ECLI:NL:GHAMS:2022:2812

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 oktober 2022
Publicatiedatum
1 oktober 2022
Zaaknummer
23-002039-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake rijden onder invloed van amfetamine en GHB

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1984, werd beschuldigd van het besturen van een voertuig onder invloed van amfetamine en GHB op 31 augustus 2019 te Wormerveer. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die hem had veroordeeld tot een taakstraf en een ontzegging van de rijbevoegdheid. Tijdens de zitting in hoger beroep op 16 september 2022 heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdachte en zijn raadsvrouw.

De verdediging voerde aan dat er sprake was van schending van strikte waarborgen in het onderzoek naar het bloedmonster, met name dat het bloed niet binnen de vereiste termijn was afgenomen en onderzocht. Het hof oordeelde dat, hoewel er enkele vormverzuimen waren, deze niet van invloed waren op de betrouwbaarheid van de resultaten van het bloedonderzoek. Het hof concludeerde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan het tenlastegelegde feit, ondanks de geconstateerde vormverzuimen.

Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en legde de verdachte een taakstraf van 40 uren op, te vervangen door 20 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden. Het hof hield rekening met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan, evenals de persoonlijke situatie van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002039-21
datum uitspraak: 30 september 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 18 september 2020 in de strafzaak onder parketnummer 96-146623-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 16 september 2022.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 31 augustus 2019 te Wormerveer, gemeente Zaanstad een voertuig, te weten personenauto heeft bestuurd of als bestuurder heeft doen besturen, na gebruik van een of meer in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stoffen als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten amfetamine en GHB, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94 het gehalte in zijn bloed bij iedere aangewezen stoffen vermelde meetbare stoffen 56 microgram amfetamine per liter bloed en 6,3 milligram GHB per liter bloed bedroeg, in elk geval (telkens) zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stoffen afzonderlijk vermelde grenswaarde.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.
Bespreking verweer omtrent strikte waarborgen
Standpunt raadsvrouw
De raadsvrouw heeft betoogd dat het stelsel van strikte waarborgen als bedoeld in het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen (hierna: het Besluit) en ‘het onderzoek’ als bedoeld in artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994) niet in acht zijn genomen. Primair is er sprake van een schending van die waarborgen omdat de verdachte nimmer post heeft ontvangen met betrekking tot het bloed- en tegenonderzoek. Nu de verdachte daardoor in zijn verdediging is geschaad, dient het resultaat van het bloedonderzoek te worden uitgesloten van het bewijs en zou vrijspraak moeten volgen.
Subsidiair is er sprake van een optelsom van schendingen, te weten: i) het bloed is niet afgenomen binnen 90 minuten na de speekseltest, ii) het bloed is niet binnen 14 dagen onderzocht en iii) de verdachte heeft nimmer de uitslag van het onderzoek ontvangen. Door de optelsom van deze schendingen, samenhangend met artikel 8 WVW 1994, dient (het resultaat van) het bloedonderzoek te worden uitgesloten van het bewijs, aldus de raadsvrouw.
Feitelijke gang van zaken
Op 31 augustus 2019 rond 03:05 uur is de verdachte in het kader van een verkeerscontrole onderworpen aan een voorlopig ademonderzoek van uitgeademde lucht. Hem is vervolgens gevorderd mee te werken aan een onderzoek van zijn speeksel. Dit gaf als resultaat een indicatie voor (het gebruik van) amfetamine en cocaïne. De verdachte is daarop aangehouden wegens verdenking van overtreding van artikel 8 WVW 1994. De verdachte is vervolgens weggerend. Rond 04:05 is de verdachte aangetroffen in een sloot. Nadat de verdachte uit het water is gekomen, is hij overgebracht naar het politiebureau, waar hij om 04.48 uur aankwam. Om 06.10 uur heeft een arts van hem bloed afgenomen. Na de bloedafname is de verdachte gewezen op het recht op tegenonderzoek.
Tijdens het verhoor is aan de verdachte verteld dat de uitslag van het bloedonderzoek schriftelijk zou worden toegezonden. De verdachte, die geen vast woonadres had, heeft verklaard dat de uitslag verzonden kon worden naar het [adres] . Het bloedonderzoek is op 31 augustus 2019 door de politie aangevraagd. Het rapport met daarin de uitslag van het onderzoek zoals dat is uitgevoerd door het Labor Mönchengladbach, dateert van 30 september 2019 en is blijkens de politiestempel ingekomen op 2 oktober 2019. De uitslag is vervolgens op 7 oktober 2019 per brief verzonden naar het adres [adres] .
In het bloed van de verdachte werd aangetroffen een amfetaminegehalte van 56 microgram per liter bloed en een GHB-gehalte van 6,3 microgram liter per bloed.
Beoordeling hof
Toezenden uitslag per post (artikel 17 van het Besluit)
Artikel 17 van het Besluit luidt, voor zover op deze plaats relevant:
‘De opsporingsambtenaar stelt de verdachte binnen een weekna ontvangstvan het verslag, bedoeld in artikel 16, tweede lid, schriftelijk in kennis van het resultaat van het bloedonderzoek en van het recht op tegenonderzoek (…).’
Nu aan de verdachte binnen een week na ontvangst van het verslag hem schriftelijk op het door hem opgegeven adres de uitslag van het bloedonderzoek is toegezonden is overeenkomstig het voorschrift van art. 17 van het Besluit gehandeld. Dat de verdachte, zoals door de verdediging gesteld, niet meer op het opgegeven adres verbleef, maakt dat niet anders. Het had op de weg van de verdachte gelegen aan de politie een alternatief of gewijzigd adres door te geven waarnaar de post kon worden verstuurd. Het primaire verweer wordt verworpen.
90-minuten termijn (artikel 12, derde lid, van het Besluit)
Artikel 12, derde lid, van het Besluit luidt, voor zover op deze plaats relevant:
‘Indien het bloedonderzoek is gericht op de vaststelling van het gebruik van een of meer van de in artikel 2 aangewezen stoffen of een of meer van de stoffen, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (...) geschiedt de bloedafname uiterlijk binnen anderhalf uur nadat de verdachte is gevorderd zijn medewerking te verlenen aan een voorlopig onderzoek als bedoeld in artikel 4 of 8 of, indien die vordering niet is gedaan, binnen anderhalf uur na het eerste contact tussen de opsporingsambtenaar en de verdachte dat aanleiding was om de verdachte te vragen zijn medewerking te verlenen aan het bloedonderzoek. Van die termijn kan alleen vanwege bijzondere omstandigheden worden afgeweken.’
Het hof stelt vast dat het feit dat de afname van het bloed van de verdachte eerst om 06.10 uur geschiedde mede het gevolg is van zijn vlucht na zijn aanhouding, hetgeen valt aan te merken als een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 12 van het Besluit. Evenwel zijn, nadat de verdachte om 04:05 uur weer was aangetroffen, meer dan 90 minuten verstreken tot de bloedafname (namelijk 35 minuten). Dat betekent echter niet dat het onderzoek geen betrouwbaar resultaat geeft van de – voor een bewezenverklaring beslissende – op dat moment in het afgenomen bloed aanwezige concentratie van verboden stoffen. Daaruit volgt dat het voorschrift niet rechtstreeks in verband staat met de juistheid en betrouwbaarheid van de resultaten van het verrichte onderzoek en niet behoort tot het stelsel van strikte waarborgen waarmee het onderzoek zoals bedoeld in art. 8 van de Wegenverkeerswet is omkleed. De termijnoverschrijding valt wel aan te merken als een onherstelbaar vormverzuim in de zin van art. 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De daaraan te verbinden conclusie zal hierna worden besproken.
Bloed niet binnen 14 dagen onderzocht (artikel 16, eerste lid, van het Besluit)
Artikel 16, eerste lid, van het Besluit luidt, voor zover op deze plaats relevant:
‘De onderzoeker (…) verricht het bloedonderzoek binnen twee weken na ontvangst van de buisjes of het buisje met bloed. De methode die hij voor het bloedonderzoek hanteert, voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen’.
Het hof stelt vast dat de bloedmonsters door laboratorium Labor Mönchengladbach (Duitsland) zijn ontvangen op 4 september 2019 en dat het onderzoeksrapport dateert van 30 september 2019. Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat het bloed eerder dan 30 september 2019 is onderzocht, zodat het hof van die datum zal uitgaan. Gelet op het tijdsverloop van 26 dagen tussen de ontvangst van het bloed en de datum van het onderzoeksrapport, stelt het hof vast dat het onderzoek van de bloedmonsters niet binnen twee weken na ontvangst daarvan door het laboratorium is verricht. De norm van artikel 16, eerste lid, van het Besluit is dus geschonden.
Vervolgens ziet het hof zich gesteld voor de vraag wat het gevolg moet zijn van die schending. Vooropgesteld daarbij moet worden dat van ‘een onderzoek’ zoals bedoeld in artikel 8, vijfde lid, van de WVW 1994 sprake is indien de waarborgen zijn nageleefd waarmee de wetgever dat onderzoek met het oog op de betrouwbaarheid van de resultaten daarvan heeft omringd. Tot die waarborgen behoren onder meer de voorschriften die betrekking hebben op het bewaren van het afgenomen bloedmonster in verband met het uitvoeren van het bloedonderzoek. Het hof stelt vast dat de bloedmonsters op de voorgeschreven wijze door het laboratorium zijn bewaard (namelijk: bij een temperatuur van ten hoogste -20C) waarmee aan de kwaliteitsnormen is voldaan. Het hof is daarom van oordeel dat de overschrijding van de onderzoekstermijn in deze zaak niet van invloed is geweest op de resultaten van het onderzoek.
De schending van artikel 16 van het Besluit levert wel een onherstelbaar vormverzuim in de zin van art. 359a Sv op. De daaraan te verbinden conclusie zal hierna worden besproken.
‘Een onderzoek’ in de zin van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994
Nu niet is gebleken van schending van enig in het Besluit opgenomen waarborg die van invloed is op de betrouwbaarheid van het onderzoek, is het hof van oordeel dat op basis van hetgeen hiervoor is overwogen sprake is van ‘een onderzoek’ als bedoeld in artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994, zodat, mede op grond daarvan, het aan de verdachte tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering
Niet is gebleken dat de verdachte enig nadeel heeft ondervonden door de hiervoor genoemde vormverzuimen. Om die reden zal het hof volstaan met de constatering van deze vormverzuimen en daar geen gevolgen aan verbinden.
De stelling van de raadsvrouw dat door de optelsom van schendingen, samenhangend met artikel 8 WVW 1994, het resultaat van het bloedonderzoek dient te worden uitgesloten van het bewijs, vindt, nog daargelaten het feit dat die schendingen niet van invloed zijn geweest op de uitkomst van het bloedonderzoek, geen steun in het recht.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 31 augustus 2019 te Wormerveer, gemeente Zaanstad een voertuig, te weten personenauto heeft bestuurd na gebruik van in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stoffen als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten amfetamine en GHB, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94 het gehalte in zijn bloed bij iedere aangewezen stoffen vermelde meetbare stoffen 56 microgram amfetamine per liter bloed en 6,3 milligram GHB per liter bloed bedroeg.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, te vervangen door 20 dagen hechtenis, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, te vervangen door 20 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden, met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft een auto bestuurd onder invloed van amfetamine en GHB. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van drugs de rijvaardigheid nadelig beïnvloedt. Zeker bij gecombineerd middelengebruik, zoals bij de verdachte het geval was, is sprake van een aanzienlijk groter risico voor de verkeersveiligheid. Dat de verkeersveiligheid in het geding was is ook gebleken. De verdachte reed al slingerend met een snelheid van ongeveer 40 kilometer per uur, op een weg waar de maximale toegestane snelheid 100 kilometer per uur was.
De ernst van het feit rechtvaardigt in beginsel de door de politierechter gekozen combinatie van een taakstraf en een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid. Gezien de gewijzigde persoonlijke omstandigheden van de verdachte en mede in aanmerking genomen dat ter zitting aannemelijk is geworden dat de verdachte voor zijn baan aanwezen is op zijn rijbewijs, zal het hof de ontzegging van de rijbevoegdheid in voorwaardelijke vorm opleggen.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L.M. van der Voet, mr. W.S. Ludwig en mr. M. van der Horst, in tegenwoordigheid van mr. S. Pesch en mr. Z. Hoshmand, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 30 september 2022.
Mrs. M. van der Horst en Z. Hoshmand zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.