Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
primairdat het gehuurde is te kwalificeren als een bedrijfsruimte met afhankelijke woning in de zin van artikel 7:290 lid 2 jo. lid 3 BW, dan wel
subsidiairdat de huurovereenkomst is te kwalificeren als gemengde huurovereenkomst waarbij de bedrijfsruimte overheerst en het 290-bedrijfsruimteregime van toepassing is, dan wel
meer subsidiairdat artikel 7:307 BW voor analoge toepassing in aanmerking komt en/of dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat Woonwaard niet meewerkt aan de verzochte indeplaatsstelling althans dat Woonwaard op grond van de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid tot medewerking daaraan gehouden is;
aanspraakzou kunnen maken. Het is voor [appellante] teleurstellend dat Woonwaard gebruik van het gehuurde als bedrijfsruimte niet langer wil toestaan en in het verlengde daarvan ook het gehuurde niet wil verhuren aan de door [appellante] voorgedragen kandidaat. De daaraan voor [appellante] verbonden financiële nadelen (geen overnamesom en mogelijk de verschuldigdheid van een transitievergoeding) zijn echter te beschouwen als de keerzijde van het feit dat [appellante] in de afgelopen twintig jaar voor het gehuurde steeds slechts de prijs van een sociale huurwoning heeft betaald. Bovendien heeft [appellante] de van haar voorganger gekochte voorraad kunnen gebruiken, heeft zij de aankoopsom van de inventaris sinds 2000 ruimschoots kunnen terugverdienen en kan zij de nu aanwezige inventaris te zijner tijd verkopen. Ten slotte geldt dat het opbouwen van een pensioen de eigen verantwoordelijkheid van [appellante] is.