ECLI:NL:GHAMS:2022:2824

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 oktober 2022
Publicatiedatum
4 oktober 2022
Zaaknummer
200.304.362/01 en 200.304.364/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Instelling van bewind en mentorschap voor betrokkene met geestelijke gezondheidsproblemen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 4 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de instelling van bewind en mentorschap voor de betrokkene, die lijdt aan geestelijke gezondheidsproblemen. De betrokkene, geboren in 1970, is in hoger beroep gekomen van eerdere beschikkingen van de kantonrechter van 28 september 2021, waarin een zorgmachtiging was afgegeven en bewind en mentorschap waren ingesteld op verzoek van zorginstelling Mentrum. De betrokkene heeft altijd bij haar moeder gewoond, maar de situatie was problematisch, met meldingen van geluids- en stankoverlast en een vervuilde woning. De moeder van de betrokkene is inmiddels in een verzorgingshuis opgenomen na een CVA, en de betrokkene verblijft in een herstelkliniek van Mentrum.

Tijdens de mondelinge behandeling op 25 juli 2022 heeft de betrokkene haar standpunt toegelicht, waarbij zij betwistte dat er gronden waren voor het instellen van bewind en mentorschap. Het hof heeft echter geconcludeerd dat de betrokkene niet in staat is haar belangen zelf behoorlijk waar te nemen, zowel op niet-vermogensrechtelijk als vermogensrechtelijk gebied. De betrokkene heeft geen eigen inkomen en leeft van de AOW-uitkering van haar moeder, die niet in staat is om voor beiden te zorgen. Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene onvoldoende inzicht heeft in haar financiële situatie en dat de noodzaak voor bewind en mentorschap nog steeds bestaat. Het hof heeft daarom de bestreden beschikkingen bekrachtigd en het verzoek in hoger beroep afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummers: 200.304.362/01 (mentorschap) en 200.304.364/01 (bewind)
zaak- / rekestnummers rechtbank: 9370032 EB VERZ 21-10828 en 9370022 EB VERZ 21-10827
beschikking van de meervoudige kamer van 4 oktober 2022 inzake
[de betrokkene] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de betrokkene,
advocaat: mr. G.J. Mulder te Amsterdam,
Het hof heeft als belanghebbenden in deze zaak aangemerkt:
- zorginstelling Mentrum, gevestigd te [plaats A] (hierna te noemen: Mentrum);
- Heijne Bewindvoering Beheer & Advies B.V., in hoedanigheid van bewindvoerder en mentor van de betrokkene (hierna te noemen: de bewindvoerder/mentor);
- [de moeder] , de moeder van de betrokkene (hierna te noemen: de moeder).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 28 september 2021, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De betrokkene is op 23 december 2021 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikkingen van 28 september 2021. De bij het beroepschrift ontbrekende stukken zijn op 1 februari 2022 ontvangen.
2.2
Bij het hof is verder nog ingekomen een brief van Mentrum van 14 april 2022.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 25 juli 2022 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de betrokkene, bijgestaan door haar advocaat;
- mr. M.A. Bos en [X] namens de bewindvoerder/mentor;
Mentrum is met bericht van verhindering niet verschenen.
De moeder is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

3.De feiten

3.1
De betrokkene is geboren [in] 1970.
3.2
De rechtbank Amsterdam heeft bij mondelinge uitspraak van 8 september 2021 een zorgmachtiging op grond van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) ten behoeve van de betrokkene afgegeven voor een periode van twaalf maanden.
3.3
De betrokkene verblijft in herstelkliniek [naam] van Mentrum.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikkingen heeft de kantonrechter, op verzoek van Mentrum, de goederen die (zullen) toebehoren aan de betrokkene onder bewind gesteld wegens haar geestelijke of lichamelijke toestand, met benoeming van Heijne Bewindvoering Beheer & Advies B.V. tot bewindvoerder. Daarnaast heeft de kantonrechter een mentorschap ingesteld ten behoeve van de betrokkene, met benoeming van Heijne Bewindvoering Beheer & Advies B.V. tot mentor.
4.2
De betrokkene verzoekt, naar het hof begrijpt, de bestreden beschikkingen te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de inleidende verzoeken van Mentrum tot instelling van een bewind en mentorschap, af te wijzen.
4.3
Mentrum verzoekt, zo begrijpt het hof, de bestreden beschikkingen te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:450 lid 1 BW kan de rechter ten behoeve van een meerderjarige een mentorschap instellen indien de meerderjarige als gevolg van zijn geestelijke of lichamelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is of bemoeilijkt wordt zijn belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen.
5.2
Op grond van artikel 1:431 lid 1 BW kan de rechter een bewind instellen over één of meer van de goederen, die een meerderjarige als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren, indien de meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, als gevolg van:
a. zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel
b. verkwisting of het hebben van problematische schulden.
5.3
De betrokkene stelt zich op het standpunt dat de kantonrechter ten onrechte gronden aanwezig heeft geacht voor het instellen van bewind en mentorschap. Zij heeft haar hele leven bij de moeder gewoond, met wie zij een hechte band heeft. De moeder ondersteunt de betrokkene op financieel vlak, terwijl de betrokkene de moeder als mantelzorger ondersteunt. De betrokkene had aanvankelijk geen inkomen, omdat zij er weloverwogen voor had gekozen geen aanspraak op een bijstandsuitkering te maken vanwege alle daarmee samenhangende verplichtingen en controles. De betrokkene en haar moeder hebben geen schulden. De betrokkene betwist dat zij zorg weigert en daarmee haar belangen schaadt. De instelling van het mentorschap lijkt te zijn ingegeven door het feit dat de betrokkene van mening is dat zij minder zorg nodig heeft en haar medicatie wil afbouwen. Dat de betrokkene soms over de zorg die zij ontvangt een mening heeft die niet overeenkomt met die van haar behandelaars, maakt niet dat een mentorschap moet worden ingesteld. Er is een zorgmachtiging afgegeven, maar dit betekent niet dat de betrokkene niet in staat is haar niet-vermogensrechtelijke belangen te overzien. Op de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de betrokkene naar voren gebracht dat zij, met ondersteuning van thuiszorg, weer samen met haar moeder in de woning wil wonen.
5.4
De bewindvoerder/mentor heeft op de mondelinge behandeling in hoger beroep naar voren gebracht dat de onderbewindstelling en het mentorschap in het belang van de betrokkene zijn. Het huurcontract van de woning waar de betrokkene en de moeder voorheen woonden staat alleen op naam van de moeder. De woning moet worden schoongemaakt en worden opgeruimd en er moeten noodwerkzaamheden worden verricht. De moeder en de betrokkene weigeren echter de sleutel af te geven. Als zij dit blijven weigeren, zal de moeder niet naar de woning kunnen terugkeren. De betrokken instanties hebben de zorg uitgesproken dat bij terugkeer van de moeder naar de woning, ook de betrokkene daar weer zal gaan wonen en de situatie weer zal verslechteren. De betrokkene stelt zich dwingend op tegenover haar moeder. De betrokkene maakt gebruik van de leefgeldpas van de moeder. De mentor onderhoudt goed contact met de behandelaar van de betrokkene. De betrokkene weigert niet aan de hulpverlening mee te werken, maar zij wil graag vaste momenten afspreken vanwege haar behoefte aan duidelijkheid. Er is deels duidelijkheid verkregen over de problematiek van de betrokkene, maar aan verder onderzoek werkt zij niet mee. Als de betrokkene gediagnosticeerd is, kan passende hulpverlening worden ingezet.
5.5
Volgens Mentrum is de betrokkene gebaat bij de instelling van bewind en mentorschap. Toen de betrokkene en de moeder samenwoonden zijn er veel meldingen van geluids- en stankoverlast geweest. De betrokkene is niet in staat om goed voor zichzelf te zorgen. Zij is wantrouwig naar derden en accepteert geen bemoeienis van anderen. De moeder van de betrokkene is inmiddels in een verzorgingshuis opgenomen. Family Supporters moet een advies uitbrengen over de toekomstige woonsituatie van de moeder. Dat is nog niet gelukt, omdat de betrokkene de afspraken met Family Supporters tot nu toe heeft afgezegd. Naar alle waarschijnlijkheid zal worden geadviseerd dat de moeder in het verzorgingshuis zal blijven wonen. Omdat de betrokkene geen huurder van de huidige woning is, zal voor haar binnen de GGZ naar een andere woonvoorziening moeten worden gezocht. De betrokkene zal hieraan waarschijnlijk niet meewerken, zodat het van belang is dat een mentor haar belangen kan behartigen.
5.6
Het hof overweegt als volgt met betrekking tot het mentorschap. Uit de stukken in het dossier en het verhandelde op de mondelinge behandeling in hoger beroep is het volgende gebleken. Voorafgaand aan de instelling van het bewind en het mentorschap woonde de betrokkene samen met haar moeder in een door de moeder gehuurde woning (hierna: de woning). Uit een brief van M. Harfterkamp en S. Ottevanger, als psychiater respectievelijk maatschappelijk werker verbonden aan Mentrum, aan de kantonrechter van 16 juli 2021 blijkt dat er meerdere meldingen van geluids- en stankoverlast zijn gedaan. Omdat het niet lukte in contact te komen met de betrokkene en de moeder is besloten de woning open te breken. De moeder van de betrokkene bleek een Cerebro Vasculair Accident (CVA) te hebben, de woning was vervuild, overal in de woning stonden potjes met urine en er was nauwelijks eten. De woning is, met hulp van derden, schoongemaakt. De betrokkene en de moeder zijn de gemaakte afspraken om de woning schoon te houden niet nagekomen; de woning bleek daarna wederom ernstig vervuild. De huisarts, de GGD en de wijkagent hebben opnieuw vergeefs geprobeerd om met de betrokkene en de moeder in contact te komen. Uit de brief van Mentrum blijkt verder dat de betrokkene op 16 april 2021 bij Mentrum is opgenomen vanwege achterdocht, forse psychosociale problematiek en de vraag naar diagnostiek. Alleen door een gedwongen opname is er contact met de betrokkene en is de ernst van de situatie zichtbaar geworden. Op 8 september 2021 is ten behoeve van de betrokkene een zorgmachtiging afgegeven voor een periode van twaalf maanden. Daarbij is (onder meer) opname in een accommodatie toegewezen als vorm van verplichte zorg voor de duur van de machtiging, evenals het nakomen van afspraken met het ambulant behandelteam. De betrokkene is op 10 februari 2022 naar een herstelkliniek van Mentrum ( [naam] ) overgeplaatst. De moeder is met een CVA in een verzorgingshuis opgenomen. Bij haar is beginnende dementie vastgesteld.
5.7
Uit het voorgaande blijkt dat sprake is van een al langer durende problematische situatie, die de betrokkene blijft ontkennen. De betrokkene is niet, althans onvoldoende in staat gebleken zelfstandig te wonen, (goed) voor zichzelf te zorgen en de zorg te regelen die zij nodig heeft. De betrokkene hield in de thuissituatie met haar moeder de hulpverlening stelselmatig af, terwijl uit de meldingen en de toestand in de woning bleek dat deze situatie onhoudbaar was geworden. Gelet op de verleende zorgmachtiging en de toelichting van Mentrum gaat het hof ervan uit dat het gedrag van de betrokkene een gevolg is van een psychische stoornis (artikel 3.3. Wvggz). Uit de stukken en de mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat de betrokkene hulp en behandeling nog steeds niet (volledig) accepteert. De mentor heeft ter zitting in hoger beroep naar voren gebracht dat bij de betrokkene (nog) geen diagnose is gesteld en dat (nog) geen hulpverleningsafspraken tot stand zijn gekomen. Verder is gebleken dat de betrokkene wil terugkeren naar de situatie waarin zij met haar moeder samenwoonde. Daarmee toont zij geen inzicht en besef te hebben van de onhoudbare (woon)situatie waarin zij samen met haar moeder verkeerde. Naar het oordeel van het hof staat hiermee voldoende vast dat de betrokkene als gevolg van haar lichamelijke of geestelijke toestand niet in staat is haar belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen en dat een mentorschap noodzakelijk is.
Een mentor kan eraan bijdragen dat, naar aanleiding van een (eventueel) gestelde diagnose, de benodigde hulp en zorg aan de betrokkene wordt verleend. De betrokkene stelt dat zij minder zorg nodig heeft, dat zij het er niet mee eens is dat haar medicatie wordt toegediend indien de arts dat noodzakelijk acht en dat zij haar medicijnen wil afbouwen. Daarbij kan de mentor een brugfunctie vervullen door de betrokkene te ondersteunen bij het verduidelijken van haar eigen wil tegenover de hulpverlening ten aanzien van deze kwesties.
5.8
Het hof is van oordeel met betrekking tot de bewindvoering, dat betrokkene niet in staat is om (financiële) situaties te overzien, waardoor haar belangen (ook op financieel gebied) worden geschaad. In dit verband is van belang dat de betrokkene al die jaren geen eigen inkomen had en samen met haar moeder leefde van haar AOW-uitkering. Pas nadat het bewind was ingesteld is ten behoeve van de betrokkene een uitkering op grond van de Participatiewet aangevraagd. Daarmee is zij in staat gesteld een bril aan te schaffen die zij gezien haar beperkte zicht (-8) hard nodig had. Gebleken is echter dat de betrokkene verder geen gebruik maakt van deze uitkering, maar dat zij haar uitgaven bekostigt van de leefgeldpas van haar moeder. De moeder is echter niet in staat om alle benodigde kosten van levensonderhoud voor zichzelf en voor de betrokkene vanuit haar AOW-uitkering te (blijven) voldoen, in welk kader mede van belang is dat vervangende woonruimte van de betrokkene moet worden bekostigd, evenals de eigen bijdrage voor (GGZ) zorg. Hieruit leidt het hof af dat het de betrokkene aan voldoende inzicht in haar financiële belangen en die van haar moeder ontbreekt. Naar het oordeel van het hof staat hiermee voldoende vast dat de betrokkene ook duurzaam niet in staat is ten volle haar vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen als gevolg van haar lichamelijke of geestelijke toestand.
5.9
Het hof is het met de kantonrechter eens dat het noodzakelijk was om een bewind en mentorschap in te stellen en is van oordeel dat deze noodzaak nog steeds bestaat. Uit het voorgaande volgt dat het hof het verzoek in hoger beroep in beide zaken zal afwijzen en de bestreden beschikkingen zal bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikkingen waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.W. Brands-Bottema, mr. J.M van Baardewijk en mr. S.F.M. Wortmann, in tegenwoordigheid van mr. L. Meulman als griffier en is op 4 oktober 2022 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.