worden verwacht dat deze ervoor waakt dat haar verzekerde voldoet aan de voorwaarden van een verzekering vindt in zijn algemeenheid geen steun in het recht.
4.13
[appellante] heeft verder nog gewezen op de ernst van de gevolgen van een geslaagd beroep op dekkingsweigering op basis van clausule 2900. [appellante] heeft echter niet toegelicht waaruit deze gevolgen voor haar bestaan en waarom zij als ernstig moeten worden aangemerkt. Het hof gaat daarom aan dit punt voorbij.
4.14
Dit alles betekent dat grief 1 faalt.
4.15
Met grief 2 bestrijdt [appellante] het oordeel van de rechtbank dat het beroep op de uitzonderingsbepaling van clausule 2900 niet opgaat. Volgens [appellante] heeft de rechtbank voor dit oordeel ten onrechte steun gevonden in het CED rapport en heeft zij de facto aan dit rapport de waarde van een onafhankelijk deskundigenrapport toegekend.
4.16
Het staat vast dat [appellante] garantieclausule 2714 heeft geschonden. Dat betekent dat volgens clausule 2900 de verzekeraar mocht weigeren de schade aan [appellante] te vergoeden. Clausule 2900 maakt hierop een uitzondering in het geval [appellante] aantoont dat de schade niet is veroorzaakt of vergroot door het niet nakomen van de garantie. [appellante] heeft hiervan de bewijslast. Het is dus aan haar om feiten en omstandigheden te stellen, en zo nodig te bewijzen, waaruit volgt dat de schade niet is veroorzaakt of vergroot door het niet-nakomen van de onderhoudsverplichting van garantieclausule 2714.
4.17
[appellante] heeft in het kader van haar beroep op de uitzondering in clausule 2900 niet toegelicht wat volgens haar de oorzaak van de brand is geweest. De verzekeraar heeft daarentegen, onder verwijzing naar het CED rapport, het volgende naar voren gebracht over de oorzaak van de brand. Volgens CED is de brand zeer waarschijnlijk ontstaan door een gebrekkige lasklem in een losliggende wandcontactdoos in de hoek achter de koelvitrine/toonbank in de winkelruimte van [appellante] , waarbij één of meerdere vrijgekomen vonken omliggend brandbaar materiaal hebben ontstoken. Het CED rapport vermeldt dat een lasklem volgens NEN 1010 ondergebracht behoort te zijn in een lasdoos. Deze behoort deugdelijk gemonteerd te zijn, onder meer om te voorkomen dat bedrading en verbindingen in deze lasdoos onder mechanische spanning komen te staan waardoor de verbinding gebrekkig kan worden of los kan raken. Het CED rapport stelt dat bij een NEN 3140 keuring een loshangende wandcontactdoos/lasdoos aan het licht was gekomen waarna deze deugdelijk bevestigd zou kunnen worden. [appellante] heeft kritiek geuit op de inhoud van het CED rapport en erop gewezen dat dit rapport niet afkomstig is van een onafhankelijke deskundige.
4.18
De verzekeraar heeft met de hiervoor genoemde verwijzing naar het CED rapport gemotiveerd betwist dat de schade niet is veroorzaakt of vergroot door het niet-nakomen van de onderhoudsverplichting van garantieclausule 2714. Gelet op deze gemotiveerde betwisting had van [appellante] mogen worden verwacht dat zij haar beroep op de uitzondering van clausule 2900 had onderbouwd met feiten en omstandigheden waaruit volgt dat de schade niet is veroorzaakt of vergroot door het niet-nakomen van de onderhoudsverplichting. Zij heeft dergelijke feiten en omstandigheden niet aangevoerd maar volstaan met het uiten van kritiek op het CED rapport. Dit is onvoldoende om aan haar stelplicht op dit punt te voldoen.
4.19
Daar komt bij dat de omstandigheid dat het CED rapport is opgesteld in opdracht van de verzekeraar niet betekent dat aan dit rapport geen waarde kan worden toegekend. De omstandigheid dat CED in het rapport heeft verwezen naar garantieclausule 2714 en heeft vermeld dat [appellante] geen NEN 3140 certificaat kon overleggen, maakt dat niet anders. Het CED-rapport kwalificeert als een rapport van een partijdeskundige, waaraan vrije bewijskracht toe komt.
4.2
[appellante] heeft in hoger beroep een e-mail overgelegd van de heer [naam 4] , werkvoorbereider bij [bedrijf] , waarin deze kort ingaat op het CED rapport. Naar het oordeel van het hof kunnen de opmerkingen van [naam 4] de bevindingen van CED niet ontkrachten. De opmerking van [naam 4] dat een lasklem wel degelijk een deugdelijke verbinding is, gaat langs de kern van de bevindingen van CED zoals hierboven weergegeven in rov. 3.9. Daaruit blijkt niet dat een lasklem volgens CED geen deugdelijke verbinding zou zijn. CED heeft geconcludeerd dat een ondeugdelijk gemonteerde lasklem zoals aangetroffen in het pand van [appellante] als een gebrekkige verbinding moet worden aangemerkt. Op die bevinding gaat [naam 4] niet in. De opmerkingen van [naam 4] dat bij een NEN 3140 keuring de inspecteur niet alle stopcontacten openmaakt en dat een dergelijke keuring een momentopname is, vormen geen weerlegging van de bevinding van CED dat het betreffende stopcontact (door CED wandcontactdoos genoemd) los hing en dat dit bij een visuele beoordeling tijdens een NEN 3140 keuring aan het licht was gekomen.
4.21
[appellante] heeft er ten slotte op gewezen dat in het CED rapport de genoemde oorzaak van de brand als “zeer waarschijnlijk” is omschreven en dat CED deze oorzaak niet met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid heeft vastgesteld. Voor zover [appellante] hiermee heeft willen betogen dat het CED rapport ruimte laat voor een andere oorzaak van de brand, gaat het hof daaraan voorbij nu [appellante] omtrent een dergelijke andere oorzaak niets naar voren heeft gebracht.
4.22
Uit het voorgaande volgt dat grief 2 faalt.
4.23
Grief 3 heeft geen zelfstandige betekenis. Grief 4, die gericht is tegen de veroordeling van [appellante] in de proceskosten, faalt in het licht van hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen.
4.24
[appellante] heeft geen bewijs aangeboden van voldoende concrete stellingen die, indien bewezen, tot een ander oordeel in deze zaak leiden. Het hof passeert daarom het bewijsaanbod van [appellante] als niet ter zake dienend. Het hof ziet voorts geen aanleiding om, zoals door [appellante] verzocht, een deskundigenbericht te bevelen.
4.25
De grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellante] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

5.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van de verzekeraar begroot op € 2.106,- aan verschotten en € 2.031,- voor salaris en op € 163,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 85,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.L.M. Keirse, J.F. Aalders en K.A.J. Bisschop en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2022.