ECLI:NL:GHAMS:2022:2847

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 juli 2022
Publicatiedatum
5 oktober 2022
Zaaknummer
23-002193-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Seksueel binnendringen van het lichaam van iemand in staat van verminderd bewustzijn

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is beschuldigd van seksueel binnendringen van het lichaam van een benadeelde, terwijl deze in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde, in strijd met artikel 243 van het Wetboek van Strafrecht. De tenlastelegging betreft handelingen die plaatsvonden in de nacht van 18 op 19 oktober 2018 te Wervershoof. De aangeefster heeft verklaard dat zij in bed lag met de verdachte, met wie zij een relatie had, en dat zij in slaap viel. Tijdens haar slaap heeft de verdachte haar seksueel benaderd, wat zij als ongewenst heeft ervaren. Het hof heeft de verklaringen van de aangeefster als betrouwbaar beoordeeld, ondersteund door sms-berichten die tussen de verdachte en de aangeefster zijn uitgewisseld. De verdachte ontkende de beschuldigingen, maar het hof achtte zijn verklaring ongeloofwaardig. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde handelingen en heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van één dag en een taakstraf van 120 uren. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 5.000,00 toegewezen, ter compensatie van immateriële schade die de benadeelde heeft geleden als gevolg van de gedragingen van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002193-21
datum uitspraak: 25 juli 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 16 juli 2021 in de strafzaak onder parketnummer 15-152452-20 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
11 juli 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het Openbaar Ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman en de advocaat van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
Hij in of omstreeks de periode van 18 oktober 2018 tot en met 19 oktober 2018 te Wervershoof, althans in Nederland, met [benadeelde], van wie hij, verdachte, wist dat die [benadeelde] in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, dan wel aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn/haar geestvermogens leed dat die [benadeelde] niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, één of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde], hebbende verdachte;
- achter die [benadeelde] gelegen;
- de borsten en billen van die [benadeelde] vastgepakt en/of daarin geknepen;
- zijn, verdachtes, vinger in de vagina van die [benadeelde] gebracht
- zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [benadeelde] gebracht;
terwijl die [benadeelde] (vast/diep) lag te slapen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit. Daartoe heeft hij – samengevat – aangevoerd dat onvoldoende vaststaat dat sprake is geweest van penetratie terwijl de aangeefster sliep, dat onvoldoende vaststaat dat de aangeefster verkeerde in een staat van lichamelijke onmacht, dat de sms-berichten tussen aangeefster en de verdachte de aangifte niet ondersteunen en dat de verdachte het tenlastegelegde ontkent.
Het hof ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of de verklaringen van de aangeefster betrouwbaar zijn en of deze verklaringen voldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Het hof overweegt als volgt.
Verklaringen van aangeefster
Op 20 oktober 2018 heeft een ‘informatief gesprek zeden’ plaatsgevonden met de aangeefster en vervolgens heeft zij op 2 november 2018 aangifte gedaan. Zij heeft op hoofdlijnen consistent en gedetailleerd verklaard over de handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen en de manier waarop dat gebeurde. De aangeefster heeft verklaard dat zij in de nacht van 18 oktober 2018 op 19 oktober 2018 samen met de verdachte, met wie zij een relatie had, ‘lepeltje-lepeltje’ in bed lag. Zij is in slaap gevallen en werd die nacht wakker, omdat de verdachte in haar zat met zijn penis en heen en weer ging. Ook zat de verdachte met zijn vingers in haar vagina en kneep hij in haar billen en borsten. De aangeefster heeft verklaard dat zij voorafgaand aan het incident anderhalve maand geen seks had gehad met de verdachte en dat zij die avond, voordat ze in slaap viel, tegen hem heeft gezegd dat zij geen seks wilde.
Sms-berichten
De verklaringen van de aangeefster worden op diverse onderdelen bevestigd door de in het dossier aanwezige sms-berichten tussen de verdachte en de aangeefster op 19 en 20 oktober 2018. Nog voordat de aangeefster in de sms-berichten heeft gesproken over hetgeen is voorgevallen gedurende de nacht dat de verdachte bij haar sliep, sms’t de verdachte dat hij zich schaamt en dat hij zichzelf niet vergeeft. Nadat de aangeefster benadrukt dat het niet alleen gaat om het feit dat hij haar in de ochtend heeft wakker gemaakt antwoordt de verdachte: ‘Nee daarvoor. Dat ik aan je zat.’ Op de vraag van de aangeefster of zij daar toestemming voor had gegeven antwoordt de verdachte ontkennend. Op de vraag van de aangeefster of hij nou echt dacht dat dat iets was wat zij graag wilde in haar slaap antwoordt de verdachte dat hij niet wist wat hem bezielde, dat hij echt spijt heeft, maar dat hij het toch heeft gedaan. Op de vraag van de aangeefster of hij een condoom heeft gebruikt en of zij een ‘morning after pil’ moet halen antwoordt de verdachte: “ik zou voor de zekerheid een afterpil halen.” Vervolgens sms’t de verdachte: “Ik wou je gwn opwinden. Maar je sliep door en ik dacht je wordt wel wakker maar dat was niet geval. Ik dacht ik krijg zo lang al geen seks. Je moet ook begrijpen dat een jonge ook zijn behoeften kwijt moeten.” Vervolgens sms’t de aangeefster dat zij niet op kinderen zit te wachten en vraagt of hij is klaargekomen in haar, waarna de verdachte antwoordt: “Tuurlijk niet dat heb ik nooit gedaan. Maar voor de zekerheid zou ik toch een pil hallen.”
Tussenconclusie
Gelet op het voorgaande acht het hof de verklaringen van de aangeefster betrouwbaar en in voldoende mate ondersteund door ander bewijsmateriaal. Het hof acht de verklaring van de verdachte dat hij de aangeefster enkel heeft betast op het moment dat zij nog wakker was en dat hij haar niet met zijn penis heeft gepenetreerd ongeloofwaardig en gaat daaraan voorbij. Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan de tenlastegelegde handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van de aangeefster terwijl zij lag te slapen. Het hof ziet zich gesteld voor de vraag of de aangeefster op dat moment verkeerde in staat van verminderd bewustzijn dan wel lichamelijke onmacht.
Juridisch kader artikel 243 van het Wetboek van Strafrecht (Sr)
Voor een bewezenverklaring ter zake van artikel 243 Sr is vereist dat de verdachte met iemand van wie hij weet dat hij in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeert, dan wel een aan zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens lijdt dat hij niet of onvolkomen in staat is zijn wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, handelingen pleegt die (mede) bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de wetgever onder het bestanddeel lichamelijke onmacht ook schaart de situatie van een vaste slaap (Kamerstukken
II2001-2002, 27745, nr. 3, p. 9). Ten aanzien van de staat van verminderd bewustzijn kan volgens de wetgever worden gedacht aan een situatie van sluimering die aan een diepe slaap voorafgaat of daarop volgt. Het gaat niet om een situatie dat iemand geheel weg is. Het gaat om situaties tussen waakzaamheid en geheel van de wereld zijn, waarbij van de persoon in redelijkheid niet kan worden verwacht dat hij weerstand biedt aan seksuele verlangens van een ander (Kamerstukken
II2001-2002, 27745, nr. 6, p. 22).
Conclusie
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de aangeefster ten tijde van de tenlastegelegde handelingen verkeerde in staat van verminderd bewustzijn. Naar het oordeel van het hof kan daarom wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde. Het tot vrijspraak strekkende verweer wordt in al zijn onderdelen verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 18 oktober 2018 tot en met 19 oktober 2018 te Wervershoof, met [benadeelde], van wie hij wist dat zij in staat van verminderd bewustzijn verkeerde, handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [benadeelde], hebbende verdachte
- de borsten en billen van [benadeelde] vastgepakt en/of daarin geknepen,
- zijn vinger in de vagina van [benadeelde] gebracht,
- zijn penis in de vagina van [benadeelde] gebracht,
terwijl [benadeelde] lag te slapen.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
met iemand van wie hij weet dat hij in staat van verminderd bewustzijn verkeert, handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De rechtbank heeft de verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 160 uren subsidiair 80 dagen hechtenis en een gevangenisstraf voor de duur van 56 dagen, waarvan 55 dagen voorwaardelijk en een proeftijd van één jaar.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het seksueel binnendringen van het slachtoffer, met wie hij destijds een relatie had, terwijl zij sliep. De verdachte heeft het vertrouwen en de lichamelijke integriteit van het slachtoffer op grove wijze beschaamd door onder meer onverhoeds en ongevraagd met zijn penis en vingers in haar vagina te gaan. De verdachte deed dit in het bed waarin zij samen zouden gaan slapen, terwijl het slachtoffer die avond voordat zij in slaap was gevallen tegen de verdachte had gezegd dat zij geen seks wilde. En ook in een relatie geldt ‘nee is nee’. De verdachte heeft daar echter maling aan gehad en zijn eigen seksuele behoefte willen bevredigen. Dat is hem zeer aan te rekenen. De gedragingen van de verdachte hebben ook een grote impact gehad op het slachtoffer, zoals blijkt uit de door haar ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde slachtofferverklaring.
Hoewel voor een dergelijk strafbaar feit, mede gelet op het bepaalde in artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van flinke duur in beeld komt, zal het hof die niet opleggen. Daarbij speelt vooral een rol de jonge leeftijd van de verdachte en het feit dat hij een nagenoeg blanco strafblad (met daarop een vermogensdelict waarvoor de verdachte een strafbeschikking van € 500,00 heeft gekregen) heeft. Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van één dag en een taakstraf voor de duur van 120 uren passend en geboden. Anders dan de advocaat-generaal ziet het hof geen aanleiding om daarnaast een voorwaardelijk strafdeel op te leggen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.000,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De raadsman heeft zich ten aanzien van de vordering gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. De vordering betreft rechtstreekse schade, is niet betwist en komt het hof niet onrechtmatig of ongegrond voor. Het hof leidt uit de onderbouwing van de schadevordering en de verklaring die het slachtoffer ter terechtzitting heeft afgelegd af dat zij ten gevolge van de normschending langdurige psychische schade heeft opgelopen, waarvoor zij EMDR-therapie heeft gevolgd. De normschending heeft ook voor haar tot gevolg gehad dat zij maandenlang niet in haar kamer heeft kunnen slapen, moeite heeft met intimiteit en het vertrouwen in anderen is verloren. Naar het oordeel van het hof brengen de aard en de ernst van de onderhavige normschending (seksueel binnendringen in het lichaam terwijl benadeelde in staat van verminderd bewustzijn verkeerde) mee dat de hiervoor beschreven gevolgen voor de benadeelde zozeer voor de hand liggen dat van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106, aanheft en onder b, van het Burgerlijk Wetboek sprake is. De verdachte is dan ook tot vergoeding van de immateriële schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f en 243 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) dag.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.000,00 (vijfduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 5.000,00 (vijfduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 60 (zestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 19 oktober 2018.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr R.A.E. van Noort, mr. J. Piena en mr. D. Greven, in tegenwoordigheid van mr. S.L.D. Vriend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 juli 2022.
mr. J. Piena en mr. D. Greven zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen
=========================================================================
[…]