Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[geïntimeerde 1] V.O.F.,
[geïntimeerde 2],
[geïntimeerde 3],
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 11 oktober 2022 uitspraak gedaan in een hoger beroep kort geding dat was aangespannen door [appellante] V.O.F. tegen [geïntimeerde 1] V.O.F. en [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3]. De zaak betreft een geschil over het gebruik van een handelsnaam en logo, waarbij [appellante] vorderde dat [geïntimeerden] zouden stoppen met het gebruik van deze aanduidingen. De voorzieningenrechter in eerste aanleg had de vordering van [appellante] afgewezen, wat leidde tot het hoger beroep. Het hof oordeelde dat er nader feitenonderzoek nodig was om te bepalen of de gebruiksrechten op de handelsnaam en het logo correct waren overgedragen. Het hof concludeerde dat [appellante] in 2006 aan [geïntimeerde 2] een gebruiksrecht had verstrekt, maar dat dit recht niet verder reikte dan het gebruik voor de vestiging aan het [straatnaam 3]. Het hof oordeelde dat [appellante] het gebruiksrecht niet zonder meer kon opzeggen, omdat er onvoldoende duidelijkheid was over de afspraken die partijen hadden gemaakt. De grieven van [appellante] in het principaal appel werden verworpen, en het hof bekrachtigde het vonnis van de voorzieningenrechter voor het grootste deel, maar vernietigde de proceskostenveroordeling in eerste aanleg ten gunste van [geïntimeerde 1].