In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 18 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de gezamenlijke gezagsuitoefening en de zorgregeling voor de minderjarige [minderjarige]. De vrouw, verzoekster in principaal hoger beroep, verzet zich tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Holland, die de man en de vrouw gezamenlijk met het gezag over [minderjarige] heeft belast. De vrouw stelt dat de communicatie tussen de ouders gebrekkig is en dat dit het nemen van belangrijke beslissingen over [minderjarige] bemoeilijkt. De man daarentegen is van mening dat gezamenlijk gezag in het belang van [minderjarige] is en dat de ouders in staat zijn om op een redelijke manier met elkaar te overleggen.
Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de adviezen van de Raad voor de Kinderbescherming. Het hof concludeert dat de verstandhouding tussen de ouders niet optimaal is, maar dat er voldoende communicatie mogelijk is om gezamenlijk gezag uit te oefenen. De zorgregeling, waarbij [minderjarige] per vier weken tien dagen bij de man verblijft, wordt als positief ervaren en biedt de nodige structuur voor [minderjarige].
De vrouw heeft verzocht om wijzigingen in de zorgregeling, maar het hof oordeelt dat de huidige regeling in het belang van [minderjarige] is en dat de verzoeken van zowel de vrouw als de man op dit punt worden afgewezen. De beschikking van de rechtbank wordt gedeeltelijk vernietigd, maar de bekrachtiging van het gezamenlijk gezag blijft staan. Het hof benadrukt het belang van goede communicatie tussen de ouders en adviseert hen om deel te nemen aan een hulpverleningstraject om hun samenwerking te verbeteren.