ECLI:NL:GHAMS:2022:2944

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 oktober 2022
Publicatiedatum
18 oktober 2022
Zaaknummer
200.307.659/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot gelasten van een deskundigenonderzoek in het kader van de ondertoezichtstelling van een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 18 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2010. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft het hof verzocht om de eerdere beschikkingen van de rechtbank te vernietigen, waarin het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) als deskundige was benoemd voor het uitvoeren van een onderzoek naar het ouderschapsplan en het perspectief van de minderjarige. De vader betoogde dat de minderjarige al jaren bekend is bij de hulpverlening en dat een nieuw onderzoek niet in zijn belang zou zijn, aangezien hij sinds zijn plaatsing bij de vader een positieve ontwikkeling doormaakt.

De moeder daarentegen, bijgestaan door haar advocaat, heeft verzocht om de eerdere beschikkingen te bekrachtigen en stelde dat een gedegen onderzoek noodzakelijk is om het toekomstperspectief van de minderjarige vast te stellen. De gecertificeerde instelling, William Schrikker Stichting, en de Raad voor de Kinderbescherming hebben ook hun standpunten naar voren gebracht, waarbij de GI aangaf dat er geen zorgen zijn over de opvoedingssituatie bij de vader.

Het hof heeft overwogen dat de minderjarige, die al lange tijd in een onzekere situatie verkeert, behoefte heeft aan duidelijkheid over zijn toekomst. Gezien de lange wachttijd voor het NIFP-onderzoek en de negatieve impact daarvan op de ontwikkeling van de minderjarige, heeft het hof besloten het verzoek van de moeder tot het gelasten van het onderzoek af te wijzen. De eerdere beschikkingen zijn vernietigd, en het hof heeft geoordeeld dat het belang van de minderjarige zich verzet tegen het NIFP-onderzoek.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.307.659/01
zaaknummer rechtbank: C/15/319038 / JU RK 21-1471
beschikking van de meervoudige kamer van 18 oktober 2022 inzake het hoger beroep van
[de vader],
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M. Metin te Arnhem,
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- [de moeder] (hierna: de moeder), bijgestaan door mr. C.C. Sneper te Baarn;
- de minderjarige [minderjarige ] (hierna: [minderjarige ] );
- de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting (hierna: de GI).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de rechtbank) van 20 december 2021 en 20 januari 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vader is op 8 maart 2022 in hoger beroep gekomen van een deel van de voornoemde beschikkingen.
2.2
De moeder heeft op 29 juli 2022 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een bericht van de vader ingekomen op 30 mei 2022, met bijlage;
- een bericht van de GI ingekomen op 14 juni 2022;
- een bericht van de moeder ingekomen op 14 juni 2022;
- een bericht van de moeder ingekomen op 15 juni 2022;
- een bericht van de GI, ingekomen op 15 september 2022, met bijlage.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 19 september 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- mr. Metin namens de vader;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager en een collega;
- de raad, vertegenwoordigd door dhr. R. Koops.
De vader is, ondanks behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.

3.De feiten

3.1
Uit de (inmiddels verbroken) relatie van de moeder en de vader (hierna gezamenlijk ook te noemen: de ouders) is geboren:
- [minderjarige ] , [in] 2010 te [plaats B] .
Bij beschikking van 20 december 2021 heeft de rechtbank de ouders gezamenlijk belast met gezag over [minderjarige ] . [minderjarige ] verblijft bij de vader.
3.2
Bij beschikking van 21 september 2018 is [minderjarige ] onder toezicht gesteld. Deze maatregel is nadien steeds verlengd en duurt thans nog voort tot 21 september 2023.
[minderjarige ] heeft eerder van 25 mei 2011 tot 6 februari 2017 onder toezicht gestaan.
3.3
Bij beschikking van 28 december 2020 heeft de kinderrechter een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige ] verleend en is [minderjarige ] , op basis van deze machtiging, bij de vader geplaatst, waar [minderjarige ] sindsdien verblijft.
3.4
De machtiging uithuisplaatsing voor verblijf bij de vader is steeds verlengd, voor het laatst tot 21 september 2023.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking van 20 december 2021 is, voor zover thans van belang, bepaald dat de meervoudige kamer van de rechtbank voornemens is het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) te benoemen tot deskundige en te verzoeken om onderzoek te verrichten en advies uit brengen over de in de beschikking geformuleerde vragen.
Bij de bestreden beschikking van 20 januari 2022 heeft diezelfde meervoudige kamer op verzoek van de moeder met toepassing van artikel 810a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.) het NIFP als deskundige benoemd met de opdracht om – kort gezegd- een ouderschapsplan en perspectiefonderzoek uit te voeren en daarover aan de rechtbank te rapporteren.
4.2
De vader verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikkingen in zoverre, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te beslissen dat het verzoek voor het gelasten van een deskundigenonderzoek wordt afgewezen, althans een zodanige beslissing te nemen zoals het hof in goede justitie vermeent te behoren.
4.3
De moeder verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikkingen te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Wettelijk kader
5.1
Artikel 810a lid 2 Rv bepaalt – voor zover van belang - dat de rechter in zaken betreffende de ondertoezichtstelling van minderjarigen op verzoek van een ouder en na overleg met die ouder een deskundige benoemt, mits dat mede tot de beslissing van een zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet.
De standpunten
5.2
De vader betoogt -samengevat- dat [minderjarige ] al jaren bekend is bij de hulpverlening en hij in de afgelopen jaren is onderworpen aan meerdere onderzoeken. Het is niet in zijn belang dat hij opnieuw aan een dergelijk (NIFP-)onderzoek, waarvan inmiddels ook is gebleken dat er een zeer lange wachttijd geldt, wordt blootgesteld. Het perspectief van [minderjarige ] ligt bij de vader en hij verdient duidelijkheid en zekerheid over de plek waar hij zal opgroeien. Sinds de plaatsing bij de vader gaat het goed met hem en maakt hij grote sprongen vooruit. Een nader onderzoek zal slechts tot nog meer onrust leiden. Dat er wellicht positieve ontwikkelingen van de moeder zijn te melden maakt geen verschil voor wat het beste is voor [minderjarige ] , aldus de vader.
5.3
De moeder stelt -kort samengevat- dat het niet gaat om haar positieve ontwikkelingen, maar om een verschil van visie van de betrokken partijen op het toekomstperspectief van [minderjarige ] . Juist hierom dient een NIFP-onderzoek gelast te worden. Voor onderzoek naar het perspectief van [minderjarige ] is een gedegen en zorgvuldig onderzoek noodzakelijk. Het uitgevoerde perspectiefonderzoek is onvoldoende zorgvuldig en gedegen geweest, aldus de moeder. Zij wijst er nog op dat volgens haar de vader de omgang tussen [minderjarige ] en de moeder frustreert, hetgeen niet in het belang van [minderjarige ] is.
5.4
De GI heeft ter zitting -kort samengevat- het volgende verklaard. Er zijn geen zorgen over de opvoedingssituatie bij de vader. De GI heeft veel contact met hem, hij is meewerkend en beschikbaar. Al geruime tijd is duidelijk dat de moeder onvoldoende opvoedcapaciteiten heeft om [minderjarige ] bij haar terug te plaatsen. Sinds de plaatsing bij de vader maakt [minderjarige ] een goede ontwikkeling door, al zit hij wel in een identiteitsconflict. Hij wordt verscheurd door de onduidelijkheid over zijn toekomstige opvoedsituatie, waardoor hij niet toekomt aan zijn schooltaken. Het is voor [minderjarige ] heel schadelijk om nog een jaar te moeten wachten op een onderzoek. [minderjarige ] weet van het NIFP-onderzoek en het is een onderwerp dat bij hem speelt. [minderjarige ] heeft het recht om te weten dat hij bij zijn vader kan blijven wonen en het is in zijn belang dat er snel duidelijkheid komt over zijn perspectief. Dat de omgang met de moeder niet altijd doorgaat heeft te maken met dat de vader kampt met gezondheidsproblemen en erg krap bij kas zit, aldus de GI.
5.5
De raad heeft ter zitting -kort samengevat- het volgende verklaard. [minderjarige ] is inmiddels twaalf jaar oud en er is al ruim tien jaar hulpverlening bij het gezin betrokken. Op het NIFP- onderzoek moet worden gewacht tot volgend jaar juni. [minderjarige ] kan dat niet hebben en daarom is zo’n onderzoek niet verstandig. De raad adviseert om goed te luisteren naar de GI.
De beslissing
5.6
Het hof overweegt als volgt.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken. [minderjarige ] is in een onrustige thuissituatie van de moeder geboren. Vanaf 2011 was jeugdbescherming bij het gezin van de moeder betrokken. In 2017 heeft de GI het gezin overgedragen aan het Wijkteam en is de ondertoezichtstelling niet meer verlengd. Aanleiding hiervoor was dat de GI vastliep in het gezin. Door de stress die de ondertoezichtstelling bij de moeder veroorzaakte was samenwerking niet goed mogelijk, wat de veiligheid van de kinderen niet ten goede kwam.
Mede omdat vervolgens ook hulp in een vrijwillig kader niet goed van de grond kwam is [minderjarige ] in september 2018 opnieuw onder toezicht gesteld. Vervolgens lukte het de moeder niet om de aanwijzingen van de hulpverlening en de GI voldoende op te volgen. Zij leek in eerste instantie bereid om hulp te aanvaarden, maar constructieve samenwerking, nodig om tot verbetering van de situatie te komen, kwam er niet. Er bleken bovendien twijfels te zijn over de leerbaarheid van de moeder en overvraging op het gebied van dagelijkse zorg, waardoor [minderjarige ] structureel geen veiligheid, stabiliteit en duidelijkheid werd geboden. Toen er bovendien acute zorgen over de veiligheid van [minderjarige ] bestonden is hij op 28 december 2020 met spoed uit huis geplaatst. Met de moeder heeft [minderjarige ] een omgangsregeling, inhoudende eenmaal per veertien dagen gedurende twee uur bij respectievelijk het Omgangshuis in [plaats C] en moeder thuis. Ter zitting is gebleken dat deze regeling niet altijd door vader wordt nagekomen. Dit komt voornamelijk door de financiële problemen van de vader. In augustus 2021 heeft Buro Bloei een onderzoek afgerond naar het perspectief van [minderjarige ] . Daarbij is onder andere de vraag beantwoord of de moeder en de vader kunnen voorzien in de behoeften en ontwikkelingsvragen van [minderjarige ] . In het verslag van het onderzoek staat dat [minderjarige ] enkel bij de moeder kan opgroeien als er intensieve hulpverlening in het gezin en het systeem is. Hierbij vraagt Buro Bloei zich wel af of dit een reële kans van slagen heeft, gelet op de voorgeschiedenis van weerstand van de moeder tegen de hulpverlening en het niet nakomen van afspraken. De vader is volgens het onderzoek in staat om aan te sluiten bij de ontwikkelingsbehoeften van [minderjarige ] . Moeder is het niet eens met deze conclusies en heeft in eerste aanleg om een deskundigenonderzoek in de zin van artikel 810a Rv. verzocht. De rechtbank heeft dit verzoek gehonoreerd, mede omdat uit de verslaglegging van LOEK -de instantie die moeder begeleidt- en BOR -de instantie die de omgang tussen moeder en [minderjarige ] begeleidt- een ander beeld naar voren komt over de leerbaarheid van en de mogelijke samenwerking met moeder, dan uit het rapport van Buro Bloei.
5.7
Sinds [minderjarige ] bij zijn vader woont vertoont zijn ontwikkeling een stijgende lijn. Het gaat goed met [minderjarige ] bij vader thuis, [minderjarige ] heeft het er naar zijn zin en wil er graag blijven wonen. Gebleken is echter ook dat [minderjarige ] last heeft van de onduidelijkheid over zijn toekomstperspectief. Daardoor stagneert zijn schoolontwikkeling. Het op handen zijnde NIFP-onderzoek houdt [minderjarige ] bezig. Gebleken is dat er voor het onderzoek een lange wachtlijst is. Wanneer het onderzoek voor [minderjarige ] kan beginnen laat zich op dit moment alleen raden. Er is in ieder geval geen aanwijzing dat het onderzoek op korte termijn zou kunnen starten. Ook is niet duidelijk hoe lang het onderzoek vervolgens zal gaan duren. Zolang het onderzoek niet is afgerond blijft het perspectief van [minderjarige ] onduidelijk, nog daargelaten dat ook de uitkomst van het onderzoek op zichzelf niet bepalend zal zijn voor het perspectief van [minderjarige ] . [minderjarige ] zal dus, vanwege het door de rechtbank gelaste NIFP-onderzoek, nog lange tijd in onzekerheid verkeren over zijn opvoed- en toekomstperspectief. Die onzekerheid gaat ten koste van [minderjarige ] , die daarvan last heeft waardoor zijn schoolgang stageert. Hij heeft behoefte om zo snel mogelijk duidelijkheid te krijgen over zijn perspectief. Als daarvoor eerst nog het NIFP-onderzoek afgewacht moet worden is dat te lang voor [minderjarige ] . Het belang van [minderjarige ] verzet zich daarom tegen het NIFP-onderzoek. Om die reden zal het hof de bestreden beschikkingen vernietigen en het verzoek van de moeder om onderzoek in de zin van artikel 810a Rv. te gelasten alsnog afwijzen.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikkingen waarvan beroep, voor zover daarin het NIFP als deskundige is benoemd en in zoverre rechtdoende:
wijst het verzoek tot het gelasten van een onderzoek in de zin van artikel 810a Rv af;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af te meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. van Baardewijk, mr. J. Kloosterhuis en mr. J.A. van Keulen, in tegenwoordigheid van mr. T.L. Prins als griffier, en is op 18 oktober 2022 in het openbaar uitgesproken door de oudste raadsheer.