ECLI:NL:GHAMS:2022:2984

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 oktober 2022
Publicatiedatum
20 oktober 2022
Zaaknummer
200.302.205/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een verstekvonnis in een schadevergoedingzaak tegen Easyjet

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 25 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een verstekvonnis van de kantonrechter. Appellante, die zowel pro se als wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige zoon optrad, had een pakketreis geboekt bij Prijsvrij, waarbij de heenvlucht door Easyjet zou worden uitgevoerd. Bij aankomst op Schiphol werd haar en haar medereizigers de toegang tot de vlucht geweigerd, wat leidde tot een schadeclaim tegen Easyjet. De kantonrechter had in eerste aanleg de vordering van appellante namens haar zoon afgewezen, maar haar vordering tot schadevergoeding aan haarzelf toegewezen. Appellante ging in hoger beroep tegen de afwijzing van de vordering namens haar zoon en de hoogte van de schadevergoeding.

Het hof oordeelde dat de kantonrechter appellante ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard in haar vordering namens haar zoon, omdat zij niet de juiste procedure had gevolgd. Het hof stelde vast dat de vordering van appellante voor haar medereizigers alsnog toegewezen kon worden, nu deze hun vorderingen aan haar hadden overgedragen. Het hof oordeelde verder dat Easyjet onrechtmatig had gehandeld door de toegang tot de vlucht te weigeren zonder deugdelijke grond, en dat de schade die appellante had geleden, voldoende was onderbouwd. Het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter en kende appellante de volledige schadevergoeding toe, inclusief wettelijke rente, en veroordeelde Easyjet in de proceskosten van beide instanties.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.302.205/01
zaak- / rolnummer rechtbank : 8294458 \ CV EXPL 20-1065
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 25 oktober 2022
inzake
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. T.A.M. Drubbel te Lelystad,
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht
EASYJET AIRLINE COMPANY LIMITED,
gevestigd te Londen, Verenigd Koninkrijk,
geïntimeerde,
niet verschenen.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellante] en Easyjet genoemd.
[appellante] is bij dagvaarding van 27 juli 2021 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, (hierna: de kantonrechter) van 26 mei 2021, voor zover dat is gewezen tussen enerzijds [appellante] als eiseres pro se en als wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige zoon [naam 1] , en Easyjet anderzijds, en waarbij tegen Easyjet verstek is verleend (hierna: het bestreden vonnis).
Ter rolle van 9 november 2021 is tegen Easyjet verstek verleend.
[appellante] heeft een memorie van grieven met één productie genomen en voorts bewijs van haar stellingen aangeboden.
[appellante] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, uitvoerbaar bij voorraad, alsnog de hierna onder 3.1 vermelde vorderingen zal toewijzen, met veroordeling van Easyjet in de proceskosten in beide instanties.
Ten slotte heeft [appellante] arrest gevraagd
2. Feiten
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.4 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn, komen de feiten neer op het volgende.
2.1.
[appellante] heeft in januari 2019 een pakketreis (omvattende vlucht, transfer en accommodatie) voor vier personen, te weten zichzelf, haar minderjarige zoon [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] , naar Mallorca geboekt bij Prijsvrij voor een totaalbedrag van € 1.359,33 (hierna “de reis”).
2.2. De heenvlucht naar Mallorca op 12 juni 2019 zou door Easyjet worden uitgevoerd. De terugvlucht op 18 juni 2019 door Transavia.
2.3.
Bij e-mail van 19 februari 2019, gericht aan
[e-mailadres] , heeft Easyjet:
“Beste [appellante]Zoals beloofd ontvang je hierbij de bevestiging van het feit dat de openstaande betaling van boekingsnummer [X] (EUR 317.74) betaald is. (…)”
2.4.
Op 1 februari 2019 heeft [appellante] ten behoeve van de reis een kortlopende reisverzekering afgesloten.
2.5.
[appellante] en haar drie medereizigers hebben vervolgens ingecheckt en hun boardingpassen verkregen en geprint. Bij aankomst op Schiphol op 12 juni 2019 werd [appellante] medegedeeld dat er nog een bedrag van € 180,-- open zou staan en [appellante] en haar medereizigers werd de toegang tot de vlucht geweigerd. [appellante] en haar medereizigers hebben de geboekte reis niet gemaakt.
2.6.
Bij brief van 24 juli 2019 heeft de gemachtigde van [appellante] aanspraak gemaakt op vergoeding door (onder anderen) Easyjet van de geleden schade en van een bedrag van € 1.600,-- vanwege vluchtweigering.
2.7.
Bij overeenkomst van cessie tevens voorwaardelijke machtiging gedateerd 1 juli 2019, hebben de hiervoor onder 2.1 genoemde [naam 2] en [naam 3] hun vorderingen op (onder anderen) Easyjet overgedragen aan – naar het hof begrijpt – [appellante] .

3.Beoordeling

3.1.
[appellante] heeft in eerste aanleg zowel pro se als in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige zoon, voor zover in hoger beroep van belang, gevorderd de veroordeling van Easyjet tot betaling van:
- schadevergoeding ter hoogte van € 1.817,52 bestaande uit de reissom van € 1.359,33 vermeerderd met diverse kosten, en met de buitengerechtelijke incassokosten, het totaalbedrag vermeerderd met de wettelijke rente;
- een bedrag van € 1.600,-- , vermeerderd met rente, zijnde 4x € 400,-- op grond van de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake (kort gezegd) compensatie bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging (hierna ‘de Verordening’).
3.2.
De kantonrechter heeft bij het bestreden vonnis [appellante] niet-ontvankelijk verklaard voor zover zij een vordering heeft ingesteld namens haar minderjarige zoon, Easyjet veroordeeld tot betaling aan [appellante] van een bedrag van € 400,- te vermeerderen met de wettelijke rente, en het meer of anders gevorderde afgewezen, met compensatie van de proceskosten tussen [appellante] en Easyjet.
3.3.
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellante] met vier grieven op.
3.4.
Met
grief Ikomt [appellante] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat zij niet-ontvankelijk is in haar vordering als wettelijk vertegenwoordiger van haar zoon en dat zij om een procedure namens haar minderjarige zoon te voeren, daartoe op de voet van artikel 1:253k jo 1:349 lid 1 BW een machtiging van de kantonrechter nodig heeft. Wat hier ook van zij, deze grief kan niet leiden tot toewijzing van de vordering in hoger beroep voor zover deze ziet op haar minderjarige zoon, aangezien de dagvaarding in hoger beroep uitsluitend namens [appellante] pro se en niet tevens in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige zoon is uitgebracht.
3.5.
Grief IIbetreft de afwijzing van de vordering gebaseerd op de Verordening voor zover die [naam 2] en [naam 3] betreft. Nu [appellante] bij grieven alsnog een akte van cessie heeft overgelegd, blijkens welke deze medereizigers hun vorderingen verband houdend met de reis hebben overgedragen aan [appellante] , zal de vordering van [appellante] voor zover dit onderdeel betreft alsnog worden toegewezen. De grief slaagt dus.
3.6.
Met
grief IIIbestrijdt [appellante] de afwijzing van de vordering tot schadevergoeding. Ook deze grief slaagt. [appellante] heeft als grondslag voor deze vordering gesteld dat Easyjet onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door [appellante] en haar reisgezelschap de toegang tot de vlucht van Amsterdam naar Mallorca op 12 juni 2019 te weigeren terwijl er geen deugdelijke grond aanwezig was voor deze weigering. [appellante] heeft onder 2.3.1 van de inleidende dagvaarding de door haar geleden schade toegelicht met verschillende posten, waaronder de kosten van de pakketreis, de reis- en annuleringsverzekering en de reiskosten naar Schiphol. Ook staat de gestelde schade, in voldoende oorzakelijk verband met het onrechtmatig handelen van Easyjet. Easyjet heeft dit alles in het geheel niet weersproken doordat zij zowel in eerste aanleg als in hoger beroep niet is verschenen.
3.7.
De gevorderde buitengerechtelijke kosten zullen als niet betwist, en door [appellante] voldoende onderbouwd, worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente zal eveneens als niet betwist worden toegewezen.
3.8.
Het voorgaande betekent dat het bestreden vonnis zal worden vernietigd, dat de vordering tot schadevergoeding van € 1.817,52 alsnog in zijn geheel zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 juli 2019 tot de dag der voldoening, en dat op grond van de Verordening een bedrag van € 1.200,-- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 juli 2019 tot de dag der algehele voldoening zal worden toegewezen.
3.9.
Grief IV(ten onrechte bij memorie van grieven opnieuw genummerd als grief III) is gericht tegen de compensatie van de proceskosten in eerste aanleg. Ook deze grief slaagt. Uit het voorafgaande volgt, dat Easyjet in overwegende mate in het ongelijk wordt gesteld, zodat zij in de proceskosten van beide instanties wordt verwezen.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover gewezen tussen [appellante] en Easyjeten in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt Easyjet aan [appellante] te betalen
een bedrag van € 1.817,52, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 juli 2019 tot de dag der voldoening;
een bedrag van € 1.200,-- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 juli 2019 tot de dag der voldoening;
veroordeelt Easyjet in de kosten van het geding in beide instanties, in eerste aanleg aan de zijde van [appellante] begroot op € 182,01 aan verschotten en € 360,-- voor salaris en in hoger beroep tot op heden op € 462,74 aan verschotten en € 787,-- voor salaris;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. T.S. Pieters, M.L.D. Akkaya en C.A.H.M. ten Dam en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2022.