ECLI:NL:GHAMS:2022:2945

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 oktober 2022
Publicatiedatum
18 oktober 2022
Zaaknummer
200.307.039/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging gezamenlijk gezag en vaststelling zorgregeling voor minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 18 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de gezamenlijke gezagsuitoefening en de zorgregeling voor de minderjarige [minderjarige]. De vrouw, verzoekster in principaal hoger beroep, verzet zich tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Holland, die de man en de vrouw gezamenlijk met het gezag over [minderjarige] heeft belast. De vrouw stelt dat de communicatie tussen de ouders gebrekkig is en dat dit het nemen van belangrijke beslissingen over [minderjarige] bemoeilijkt. De man daarentegen is van mening dat gezamenlijk gezag in het belang van [minderjarige] is en dat de ouders in staat zijn om op een redelijke manier met elkaar te overleggen.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de adviezen van de Raad voor de Kinderbescherming. Het hof concludeert dat de verstandhouding tussen de ouders niet optimaal is, maar dat er voldoende communicatie mogelijk is om gezamenlijk gezag uit te oefenen. De zorgregeling, waarbij [minderjarige] per vier weken tien dagen bij de man verblijft, wordt als positief ervaren en biedt de nodige structuur voor [minderjarige].

De vrouw heeft verzocht om wijzigingen in de zorgregeling, maar het hof oordeelt dat de huidige regeling in het belang van [minderjarige] is en dat de verzoeken van zowel de vrouw als de man op dit punt worden afgewezen. De beschikking van de rechtbank wordt gedeeltelijk vernietigd, maar de bekrachtiging van het gezamenlijk gezag blijft staan. Het hof benadrukt het belang van goede communicatie tussen de ouders en adviseert hen om deel te nemen aan een hulpverleningstraject om hun samenwerking te verbeteren.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.307.039/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/310831 / FA RK 20-6768
Beschikking van de meervoudige kamer van 18 oktober 2022 inzake
[de vrouw] ,
wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente] ,
verzoekster in principaal hoger beroep,
verweerster in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J. Schouten te Amsterdam,
en
[de man] ,
wonende te [plaats B] ,
verweerder in principaal hoger beroep,
verzoeker in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. C.G.J. van Oppen te Amsterdam.
Ook als belanghebbende is in deze procedure aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ).
In zijn adviserende rol is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna te noemen: de rechtbank) van 18 november 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vrouw is op 18 februari 2022 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 18 november 2021.
2.2
De man heeft op 7 april 2022 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
De vrouw heeft op 17 mei 2022 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4
Bij het hof is voorts het volgende stuk ingekomen:
- een ”reactie op verweerschrift in incidenteel appel” van de man van 17 augustus 2022, met bijlagen.
Zoals ter gelegenheid van de mondelinge behandeling met partijen besproken, slaat het hof geen acht op de inhoud van deze reactie op het verweerschrift in incidenteel appel. Het betreft een akte waarmee een extra schriftelijke ronde wordt genomen, hetgeen in strijd is met de twee-conclusie-leer. De producties die bij dit stuk zijn overgelegd zullen wel door het hof worden meegenomen.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 29 augustus 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw D.M. van Dijk.

3.De feiten

Uit de (inmiddels verbroken) relatie van de man en de vrouw (hierna samen te noemen: de ouders) is geboren:
- [minderjarige] , [in] 2015 te [plaats B] .
De vrouw was voorheen alleen belast met het gezag over [minderjarige] . De man heeft [minderjarige] op 13 juni 2017 erkend.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, bepaald dat de ouders gezamenlijk met de uitoefening van het gezag worden belast over [minderjarige] . Voorts is er een zorgregeling vastgesteld, inhoudende dat [minderjarige] per vier weken tien dagen bij de man verblijft en wel:
- week 1: van woensdag uit school tot vrijdag naar school;
- week 2: van vrijdag uit school tot maandag naar school;
- week 3: van woensdag uit school tot vrijdag naar school + zwemles op zaterdag;
- week 4: van vrijdag uit school tot maandag naar school.
4.2
De vrouw verzoekt in principaal hoger beroep, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, het inleidende verzoek van de man tot het verkrijgen van het gezamenlijk gezag alsnog af te wijzen. Voorts verzoekt de vrouw het inleidende verzoek van de man om een omgangsregeling vast te stellen waarbij [minderjarige] tien dagen per vier weken bij de man verblijft af te wijzen en een omgangsregeling vast te stellen waarbij [minderjarige] de navolgende dagen bij de man verblijft:
- week 1: van woensdag uit school tot vrijdag naar school;
- week 2: van vrijdag uit school tot zondag 19:00 uur;
- week 3: van woensdag uit school tot vrijdag naar school;
- week 4: van vrijdag uit school tot zondag 19:00 uur.
4.3
De man verzoekt in principaal hoger beroep, naar het hof begrijpt, de bestreden beschikking te bekrachtigen.
De man verzoekt in incidenteel hoger beroep, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat [minderjarige] per vier weken twaalf dagen bij de man verblijft en wel:
- week 1: van woensdag uit school tot vrijdag naar school;
- week 2: van vrijdag uit school tot dinsdag naar school;
- week 3: van woensdag uit school tot vrijdag naar school;
- week 4: van vrijdag uit school tot dinsdag naar school.
4.4
In incidenteel hoger beroep verzoekt de vrouw het incidenteel beroep van de man ongegrond te verklaren, althans af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Gelet op de inhoud van de grieven in principaal en in incidenteel hoger beroep en hun onderlinge samenhang ziet het hof aanleiding deze gezamenlijk te behandelen.
De standpunten
5.2
De vrouw betoogt dat de rechtbank ten onrechte de man samen met de vrouw heeft belast met het gezag over [minderjarige] en voert daartoe het volgende aan. Gezamenlijk gezag is niet in het belang van [minderjarige] . [minderjarige] heeft een mentale achterstand van een jaar en zij heeft daarom extra zorg en begeleiding nodig. Hierdoor moeten er vaker belangrijke beslissingen worden genomen. Nu de man mede is belast met het gezag wordt het nemen van dit soort beslissingen bemoeilijkt, omdat de man geen toestemming verleent en allerlei zaken in twijfelt trekt. De vrouw zal keer op keer geconfronteerd worden met de niet meewerkende opstelling van de man en zij zal hier veel tijd en energie in moeten steken, hetgeen ook zijn weerslag op [minderjarige] zal hebben. Door de spanningen die de stroeve samenwerking tussen de ouders met zich brengt, bestaat er een onaanvaardbaar risico dat [minderjarige] klem en verloren raakt tussen de ouders.
Ten aanzien van de zorgregeling betoogt de vrouw dat het in het belang van [minderjarige] is om in week 2 en week 4 in plaats van maandagmiddag uit school al op zondagavond bij de vrouw te komen. De zondagavond is in het gezin van de vrouw een belangrijk gezinsmoment om de afgelopen week te evalueren en te werken aan de banden binnen het gezin, aldus de vrouw.
5.3
De man stelt zich op het standpunt dat de bestreden beschikking ten aanzien van het gezag dient te worden bekrachtigd. De man meent dat gezamenlijk gezag in het belang is van [minderjarige] . De ouders hebben een redelijk goede verstandhouding en zij zijn in staat om op een behoorlijke wijze met elkaar te overleggen. Dat wil niet zeggen dat zij het altijd met elkaar eens zijn, maar er is sprake van een evenwicht, waarbij soms de vrouw wat toegeeft en soms de man.
Ten aanzien van de zorgregeling stelt de man dat het niet in het belang van [minderjarige] is om het wisselmoment op zondagavond te laten plaatsvinden. [minderjarige] gaat dan pas laat naar bed en zal de volgende dag moe zijn op school, aldus de man.
5.4
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd om de bestreden beschikking ten aanzien van het gezag te bekrachtigen. Volgens de raad zijn de ouders in staat om gezamenlijk het gezag over [minderjarige] uit te oefenen. De raad onderkent dat de ouders communicatieproblemen hebben, maar deze problemen staan volgens de raad niet in de weg aan het uitoefenen van gezamenlijk gezag. De raad acht het wel van belang dat de ouders zich wenden tot een hulpverleningstraject zoals Ouderschap Blijft, teneinde hun onderlinge communicatie te verbeteren en te leren hoe ze het beste invulling kunnen geven aan het gezamenlijk gezag. Daarnaast adviseert de raad de huidige zorgregeling in stand te laten.
Gezag
5.5
Het hof overweegt als volgt.
Het wettelijke uitgangspunt is dat de ouders gezamenlijk het gezag over hun kind uitoefenen. Afwijzing van het inleidend verzoek van de man kan dan ook alleen aan de orde zijn als één van de uitzonderingsgronden van het tweede lid van artikel 1:253c BW zich voordoet. Volgens vaste jurisprudentie brengt het ontbreken van een goede communicatie tussen ouders niet zonder meer mee dat in het belang van het kind het gezag bij één van de ouders moet worden gelaten. Wel is voor gezamenlijk gezag vereist dat de ouders daadwerkelijk in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans tenminste in staat zijn afspraken te maken over situaties die zich rond hun kind kunnen voordoen, zodanig dat het kind niet klem of verloren raakt tussen de ouders.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de verstandhouding tussen de ouders niet optimaal is, maar dat communicatie mogelijk is. De zorgregeling loopt goed en het lukt de ouders om afspraken te maken in het belang van [minderjarige] . Zo hebben de ouders samen de beslissing genomen om [minderjarige] op een nieuwe school in te schrijven, waarbij zij als ouders in het belang van [minderjarige] tot deze beslissing zijn gekomen. Verder nemen de ouders een flexibele houding aan ten aanzien van het opvangen van [minderjarige] en zij zijn bereid om af en toe voor elkaar in te springen. Gelet hierop is het hof van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de verstandhouding en de communicatie tussen de ouders thans zo gebrekkig is dat essentiële beslissingen ten aanzien van [minderjarige] niet of niet naar behoren kunnen worden genomen en dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat [minderjarige] klem of verloren zal raken tussen haar ouders op het moment dat zij samen het gezag hebben. De vrouw heeft dan ook onvoldoende concreet gemaakt welke omstandigheden volgens haar in de weg staan aan het gezamenlijk uitoefenen van het gezag en onvoldoende onderbouwd waaruit het risico bestaat dat [minderjarige] klem of verloren zou raken. De band tussen [minderjarige] en allebei de ouders is goed en niet is gebleken dat de problemen die er zijn in de onderlinge communicatie tussen de ouders op dit moment een dusdanig negatieve weerslag hebben op [minderjarige] dat van een dergelijke situatie kan worden gesproken. Met de raad acht het hof het van belang dat de ouders zich aanmelden voor een traject als Ouderschap Blijft om op die manier te werken aan hun onderlinge communicatie en te leren hoe zij het beste invulling kunnen geven aan het gezamenlijk gezag.
De bestreden beschikking zal op dit punt worden bekrachtigd.
Zorgregeling
5.6
Naast de beslissing over het gezag, dient tussen partijen over de zorgregeling te worden beslist. Het hof zal bij de vaststelling van de zorgregeling een zodanige beslissing nemen als hem in het belang van [minderjarige] wenselijk voorkomt (artikel 1:253a BW).
5.7
Het hof is van oordeel dat de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling, waarbij [minderjarige] per vier weken tien dagen bij de man verblijft, in het belang is van [minderjarige] . Bij dit oordeel betrekt het hof dat de zorgregeling al enige tijd naar behoren verloopt, [minderjarige] inmiddels aan deze regeling is gewend en dat deze regeling [minderjarige] de structuur biedt die zij nodig heeft. [minderjarige] wordt zowel bij de vrouw als bij de man goed verzorgd en zij heeft het bij beide ouders naar haar zin. Daarbij dienen de ouders nog te werken aan de verbinding tussen de twee werelden. Het is van belang voor [minderjarige] dat deze werelden samenkomen. Daarbij is een goede communicatie tussen de ouders ook van belang, waardoor het ook op dit punt van belang is dat de ouders zich aanmelden voor een traject als Ouderschap Blijft.
Met betrekking tot de door de vrouw verzochte wijziging van de zorgregeling, in die zin dat [minderjarige] in week 2 en week 4 al op zondagavond bij de vrouw komt in plaats van vanaf maandag na school, overweegt het hof als volgt. Het hof is van oordeel dat deze dagen ongewijzigd dienen te blijven. De door de vrouw genoemde omstandigheid dat [minderjarige] in week 2 en week 4 niet op zondagavond in het gezin van de vrouw verblijft, kan door de vrouw mogelijk worden opgevangen door naar mogelijkheden te zoeken om het gezinsmoment op zondagavond een keer in de twee weken op een ander moment te plannen, zodat [minderjarige] daar ook bij kan zijn.
Met betrekking tot de door de man verzochte wijziging dat [minderjarige] in week 2 en week 4 tot dinsdag naar school bij de man verblijft in plaats van tot maandag naar school overweegt het hof dat een dergelijke wijziging te onrustig is voor [minderjarige] . [minderjarige] gaat sinds kort naar een nieuwe school en ter zitting heeft de vrouw verklaard dat dit veel van haar vergt, hetgeen het hof ook aannemelijk voorkomt. Het hof is van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] is, die baat heeft bij voorspelbaarheid, duidelijkheid en structuur, om in zoverre de dagen die door de rechtbank zijn vastgelegd, ongewijzigd te laten. De verzoeken van de vrouw en de man zullen dan ook op deze punten worden afgewezen.
5.8
Het hof begrijpt de door rechtbank vastgelegde zorgregeling aldus dat [minderjarige] per vier weken tien dagen bij de man verblijft en wel:
- week 1: van woensdag uit school tot vrijdag naar school;
- week 2: van vrijdag uit school tot maandag naar school;
- week 3: van woensdag uit school tot vrijdag naar school + zwemles op zaterdag;
- week 4: van vrijdag uit school tot maandag naar school.
Het hof zal deze regeling vastleggen, met uitzondering van de zwemles op zaterdag omdat is gebleken dat deze is komen te vervallen en in de toekomst onder schooltijd zal plaatsvinden. Het hof zal de bestreden beschikking op dit enkele punt, en dus ten dele, vernietigen, en voor het overige bekrachtigen, zoals hierna onder de beslissing zal worden weergegeven.
5.9
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof, in principaal en incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep ten aanzien van het gezag;
vernietigt de beschikking waarvan beroep ten aanzien van de zorgregeling op het onderdeel van de zwemles op zaterdag en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken ten aanzien van [minderjarige] aldus dat zij per vier weken tien dagen bij de man verblijft en wel:
- week 1: van woensdag uit school tot vrijdag naar school;
- week 2: van vrijdag uit school tot maandag naar school;
- week 3: van woensdag uit school tot vrijdag naar school;
- week 4: van vrijdag uit school tot maandag naar school;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het anders of meer verzochte;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het openbaar register.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.T. Hoogland, mr. H.A. van den Berg en
mr. P.A.M. Jongens-Lokin, in tegenwoordigheid van mr. T.L. Prins, als griffier en is op
18 oktober 2022 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.