ECLI:NL:GHAMS:2022:2809

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 oktober 2022
Publicatiedatum
1 oktober 2022
Zaaknummer
23-001348-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep openlijke geweldpleging tegen minderjarige

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 1 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 1999, was aangeklaagd voor openlijke geweldpleging op 11 juli 2018 te Waddinxveen. De tenlastelegging betrof het in vereniging geweld plegen tegen een persoon, waarbij de verdachte het slachtoffer tegen het gezicht en lichaam heeft geslagen en geschopt. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat het tot een andere bewezenverklaring kwam dan de politierechter. Het hof achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde had begaan, maar sprak hem vrij van andere tenlastegelegde feiten.

De verdachte werd als strafbaar verklaard en kreeg een taakstraf van 80 uren, met een voorwaardelijk deel van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, en een proeftijd van 2 jaren. Het hof hield rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan, en de jeugdige leeftijd van de verdachte. De verdachte had eerder onherroepelijk een veroordeling voor bedreiging, wat meegewogen werd in de strafmaat.

Daarnaast werd er een vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toegewezen, die € 200,00 immateriële schade vorderde. Het hof oordeelde dat de benadeelde recht had op een schadevergoeding, gezien het letsel dat hij had opgelopen door het geweld. De vordering werd toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van schade.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001348-21
datum uitspraak: 30 september 2022
TEGENSPRAAK (na aanhouding niet verschenen)
Verkort arrest van het gerechtshof Den Haag, zitting houdende te Amsterdam, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 18 juli 2019 in de strafzaak onder parketnummer 09-079238-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 16 september 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 11 juli 2018 te Waddinxveen openlijk, te weten, op en/of aan het Koningin Wilhelminaplein, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [benadeelde] door die [benadeelde] tegen diens gezicht en/of hoofd en/of lichaam te stompen en/of slaan en/of schoppen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 11 juli 2018 te Waddinxveen openlijk, te weten, aan het Koningin Wilhelminaplein, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde] door [benadeelde] tegen diens hoofd en/of lichaam te slaan en/of schoppen.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, waarvan 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. Tijdens een confrontatie zonder noemenswaardige aanleiding hebben de verdachte en zijn medeverdachte grof geweld uitgeoefend jegens het slachtoffer, dat niet of nauwelijks in staat is geweest om zich tegen meerdere personen te verdedigen Door op deze gewelddadige wijze te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, die niet alleen pijn heeft ondervonden, maar ook letsel in zijn gezicht heeft opgelopen. Dergelijke misdrijven brengen ook gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg in de samenleving. Bovendien was het slachtoffer tijdens de geweldpleging minderjarig.
Bij de bepaling van de straf heeft het hof acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 2 september 2022. Daaruit volgt dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld voor onder meer bedreiging, uit welke veroordeling de verdachte kennelijk geen lering heeft getrokken. Om die reden en gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte acht het hof een gedeeltelijke voorwaardelijke straf passend en geboden.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke taakstraf van de door de rechter in eerste aanleg bepaalde hoogte passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.420,00, bestaande uit € 420,00 ter zake materiële schade en
€ 1.000,00 ter zake immateriële schade. De benadeelde partij heeft verzocht om de toe te wijzen bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 200,00 ter zake immateriële schade.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Het hof overweegt als volgt.
Artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek brengt, voor zover voor de beoordeling van belang, mee dat de benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding indien zij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen. Bij de begroting van de naar billijkheid vast te stellen vergoeding dient de rechter rekening te houden met alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de aansprakelijkheid en de ernst van het aan de aansprakelijke te maken verwijt, alsmede in geval van letselschade, de aard van het letsel, de ernst van het letsel (waaronder de duur en de intensiteit), de verwachting ten aanzien van het herstel van dat letsel. Hierbij moet de rechter rekening houden met de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
Uit de stukken van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij pijn heeft geleden en letsel heeft overgehouden aan het bewezenverklaarde. Gelet op bedragen die in vergelijkbare gevallen worden toegekend, zal de vordering worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de hierna te noemen datum waarop de schade is ontstaan. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering voor dit bedrag zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 200,00 (tweehonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 200,00 (tweehonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 4 (vier) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 11 juli 2020.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Den Haag, zitting houdende te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L.M. van der Voet, mr. W.S. Ludwig en mr. M. van der Horst, in tegenwoordigheid van mr. S. Pesch en mr. Z. Hoshmand, griffiers, en is uitgesproken op de openbare