ECLI:NL:GHAMS:2022:2969

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 oktober 2022
Publicatiedatum
20 oktober 2022
Zaaknummer
200.307.038/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen notaris over informatieplicht en verklaring van erfrecht in nalatenschap

In deze zaak heeft klaagster, de dochter van de overledene, een klacht ingediend tegen de notaris die betrokken was bij de afhandeling van de nalatenschap van haar moeder. Klaagster verwijt de notaris dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld door pas na de ondertekening van een boedelvolmacht en verklaring van zuivere aanvaarding te wijzen op een legaat dat aan haar broer was toegekend. Dit leidde tot grote onenigheid binnen de familie. De klacht werd in eerste aanleg gegrond verklaard, maar de notaris ontkende enige verantwoordelijkheid voor de ontstane conflicten. Het hof heeft de zaak in hoger beroep opnieuw beoordeeld. Het hof oordeelde dat de notaris klaagster tijdig had moeten informeren over het legaat, aangezien dit van invloed was op de omvang van de nalatenschap en de keuze van klaagster om de nalatenschap al dan niet zuiver te aanvaarden. Het hof verklaarde de klachtonderdelen 1 en 2 gegrond, maar oordeelde dat de notaris niet verantwoordelijk was voor de onenigheid binnen de familie. De notaris kreeg een waarschuwing opgelegd, maar er werd geen kostenveroordeling in hoger beroep uitgesproken. Klaagster kreeg wel het griffierecht terugbetaald.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.307.038/01 NOT
nummer eerste aanleg : C/05/392891 / KL RK 21-132
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 25 oktober 2022
inzake
[appellante] ,
wonend te [woonplaats] ,
appellante,
gemachtigde: mr. E.H. de Vries, advocaat te Wolvega,
tegen
mr. [geïntimeerde] ,
notaris te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde.
Partijen worden hierna klaagster en de notaris genoemd.

1.De zaak in het kort

Klaagster verwijt de notaris dat hij bij de behandeling van de nalatenschap van haar moeder onjuist en onzorgvuldig heeft gehandeld. Pas nadat klaagster een boedelvolmacht en een verklaring van zuivere aanvaarding van de nalatenschap had afgegeven heeft de notaris een legaat ten behoeve van haar broer ter sprake gebracht. De notaris had onder deze omstandigheden niet zonder overleg met de overige vijf erfgenamen tot de afgifte van de verklaring van erfrecht mogen overgaan. Door zijn handelen heeft de notaris grote onenigheid binnen de familie veroorzaakt.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Klaagster heeft op 23 februari 2022 een beroepschrift - met bijlagen - bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de kamer) van 24 januari 2022 (ECLI:NL:TNORARL:2022:28).
2.2.
De notaris heeft op 19 mei 2022 een verweerschrift - met bijlagen - bij het hof ingediend.
2.3.
Het hof heeft van de kamer de stukken van de eerste aanleg ontvangen.
2.4.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 15 september 2022. De gemachtigde van klaagster en de notaris zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; de gemachtigde van klaagster aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota. Klaagster is met bericht van verhindering wegens ziekte niet verschenen; zij heeft op voorhand aan het hof en de notaris haar pleitnota doen toekomen.

3.Feiten

3.1.
Op 10 maart 1983 is door elk van de ouders van klaagster, het echtpaar [naam 1] en [naam 2] (hierna: vader, respectievelijk moeder, respectievelijk de ouders) een testament opgemaakt inhoudende een ouderlijke boedelverdeling. In het testament is toen een legaat opgenomen van een woning ten behoeve van de broer van klaagster, [naam 3] (hierna: [broer] ), één van de zes kinderen van de ouders.
Het legaat luidt, - voor zover hier van belang - als volgt:
“….., legateer ik aan mijn zoon …(naam en geboortedatum): - al mijn onroerende goederen (daaronder mede begrepen mijn woonhuis te [plaats] aan [adres] ) dan wel het mij toekomende aandeel in deze onroerende goederen –, onder de last om in mijn nalatenschap in te brengen dan wel met zijn erfdeel in mijn nalatenschap te verrekenen de som, vast te stellen volgens de agrarische waarde van de gelegateerde zaken, in onderling overleg en bij gebreke van overeenstemming daaromtrent – welke overeenstemming …”
3.2.
In 1987 kopen de ouders een andere woning (hierna: de woning) op anderhalve kilometer afstand van het boerenbedrijf. [broer] zet samen met zijn echtgenote het boerenbedrijf aan [adres] (hierna: de boerderij) voort.
3.3.
Op 29 mei 1998 overlijdt vader.
3.4.
Op 3 maart 1999 wordt [broer] tegen inbreng van de agrarische waarde eigenaar van de boerderij.
3.5.
Op 20 november 2020 overlijdt moeder.
3.6.
In december 2020 is de notaris benaderd voor het opstellen van een akte van erfrecht. Daartoe zijn door de notaris de kinderen (hierna: de kinderen) in kennis gesteld van het testament van hun ouders.
3.7.
Bij brief van 29 januari 2021 heeft de notaris de kinderen een (concept) verklaring van aanvaarding en boedelvolmacht toegestuurd. In deze brief wordt onder meer opgemerkt:
“Wanneer het niet waarschijnlijk is dat de nalatenschap een negatief saldo bedraagt, adviseer ik u mitsdien de nalatenschap zuiver te aanvaarden”.
3.8.
Op 10 maart 2021 heeft klaagster de verklaring van aanvaarding en boedelvolmacht ondertekend.
3.9.
Op 21 maart 2021 hebben de erfgenamen gestemd wie de woning van moeder zou overnemen. De kinderen gingen op dat moment ervan uit dat die woning onderdeel uitmaakte van de door hen te verdelen nalatenschap van hun moeder. Voorafgaand aan de stemming is aan [broer] de gelegenheid geboden de woning tegen de getaxeerde marktwaarde over te nemen. [broer] heeft daarvan op dat moment afgezien, waarna bij stemming bepaald is dat dochter [naam 4] de woning zou over nemen.
3.10.
Op 22 maart 2021 heeft de familie van klaagster contact opgenomen met het kantoor van de notaris om de toedeling van de woning aan [naam 4] te regelen. Daarop heeft het kantoor van de notaris de familie bericht als volgt:
“Bij deze wil ik u nog wijzen op het feit dat er in bijgaand testament van uw moeder op bladzijde 2 onderaan, een legaat aan de heer [naam 3] (zoon [broer] ) is nagelaten. Dit legaat houdt in dat erflaatster alle onroerende goederen aan hem gelegateerd heeft onder de voorwaarde van inbreng van de waarde of verrekening met zijn erfdeel. Een legaat betekent dat een erflater/erflaatster een specifiek goed nalaat aan een persoon, die dit vervolgens kan accepteren of weigeren. De heer [naam 3] heeft de keuze om het legaat wel of niet te accepteren. Graag verneem (ik) wat zijn keuze daarin is. “
3.11.
Op 30 maart heeft de notaris de verklaring van erfrecht afgegeven.
3.12.
Bij e-mail van het kantoor van de notaris van 1 april 2021 is de familie van klaagster onder andere geïnformeerd als volgt:
“Indien hij (zoon [broer] ) dit legaat wel aanvaardt dan krijgt hij alle onroerende goederen onder de voorwaarde dat hij de agrarische waarde dient in te brengen in de nalatenschap of te verrekenen met zijn erfdeel. Een afgifte van dit legaat zal door een notaris dienen te worden vastgelegd in een notariële akte.”
3.13.
[broer] heeft te kennen gegeven dat hij het legaat aanvaardt en de woning tegen de agrarische waarde wil overnemen.

4.De klacht

4.1.
Klaagster verwijt de notaris in het inleidend klaagschrift het navolgende.
1). De notaris heeft klaagster te laat, pas na de ondertekening van de verklaring van aanvaarding en de boedelvolmacht en ook overigens op onjuiste wijze geïnformeerd over het legaat in het testament van haar moeder.
2). De notaris had gegeven de omstandigheden de verklaring van erfrecht niet zonder meer kunnen afgeven.
3). De notaris is verantwoordelijk voor het ontstaan van grote onenigheid binnen de familie.
4). De notaris heeft ongevraagd uitleg gegeven over het legaat in het testament van haar moeder.
4.2.
Klaagster heeft in haar beroepschrift haar klacht uitgebreid met het verwijt dat de notaris de erfgenamen had moeten wijzen op het bestaan van schulden voortvloeiende uit de ouderlijke boedelverdeling.

5.Beoordeling

5.1.
De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van klaagster gegrond verklaard voor zover de klacht ziet op het verwijt dat de notaris zonder nader overleg met de kinderen is overgegaan tot afgifte van de verklaring van erfrecht. Klachtonderdeel 4 is onbesproken gelaten en voor het overige is de klacht ongegrond verklaard. Aan de notaris is de maatregel van een waarschuwing opgelegd en hij is in de kosten veroordeeld.
Uitbreiding van de klacht
5.2.
In hoger beroep heeft klaagster haar klacht uitgebreid met het onder 4.2. genoemde onderdeel. Het hof dient op grond van het bepaalde in artikel 107 lid 4 Wna een zaak opnieuw in volle omvang te behandelen. Het gaat daarbij om de klacht zoals die oorspronkelijk bij de kamer is ingediend. Tot de oorspronkelijke klacht behoren niet de klachten die pas na indiening van het inleidende klaagschrift of voor het eerst in hoger beroep worden geformuleerd. Klaagster zal daarom in deze uitbreiding van haar klacht niet-ontvankelijk worden verklaard.
Klachtonderdeel 1
5.3.
Klaagster stelt dat de notaris de familie te laat heeft geïnformeerd over het legaat ten behoeve van haar broer en over de mogelijke effecten van dit legaat. Klaagster had het testament weliswaar in januari 2021 van de notaris ontvangen maar zij verkeerde toen, evenals haar broer en zusters, in de veronderstelling dat het legaat uitsluitend betrekking had op de reeds aan haar broer afgegeven boerderij. Ook nadat de notaris klaagster had aangeschreven ten behoeve van zijn opdracht voor het opmaken van de verklaring van erfrecht heeft de notaris geen melding gemaakt van dit legaat. Pas nadat klaagster een boedelvolmacht en een verklaring van zuivere aanvaarding had afgegeven heeft de notaris het bewuste legaat naar voren gebracht. De erfgenamen hadden ondertussen in onderling overleg besloten dat de woning van moeder aan [naam 4] (zuster van klaagster) zou worden toebedeeld.
5.4.
De notaris voert aan dat hij uitsluitend opdracht had gekregen om een verklaring van erfrecht op te stellen. In dat kader constateert hij alleen wie de erfgenamen zijn en of de betreffende erfgenamen al dan niet zuiver willen aanvaarden. Op de omvang van de nalatenschap wordt dan doorgaans niet te veel ingegaan. Het spijt de notaris dat het legaat niet eerder ter sprake is gekomen maar klaagster had hier ook zelf kennis van kunnen nemen. In zijn correspondentie met klaagster heeft de notaris ook aangegeven dat hij zelf geen onderzoek heeft verricht.
5.5.
Naar het oordeel van het hof brengt de in acht te nemen zorgvuldigheid mee dat de notaris klaagster in een tijdig stadium wijst op het in het testament opgenomen legaat. Dit legaat kan immers van betekenis zijn voor de omvang van de nalatenschap en dus voor de afwikkeling daarvan en in het bijzonder voor de vraag of een erfgenaam de nalatenschap zuiver wil aanvaarden of kiest voor beneficiaire aanvaarding of verwerping. In verband met het feit dat klaagster nog een keuze diende uit te brengen of zij de nalatenschap al dan niet zuiver wenste te aanvaarden had zij er belang bij dat zij vóór het maken van deze keuze erop wordt geattendeerd dat haar moeder in haar testament een legaat heeft gemaakt. Dit beïnvloedt immers de omvang van de nalatenschap. Een notaris die de opdracht krijgt een verklaring van erfrecht op te maken moet de erfgenamen informeren over de inhoud van een testament en wijzen op de verplichtingen die daarin staan, zoals legaten en lasten. De notaris hoeft overigens niet zelf een onderzoek te doen naar de omvang van de nalatenschap, maar moet de erfgenamen wel wijzen op de mogelijkheden van beneficiaire aanvaarding en verwerping in het geval de omvang van de nalatenschap niet duidelijk is of negatief is. Ook zonder nader onderzoek naar de omvang van de nalatenschap kon de notaris bekend zijn met het legaat en had hij de erfgenamen onder wie klaagster daarop in een tijdig stadium moeten attenderen. Klachtonderdeel 1 is daarmee gegrond.
Klachtonderdeel 2
5.6.
Klaagster stelt dat zij ervan was uitgegaan dat het legaat in het testament van haar moeder ten behoeve van [broer] geen effect meer sorteerde. In deze veronderstelling had zij ook de eerder afgegeven verklaring van zuivere aanvaarding en boedelvolmacht getekend. Pas nadat er in onderling overleg was besloten om de woning aan de zuster van klaagster toe te delen wijst de notaris op het legaat van
alle onroerende goederenaan [broer] . De notaris had, aldus klaagster, onder deze omstandigheden niet zonder verder overleg met de familie mogen overgaan tot afgifte van de verklaring van erfrecht.
5.7.
De notaris brengt naar voren dat hij het legaat weliswaar eerder ter sprake had moeten brengen maar dat dit geen reden was om nadat hij alle hiervoor benodigde stukken had binnengekregen niet over te gaan tot afgifte van de verklaring van erfrecht.
5.8.
De kamer heeft in de bestreden beslissing dit klachtonderdeel gegrond verklaard. De kamer heeft, kort gezegd, overwogen dat het de notaris duidelijk was geworden dat de kinderen ten tijde van het afgeven van de verklaring van zuivere aanvaarding en de boedelvolmacht niet op de hoogte waren van het nog steeds bestaan van het legaat en de gevolgen daarvan voor de nalatenschap. Onder deze omstandigheden had de notaris contact behoren op te nemen met de kinderen om te verifiëren of zij gegeven het bestaan van het legaat nog steeds instemden met de door hen afgegeven verklaringen. Door dit na te laten heeft de notaris onzorgvuldig gehandeld. Met de kamer is het hof van oordeel dat dit verwijt terecht is voorgesteld. Nu de notaris ook zelf heeft erkend dat hij het legaat in eerste instantie over het hoofd heeft gezien had hij niet zonder verder overleg met de kinderen de akte van erfrecht mogen afgeven. Ook klachtonderdeel 2 is daarmee gegrond.
Klachtonderdeel 3
5.9.
Het verwijt van klaagster dat de notaris verantwoordelijk is voor de ontstane conflicten binnen haar familie is ongegrond. De notaris heeft klaagster en de overige erfgenamen alsnog gewezen op het bestaan van het legaat. Dat er vervolgens onenigheid is ontstaan over de uitleg en de afgifte van dit legaat kan niet aan de notaris worden toegerekend.
Klachtonderdeel 4
De kamer heeft dit klachtonderdeel onbesproken gelaten. Het hof zal dit verzuim herstellen.
5.10.
Klaagster stelt dat de notaris het testament van moeder is gaan uitleggen zonder dat hij daartoe opdracht had gekregen. De notaris is bovendien niet bevoegd om op eigen gezag de vraag naar het accepteren van het legaat bij [broer] neer te leggen. De notaris heeft het legaat veel te stellig naar voren gebracht zonder daarbij de vraag te betrekken of de door hem gegeven uitleg van het legaat ook conform de wens van moeder zou zijn geweest.
5.11.
De notaris voert als verweer dat hij uitsluitend melding heeft gemaakt van het feit dat er een legaat was. Uit hoofde van zijn notariële verantwoordelijkheid is hij ook hiertoe verplicht. De notaris heeft zich niet uitgelaten over de vraag of moeder dit legaat überhaupt gewild zou hebben. De notaris heeft meermaals aan de familie uitgelegd hoe met dit legaat kan worden omgegaan. De notaris heeft niets meer gedaan dan “belehren” waarbij hij zijn uiterste best heeft gedaan om partijen tot elkaar te brengen.
5.12.
Nadat de erfgenamen op 22 maart 2021 opdracht hadden gegeven aan de notaris om de woning toe te delen aan de zuster van klaagster heeft een medewerker van de notaris het onder 3.10 genoemde bericht gestuurd. In dit bericht wordt een neutrale parafrasering gegeven van het legaat waarbij er geen uitlatingen zijn gedaan over de geldigheid van dit legaat. Anders dan klaagster stelt is het hof dan ook van oordeel dat de notaris het legaat niet ongevraagd heeft uitgelegd. In het kader van zijn (nieuwe) opdracht om de woning aan de zuster van klaagster toe te delen kon de notaris niet anders dan alsnog melding maken van dit legaat; het zou tuchtrechtelijk verwijtbaar zijn geweest als hij dit niet had gedaan. Klachtonderdeel 4 is daarmee ongegrond.
Conclusie en maatregel
5.13.
Uit het voorgaande volgt dat de klachtonderdelen 1 en 2 gegrond zijn en de klachtonderdelen 3 en 4 ongegrond. Het onder 4.2. genoemde klachtonderdeel is niet-ontvankelijk. De gegronde klachtonderdelen, die nauw samenhangen, zijn voor het hof aanleiding om een maatregel op te leggen. Het hof acht, evenals de kamer, de maatregel van waarschuwing in dit geval passend en geboden. De notaris heeft weliswaar kenbaar gemaakt dat hij zijn standaard werkwijze naar aanleiding van deze klacht heeft aangepast, maar dat laat onverlet dat hij in dit geval onzorgvuldig heeft gehandeld.
Geen kostenveroordeling in hoger beroep
5.14.
Per 1 januari 2021 is de Richtlijn kostenveroordeling notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer Gerechtshof Amsterdam 2021 (Staatscourant 2020, nr. 67513) in werking getreden.
5.15.
Ingevolge het bepaalde in artikel 103b lid 1 Wna in verbinding met artikel 107 lid 3 Wna en voormelde richtlijn kan het hof de notaris veroordelen in de kosten van klaagster en (een deel van) de kosten van de behandeling van de zaak bij het hof, indien de klacht (gedeeltelijk) gegrond wordt verklaard en een maatregel wordt opgelegd.
5.16.
Op grond van voormelde richtlijn is het uitgangspunt dat een kostenveroordeling wordt opgelegd, tenzij bijzondere omstandigheden reden geven om dat niet te doen. Dat betekent dat als aan de wettelijke voorwaarde is voldaan dat de klacht (gedeeltelijk) gegrond is en aan de notaris een maatregel is opgelegd, het hof in beginsel een kostenveroordeling oplegt, ook als klaagster daarom niet heeft gevraagd (dus ook ambtshalve). Het hof kan echter uit eigen beweging en/of op verzoek van de notaris afzien van een kostenveroordeling of een lagere kostenveroordeling opleggen als bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven.
5.17.
Dergelijke bijzondere omstandigheden doen zich in deze zaak voor. Het hoger beroep van klaagster leidt immers tot oplegging van dezelfde maatregel, zodat het niet billijk zou zijn om de notaris in hoger beroep te veroordelen tot vergoeding van de kosten van klaagster en de kosten van de klachtbehandeling in hoger beroep. De kostenveroordeling uit eerste aanleg blijft wel in stand.
5.18.
Omdat het hof de klacht gegrond verklaart, dient de notaris op grond van de artikelen 99 lid 5 in verbinding met 107 lid 3 Wna wél het door klaagster aan het hof betaalde griffierecht van € 50,- aan haar te vergoeden. Klaagster dient hiervoor een rekeningnummer aan de notaris op te geven. Na opgave van dit rekeningnummer dient de notaris binnen vier weken het griffierecht te voldoen.
5.19.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing waarbij het hof voor alle duidelijkheid de beslissing van de kamer in haar geheel zal vernietigen, met uitzondering van de opgelegde maatregel en de uitgesproken kostenveroordeling.

6.Beslissing

Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing, met uitzondering van de opgelegde maatregel en de kostenveroordeling;
en in zoverre opnieuw beslissende:
- verklaart de klachtonderdelen 1 en 2 gegrond;
- verklaart de klachtonderdelen 3 en 4 ongegrond;
- verklaart de onder 4.2. opgeworpen klacht niet-ontvankelijk;
- veroordeelt de notaris tot betaling aan klaagster van het door haar betaalde griffierecht van € 50,- binnen vier weken na opgave van het rekeningnummer door klaagster;
- bevestigt de bestreden beslissing waar het betreft de door de kamer opgelegde maatregel en de uitgesproken kostenveroordeling.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.H. Lieber, C.H.M. van Altena en S.V. Viveen en in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2022 door de rolraadsheer.