ECLI:NL:GHAMS:2022:2951

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 oktober 2022
Publicatiedatum
18 oktober 2022
Zaaknummer
200.294.030/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstel zorgregeling en belangen van het kind in echtscheidingszaak

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen ex-echtgenoten over de nakoming van een zorgregeling voor hun minderjarige kind. De man, appellant, heeft in hoger beroep beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam, waarin zijn verzoek tot nakoming van de zorgregeling werd afgewezen. De partijen zijn in 2006 getrouwd en hebben in 2012 hun huwelijk beëindigd. Bij de echtscheiding is een zorgregeling afgesproken, die later is gewijzigd. Sinds een incident op 14 november 2020 is er echter geen omgang meer tussen de man en het kind. De man verzoekt het hof om de zorgregeling te herstellen, terwijl de vrouw, geïntimeerde, verzoekt om bevestiging van de afwijzing van de vordering van de man.

De voorzieningenrechter heeft in eerste aanleg geoordeeld dat het dwingen van het kind om contact te hebben met de man in strijd is met de zwaarwegende belangen van het kind. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de verklaring van het kind over zijn angst voor de man. Het hof concludeert dat de voorzieningenrechter op goede gronden heeft geoordeeld dat de belangen van het kind voorop staan en dat er geen aanleiding is om de zorgregeling te herstellen zonder dat er eerst een onderzoek naar contactherstel plaatsvindt.

Het hof vernietigt echter de beslissing van de voorzieningenrechter om de zorgregeling op te schorten, omdat er geen vordering tot opschorting door de vrouw is ingediend. Het hof compenseert de proceskosten, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beslissing van het hof benadrukt het belang van het kind in de beoordeling van zorgregelingen en de noodzaak van professionele begeleiding bij contactherstel.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer : 200.294.030/01 KG
zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/697125 / KG ZA 21-107 HH/BB
arrest van de meervoudige familiekamer van 18 oktober 2022
inzake
[de man],
wonend te [plaats A] ,
appellant,
advocaat: mr. G.D. Jongen te Heerlen,
tegen
[de vrouw],
wonend te [plaats B] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. H. Vosmeijer te Amstelveen.
Partijen worden hierna de man en de vrouw genoemd.

1.De zaak in het kort

Partijen zijn met elkaar getrouwd geweest. Zij zijn de ouders van [minderjarige] . Bij de echtscheiding hebben zij een zorgregeling afgesproken, die zij later hebben gewijzigd. Sinds 14 november 2020 vindt er geen omgang meer plaats tussen de man en [minderjarige] . De man wil dat de zorgregeling wordt hersteld.

2.Het geding in hoger beroep

De man is bij dagvaarding van 13 april 2021 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam van 18 maart 2021, in kort geding gewezen tussen de man als eiser en de vrouw als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord.
De man heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog – uitvoerbaar bij voorraad – zijn vorderingen, zoals ingesteld in eerste aanleg zal toewijzen, inclusief de benoeming van een bijzondere curator.
De vrouw heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van de man in de proceskosten van de procedures in eerste aanleg en in hoger beroep.
Ten slotte is arrest gevraagd.

3.Feiten

3.1
De voorzieningenrechter heeft in het vonnis onder 2.1 tot en met 2.5 de feiten opgesomd die zij bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die volgen uit niet weersproken stellingen van partijen dan wel de niet (voldoende ) bestreden inhoud van producties, waarnaar zij ter staving van hun stellingen verwijzen, komen de feiten neer op het volgende.
3.2
Partijen zijn in 2006 met elkaar gehuwd. In 2012 zijn zij gescheiden. Zij zijn de ouders van [minderjarige] , geboren [in] 2008. Partijen hebben samen het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
3.3
Partijen zijn in een ouderschapsplan van 13 maart 2011 onder meer een zorgregeling overeengekomen. Dit ouderschapsplan is opgenomen in de echtscheidingsbeschikking van 8 februari 2012.
3.4
Op 3 april 2017 hebben partijen de in het ouderschapsplan opgenomen zorgregeling gewijzigd. Deze wijziging is vastgelegd in een beschikking van 26 april 2017 en houdt in dat [minderjarige] vanaf dat moment eenmaal per veertien dagen van vrijdag uit school tot zondag 19.00 uur en iedere woensdagmiddag uit school tot 17.00 uur bij de man zal zijn.
3.5
Sinds een incident op 14 november 2020 is er tussen de man en [minderjarige] geen omgang en contact meer geweest. Naar aanleiding van dit incident is Veilig Thuis ingeschakeld, die het gezin heeft overgedragen aan Sociaal Team [plaats B] .

4.Beoordeling

4.1
De man heeft in eerste aanleg gevorderd 1) de vrouw te veroordelen tot nakoming van de zorgregeling die is opgenomen in het ouderschapsplan van 13 maart 2011 en van de aanvullende zorgregeling van 3 april 2017 en 2) de benoeming van een bijzondere curator die moet onderzoeken of en zo ja op welke wijze, het contactherstel tussen de man en [minderjarige] moet plaatsvinden. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van de man afgewezen omdat het in strijd met de zwaarwegende belangen van [minderjarige] werd geacht om hem te dwingen naar de man te gaan. Ook was de voorzieningenrechter van oordeel dat er geen aanleiding bestond voor de benoeming van een bijzondere curator. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt de man met vier grieven op.
4.2
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat bij de beoordeling van de vorderingen van de man als uitgangspunt heeft te gelden dat de zorgregeling zoals in het ouderschapsplan is overeengekomen en bij beschikking van 26 april 2017 is gewijzigd, moet worden nagekomen, tenzij zwaarwegende belangen van [minderjarige] zich daartegen verzetten. Volgens de voorzieningenrechter is uit het verhandelde ter zitting en de verklaring van [minderjarige] naar voren gekomen dat bij [minderjarige] veel weerstand is om naar de man te gaan. Dit komt vooral door wat er tussen de man en [minderjarige] op 14 november 2020 is gebeurd. [minderjarige] heeft aan de voorzieningenrechter verteld hoe bang hij is voor de man, dat hij al langer moeite heeft om naar de man te gaan en vooral dat hij het niet fijn vindt om bij hem te overnachten. Hieruit kan – aldus de voorzieningenrechter – worden opgemaakt, dat, wat de beleving van de man ook is, de gebeurtenis op 14 november 2020 een grote impact op [minderjarige] heeft gehad. [minderjarige] is vooral bang voor het onvoorspelbare gedrag van de man, waarbij hij het ene moment heel aardig is en het andere moment heel boos kan worden. De voorzieningenrechter heeft vervolgens geoordeeld dat het geheel wegvallen van contact met een van de ouders in het algemeen (weliswaar) geen wenselijke situatie is en in de regel niet in het belang van het kind, maar dat het op dit moment in strijd met de zwaarwegende belangen van [minderjarige] geacht wordt om hem te dwingen naar de man te gaan. Eerst zal moeten worden onderzocht wat er nodig is voor contactherstel. Dat heeft tijd nodig – aldus de voorzieningenrechter – en kan alleen onder professionele begeleiding, die [minderjarige] thans al van het Sociaal Team krijgt. De voorzieningenrechter heeft de door de man gevraagde voorziening tot nakoming van de zorgregeling dan ook geweigerd en de zorgregeling opgeschort totdat partijen onder begeleiding van het Sociaal Team in onderling overleg tot een regeling komen dan wel door een rechter anders wordt beslist.
4.3
De eerste drie grieven komen op tegen dit oordeel van de voorzieningenrechter en lenen zich derhalve voor gezamenlijke behandeling. Samengevat voert de man in deze grieven het volgende aan:
- er is niet dan wel onvoldoende komen vast te staan dat hij [minderjarige] heeft mishandeld. Er is geen sprake geweest van enige geweld, maar slechts van een woordenwisseling;
- er wordt te veel nadruk gelegd op de verklaring van de vrouw over het incident dat op 14 november 2020 heeft plaatsgevonden. De man acht niet uitgesloten dat [minderjarige] door zijn moeder wordt geïnstrueerd, omdat hij erg beïnvloedbaar is;
- opschorting van de zorgregeling is niet in het belang van [minderjarige] . Dit wordt onderschreven door het Sociaal Team;
- de voorzieningenrechter heeft ten onrechte de wens van [minderjarige] om geen contact meer te willen hebben met zijn vader doorslaggevend geacht;
- de ouders zijn op grond van het tussen hen overeengekomen ouderschapsplan jegens elkaar verplicht zijn om de banden van het kind met de andere ouder te bevorderen. De vrouw lijkt het ouderschapsplan echter naast zich neer te hebben gelegd;
- het uitgangspunt van de wetgever is dat een regelmatige en onbelaste omgang van kinderen met hun beide ouders voor hun evenwichtige ontwikkeling van groot belang is. De vrouw wenst echter niet mee te werken aan omgang, terwijl begeleiding door het Sociaal Team niet tot de gewenste resultaten heeft geleid, omdat daarvoor de medewerking van beide ouders is vereist. De man heeft om die reden een procedure moeten starten;
- de man vindt het des te zorgelijker dat er geen contact tussen hem en [minderjarige] is, omdat [minderjarige] vaak afwezig van school is, zijn huiswerk niet heeft gemaakt of ziek wordt gemeld. Ook komt [minderjarige] vaak te laat omdat de vrouw door haar ziekte verhinderd is. Als er wel contact tussen de man en [minderjarige] zou zijn, zou hij de zorg van [minderjarige] kunnen oppakken, zodat de vrouw minder wordt belast.
Tot slot is de man van mening dat de voorzieningenrechter de zorgregeling niet had mogen opschorten omdat de vrouw geen reconventionele vordering tot opschorting heeft ingesteld in de procedure en evenmin anderszins een procedure is gestart.
4.4
De argumenten van de man gaan eraan voorbij dat de voorzieningenrechter bij de afwijzing van de vordering tot nakoming van de zorgregeling tussen de man en [minderjarige] doorslaggevend heeft geacht dat bij [minderjarige] veel weerstand is om naar de man te gaan en dat [minderjarige] bang is voor de man, ongeacht wat de oorzaak daarvan is. Het hof is van oordeel dat de voorzieningenrechter op goede gronden tot dit oordeel is gekomen. Daarbij wijst het hof op de weergave door Veilig Thuis van het gesprek met [minderjarige] over de gebeurtenis op 14 november 2020 in de brief van 3 december 2020 aan de man. Hieruit valt af te leiden dat [minderjarige] aan Veilig Thuis zeer gedetailleerd verslag heeft gedaan van een incident op meergenoemde datum, waarbij de man – kort gezegd – bijzonder kwaad op [minderjarige] zou zijn geworden, tegen hem zou hebben geschreeuwd en hem zou hebben geslagen/getrapt. [minderjarige] zou zo bang zijn geweest voor zijn vader dat hij het op een lopen zette. Ook uit de weergave van het gesprek tussen [minderjarige] en de voorzieningenrechter komt naar voren dat [minderjarige] bang is voor zijn vader. Hetgeen de man in zijn grieven heeft gesteld, doet hieraan niet af. Om tot de conclusie te komen dat zwaarwegende belangen zich tegen nakoming van de zorgregeling verzetten, is immers niet noodzakelijk dat de mishandeling van [minderjarige] is komen vast te staan. Voldoende is – zoals de voorzieningenrechter heeft vastgesteld – dat het gebeuren van 14 november 2020 een zodanige impact op [minderjarige] heeft gehad, dat contact tussen [minderjarige] en de man (op dat moment) niet in het belang van [minderjarige] kan worden geacht. Daarbij heeft te gelden dat de man, naar het voorlopig oordeel van het hof, niet aannemelijk heeft gemaakt dat [minderjarige] door de vrouw zou zijn geïnstrueerd om in strijd met de waarheid te verklaren, waarbij nog komt dat, gelet op de leeftijd van [minderjarige] , niet zo maar voorbij gegaan kon worden aan zijn eigen wens om op dit moment geen contact te hebben met de man.
4.5
De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis weergegeven wat er moet gebeuren om tot contactherstel te komen. Het hof sluit zich hierbij aan. De man heeft in hoger beroep geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Daarbij overweegt het hof dat de vrouw voldoende heeft weersproken dat zij contactherstel tegenhoudt of dat zij als gevolg van medische problemen niet in staat is voor [minderjarige] te zorgen. Het hof kan zich voorstellen dat het voor de man frustrerend is dat de begeleiding door en met het Sociaal Team tot (in ieder geval) het moment waarop de memorie van grieven is ingediend, niet tot een herstel van het contact met [minderjarige] heeft geleid. Uit de verslaglegging van het Sociaal Team kan echter niet worden opgemaakt dat dit wordt veroorzaakt door tegenwerking van de vrouw. Het is aan partijen om zich in te zetten voor een herstel van het contact tussen [minderjarige] en de man. In zoverre bestaat dan ook geen grond om de beslissing van de voorzieningenrechter te vernietigen.
4.6
Het hof zal het bestreden vonnis wel vernietigen voor zover daarin is bepaald dat de thans geldende zorgregeling wordt opgeschort. Uit de overgelegde stukken blijkt niet dat de vrouw in eerste aanleg in reconventie opschorting heeft gevorderd. In zoverre slaagt de derde grief.
4.7
Met zijn vierde grief komt de man op tegen de afwijzing van zijn verzoek een bijzondere curator te benoemen. Volgens de man is de bijzondere curator de aangewezen persoon om te beoordelen of een opschorting van de zorgregeling in het belang van [minderjarige] is. Ook is een bijzondere curator een bemiddelaar en probeert deze de belangenstrijd tussen de ouders te beëindigen.
4.8
Het hof ziet, evenals de voorzieningenrechter, geen aanleiding een bijzondere curator te benoemen. Een bijzondere curator heeft met name als taak de minderjarige (in en buiten rechte) te vertegenwoordigen. De stem van [minderjarige] is in deze zaak echter voldoende gehoord. Dat sprake is van een belangentegenstelling zoals bedoeld in artikel 1:250 BW heeft de man onvoldoende onderbouwd. De grief faalt.
4.9
Omdat partijen ex-echtelieden zijn, zal het hof de proceskosten compenseren.

5.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, maar uitsluitend voor zover daarbij is bepaald dat de thans geldende zorgregeling wordt opgeschort totdat partijen onder begeleiding van het Sociaal Team in onderling overleg tot een regeling komen, dan wel door een rechter anders wordt beslist;
bekrachtigt het vonnis voor het overige;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.C. Schenkeveld, A.N. van de Beek en A.R. Sturhoofd en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2022.