ECLI:NL:GHAMS:2022:2943

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 oktober 2022
Publicatiedatum
18 oktober 2022
Zaaknummer
200.308.413/01 en 200.308.085/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van uithuisplaatsing en afwijzing verzoek tot deskundigenonderzoek in familierechtelijke zaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 18 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de uithuisplaatsing van de minderjarige [kind1]. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft de bestreden beschikkingen van de rechtbank Noord-Holland aangevochten, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind1] in een gezinsgerichte voorziening was verlengd. De moeder heeft verweer gevoerd en verzocht om bekrachtiging van de eerdere beschikkingen. Het hof heeft vastgesteld dat [kind1] sinds medio februari 2021 in een gezinshuis verblijft en dat hij regelmatig bij zijn vader verblijft. De vader heeft betoogd dat het in het belang van [kind1] is om bij hem te wonen, terwijl de moeder van mening is dat [kind1] voorlopig in het gezinshuis moet blijven. Het hof heeft de onderlinge samenhang van de zaken in overweging genomen en geconcludeerd dat de plaatsing van [kind1] bij de vader het meest in zijn belang is. Het hof heeft de bestreden beschikkingen vernietigd voor zover deze de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing in een gezinsgerichte voorziening betroffen en het verzoek van de moeder om een deskundigenonderzoek door het NIFP afgewezen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummers: 200.308.413/01 en 200.308.085/01
zaaknummers rechtbank: C/15/319041 / JU RK 21-1472 en C/15/325107 / JU RK 22/236
beschikking van de meervoudige kamer van 18 oktober 2022 inzake het hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. E.B. Warmerdam-Wolfs te Alkmaar.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- [de moeder] (hierna: de moeder);
- de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting (hierna: de GI);
- de minderjarige [kind1] (hierna: [kind1] ).
In zijn adviserende rol is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de kinderrechter) van 20 december 2021, 11 januari 2022
,20 januari 2022 en 15 maart 2022, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vader is op 18 maart 2022 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikkingen.
2.2
De moeder heeft op 2 juni 2022 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een bericht van de vader van 5 april 2022, met bijlagen;
- een bericht van de vader van 4 mei 2022, met bijlage;
- een bericht van de vader van 24 mei 2022, met bijlage;
- een bericht van de vader van 8 juni 2022, met bijlage;
- een bericht van de GI van 15 september 2022, met bijlage.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 19 september 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager;
- de raad, vertegenwoordigd door dhr. R. Koops.
2.5
De voorzitter heeft – op verzoek van [kind1] – op 20 september 2022 met [kind1] gesproken. De griffier heeft nadien een samenvatting van het gesprek naar partijen gestuurd. Partijen/belanghebbenden en de raad hebben de gelegenheid gehad om daarop schriftelijk te reageren en daarvan gebruik gemaakt.

3.De feiten

3.1
Uit de (inmiddels verbroken) relatie van de moeder en de vader (hierna ook gezamenlijk te noemen: de ouders) is geboren:
- [kind1] , [in] 2013.
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [kind1] . [kind1] heeft twee halfbroers, [kind 2] en [kind 3] . [kind1] is de middelste van de drie. Alle drie hebben ze verschillende vaders.
3.2
Bij beschikking van de kinderrechter van 6 oktober 2014 is [kind1] onder toezicht gesteld, welke ondertoezichtstelling heeft voortgeduurd tot 6 oktober 2016.
3.3
Bij beschikking van de kinderrechter van 21 december 2018 is [kind1] opnieuw onder toezicht gesteld. Deze maatregel is nadien steeds verlengd en duurt thans nog voort tot 21 september 2023.
3.4
Bij beschikking van 28 december 2020 heeft de kinderrechter een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [kind1] verleend voor plaatsing in een netwerkpleeggezin voor de duur van vier weken. De uithuisplaatsing van [kind1] is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 21 september 2023. Sinds medio februari 2021 verblijft [kind1] in een gezinshuis. Ook [kind 3] en [kind 2] zijn uit huis geplaatst, [kind 3] in hetzelfde gezinshuis als [kind1] , [kind 2] bij zijn vader.
3.5
Bij de na te noemen beschikking van 20 december 2021 is de beslissing op het verzoek van de vader om de hoofdverblijfplaats van [kind1] bij de vader te bepalen, aangehouden.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking van 20 december 2021, schriftelijk uitgewerkt bij beschikking van 11 januari 2022 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind1] in een gezinsgerichte voorziening verlengd tot 21 maart 2022.
Bij de bestreden beschikking van 20 januari 2022 heeft diezelfde meervoudige kamer op verzoek van de moeder met toepassing van artikel 810a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.) het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) als deskundige benoemd met de opdracht om – kort gezegd- een ouderschapsplan en perspectiefonderzoek uit te voeren en daarover aan de rechtbank te rapporteren.
Bij de bestreden beschikking van 15 maart 2022 is, op het daartoe strekkende verzoek van de GI, de machtiging tot uithuisplaatsing in een gezinsgerichte voorziening voor [kind1] verlengd tot uiterlijk 21 september 2022.
4.2
De vader verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikkingen en uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat het verzoek voor het gelasten van een deskundigenonderzoek wordt afgewezen en de machtiging tot uithuisplaatsing zal worden verlengd voor verblijf bij de vader, althans een zodanige beslissing te nemen zoals het hof in goede justitie vermeent te behoren.
4.3
De moeder verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikkingen te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Het hof ziet gelet op hun onderlinge samenhang aanleiding de zaken hierna gelijktijdig te bespreken.
Wettelijk kader
5.2
Op grond van het bepaalde in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Ingevolge artikel 1:265c lid 2 BW – voor zover van belang – kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling de duur telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
5.3
Artikel 810a lid 2 Rv bepaalt – voor zover van belang - dat de rechter in zaken betreffende de ondertoezichtstelling van minderjarigen op verzoek van een ouder en na overleg met die ouder een deskundige benoemt, mits dat mede tot de beslissing van een zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet.
De standpunten
5.4
De vader betoogt -samengevat- dat [kind1] al jaren bekend is bij de hulpverlening en hij in de afgelopen jaren is onderworpen aan meerdere onderzoeken. Het is niet in zijn belang dat hij opnieuw aan een dergelijk (NIFP-)onderzoek, waarvan inmiddels ook is gebleken dat er een zeer lange wachttijd geldt, wordt blootgesteld. Het perspectief van [kind1] ligt bij de vader en hij verdient duidelijkheid en zekerheid over de plek waar hij zal opgroeien. Een nader onderzoek zal slechts tot nog meer onrust leiden, aldus de vader.
5.5
De moeder stelt -kort samengevat- dat het perspectief van [kind1] nog niet is bepaald en hierdoor het nog te vroeg is om hem bij de vader te plaatsen. Hij dient daarom voorlopig nog in het gezinshuis te blijven. Dit om hem te behoeden voor onnodige wisseling van woonplek. Daarnaast is een NIFP-onderzoek in het belang van [kind1] . Voor onderzoek naar het perspectief van [kind1] is een gedegen en zorgvuldig onderzoek noodzakelijk. Het uitgevoerde perspectiefonderzoek is onvoldoende zorgvuldig en gedegen geweest, aldus de moeder.
5.6
De GI heeft ter zitting -kort samengevat- het volgende verklaard. Al geruime tijd is duidelijk dat de moeder onvoldoende opvoedcapaciteiten heeft om [kind1] bij haar terug te plaatsen. [kind1] verdient duidelijkheid over zijn perspectief. [kind1] verblijft ieder weekend bij de vader en hij heeft het daar erg naar zijn zin. Er zijn geen zorgen over de opvoedingssituatie bij de vader. Momenteel woont [kind1] in een gezinshuis, terwijl er een geschikte, met gezag belaste vader voorhanden is. Het perspectief van [kind1] ligt bij de vader. [kind1] zou dan ook bij de vader moeten worden geplaatst. Dat is ook de wens van [kind1] , aldus de GI.
5.7
De raad heeft ter zitting -kort samengevat- het volgende verklaard. De raad is van mening dat het uitgevoerde perspectiefonderzoek voldoende handvatten biedt om een beslissing te nemen. Het NIFP-onderzoek kan niet eerder dan over een aantal maanden plaatsvinden en [kind1] betaalt hiervoor de prijs. Er moet nu vooral goed worden geluisterd naar wat [kind1] wil. Hij zit als het ware gevangen in zijn loyaliteit naar beide ouders. In het belang van [kind1] dient op korte termijn een beslissing over zijn toekomstperspectief genomen te worden, aldus de raad.
De beslissing
5.8
Het hof overweegt als volgt.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken. [kind1] is in een onrustige thuissituatie van de moeder geboren. Vanaf 2011 was jeugdbescherming bij het gezin van de moeder betrokken, waarbij de focus lag op de zorgen omtrent de oudere broer [kind 2] . In 2013 is [kind1] geboren en vanwege de bestaande zorgen in de thuissituatie is hij van 2014 tot 2016 onder toezicht gesteld. In 2017 heeft de GI het gezin overgedragen aan het Wijkteam en is de ondertoezichtstelling niet meer verlengd. Aanleiding hiervoor was dat de GI vastliep in het gezin. Door de stress die de ondertoezichtstelling bij de moeder veroorzaakte was samenwerking niet goed mogelijk, wat de veiligheid van de kinderen niet ten goede kwam. Mede omdat vervolgens ook hulp in het vrijwillig kader niet goed van de grond kwam, is [kind1] in december 2018 opnieuw onder toezicht gesteld.
Daarna lukte het de moeder niet om de aanwijzingen van de hulpverlening en de GI voldoende op te volgen. Zij leek in eerste instantie bereid om hulp te aanvaarden, maar constructieve samenwerking, nodig om tot verbetering van de situatie te komen, kwam er niet. Er bleken bovendien twijfels te zijn over de leerbaarheid van de moeder en overvraging op het gebied van dagelijkse zorg, waardoor het haar niet lukte om [kind1] structureel de veiligheid, stabiliteit en duidelijkheid te bieden die hij nodig had. Toen er bovendien acute zorgen over de veiligheid van [kind1] ontstonden, is [kind1] op 28 december 2020 door middel van een spoedmachtiging uit huis geplaatst. Sinds medio februari 2021 verblijft hij bij Logeerpret, een gezinshuis waar kinderen verblijven die traumatische gebeurtenissen hebben meegemaakt en kampen met gedrags- en hechtingsproblematiek en ontwikkelingsstoornissen. [kind1] verblijft elk weekend en in de vakanties bij zijn vader. Met moeder heeft [kind1] een begeleide omgangsregeling. In augustus 2021 heeft Buro Bloei een onderzoek afgerond naar het perspectief van [kind1] . Daarbij is onder andere de vraag beantwoord of de moeder en de vader kunnen voorzien in de behoeften en ontwikkelingsvragen van [kind1] . In het verslag van het onderzoek staat dat [kind1] enkel bij de moeder kan opgroeien als er intensieve hulpverlening in het gezin en het systeem is. Hierbij vraagt Buro Bloei zich wel af of dit een reële kans van slagen heeft, gelet op de voorgeschiedenis van weerstand van de moeder tegen de hulpverlening en het niet nakomen van afspraken. De vader is volgens het onderzoek in staat om aan te sluiten bij de ontwikkelingsbehoeften van [kind1] . Moeder is het niet eens met deze conclusies en heeft in eerste aanleg om een deskundigenonderzoek in de zin van artikel 810a Rv. verzocht. De rechtbank heeft dit verzoek gehonoreerd, mede omdat uit de verslaglegging van LOEK -de instantie die moeder begeleidt- en BOR -de instantie die de omgang tussen moeder en [kind1] begeleidt- een ander beeld naar voren komt over de leerbaarheid van en de mogelijke samenwerking met moeder, dan uit het rapport van Buro Bloei.
5.9
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is verder gebleken dat [kind1] in het gezinshuis positieve stappen maakt. Hij doet het goed op school en de structuur in het gezinshuis en de weekend- en vakantieregeling bij zijn vader doen hem goed. [kind1] gaat graag naar zijn vader toe. [kind1] blijkt echter ook een kwetsbare jongen te zijn. Op emotioneel gebied is hij onzeker, instabiel en wordt hij verscheurd door de problematiek van zijn ouders en door het niet weten waar zijn opvoedperspectief ligt.
5.1
Tijdens het kindgesprek met de voorzitter heeft [kind1] aangegeven dat hij bij Logeerpret last heeft van heimwee en nachtmerries en duidelijk is geworden dat hij sterk de behoefte voelt om bij zijn vader te wonen. [kind1] heeft, gelet op alles wat hij heeft meegemaakt en de invloed hiervan op zijn gedrag en ontwikkeling, veel structuur en stabiliteit nodig om zich adequaat te kunnen ontwikkelen.
5.11
Naar het oordeel van het hof is plaatsing van [kind1] in het kader van de machtiging uithuisplaatsing bij de vader het meest in het belang van [kind1] . Vader is mede met het gezag belast en alles wijst erop dat de vader [kind1] de noodzakelijke stabiliteit, structuur en emotionele ondersteuning kan bieden. Daarbij komt dat [kind1] zeer vertrouwd is met de thuissituatie van de vader. Hij heeft het daar naar zijn zin, het doet hem goed en [kind1] geeft bovendien aan graag bij de vader te willen wonen. Dat betekent wel dat [kind1] en [kind 3] niet langer in één gezinshuis verblijven, maar dat gegeven weegt niet op tegen het belang van [kind1] om nu bij zijn vader te kunnen wonen. Datzelfde geldt voor het argument dat [kind1] dan mogelijk nogmaals van woonplek zal moeten wisselen, omdat zijn perspectief bij de vader nog niet duidelijk zou zijn. Overigens heeft de vader ter zitting in hoger beroep nogmaals toegezegd dat hij zijn uiterste best zal doen het contact tussen [kind1] , [kind 2] en [kind 3] in stand te houden en dat hij daarvoor ook mogelijkheden heeft. Dit leidt tot de conclusie dat het hof de bestreden beschikkingen waarin de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind1] is verlengd zal vernietigen voor zover die zijn gegeven voor plaatsing in een gezinsgerichte voorziening. Het hof zal niet daar voor in de plaats verblijf bij de met gezag belaste vader bepalen, omdat de machtigingen al zijn verlopen. Het is aan de GI om naar aanleiding van deze uitspraak stappen te zetten om de lopende machtiging uithuisplaatsing van [kind1] naar verblijf bij de met gezag belaste vader te (doen) wijzigen.
5.12
Over het door de rechtbank gelaste deskundigenonderzoek door het NIFP overweegt het hof als volgt.
Gebleken is dat er voor het onderzoek een lange wachtlijst is. Wanneer het onderzoek voor [kind1] kan beginnen laat zich op dit moment alleen raden. Er is in ieder geval geen aanwijzing dat het onderzoek op korte termijn zou kunnen starten. Ook is niet duidelijk hoe lang het onderzoek vervolgens zal gaan duren.
Zolang het onderzoek niet is afgerond is het opvoedperspectief van [kind1] onduidelijk, nog daargelaten dat ook het resultaat van het onderzoek daarvoor op zichzelf niet bepalend zal zijn. [kind1] zal dus, vanwege het door de rechtbank gelaste NIFP-onderzoek nog lange tijd in onzekerheid verkeren over zijn opvoed- en toekomstperspectief. Die onzekerheid gaat ten koste van [kind1] , die last heeft van die onzekerheid en emotioneel daardoor niet goed in zijn vel zit. [kind1] moet duidelijkheid krijgen over zijn toekomstperspectief en als daarvoor eerst nog het NIFP-onderzoek moet worden afgewacht is dat te lang voor [kind1] . Het belang van [kind1] verzet zich daarom tegen het NIFP-onderzoek. Om die reden zal het hof de bestreden beschikkingen, voor zover daarin het NIFP als deskundige is benoemd, vernietigen en het verzoek van de moeder om onderzoek in de zin van artikel 810a Rv. te gelasten alsnog afwijzen.
5.13
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikkingen waarvan beroep voor zover de verlengingen van de machtiging uithuisplaatsing tot respectievelijk 21 maart 2022 en 21 september 2022 zijn gegeven voor verblijf in een gezinsgerichte voorziening;
vernietigt de bestreden beschikkingen voor zover daarin het NIFP als deskundige is benoemd
en, in zoverre opnieuw rechtdoende,
wijst het verzoek tot het gelasten van een onderzoek in de zin van artikel 810a Rv. af;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. van Baardewijk, mr. J. Kloosterhuis en mr. J.A. van Keulen, in tegenwoordigheid van mr. T.L. Prins als griffier, en is op 18 oktober 2022 in het openbaar uitgesproken door de oudste raadsheer.