ECLI:NL:GHAMS:2022:2807

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 september 2022
Publicatiedatum
1 oktober 2022
Zaaknummer
23-000865-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring openbaar ministerie en recidiveregeling in strafzaak

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De politierechter had het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de verdachte, die op 6 oktober 2018 te Hoofddorp als bestuurder van een motorrijtuig onder invloed van alcohol was. Het openbaar ministerie ging in hoger beroep tegen deze beslissing. Het gerechtshof bevestigde in een eerder arrest van 5 augustus 2020 het vonnis van de politierechter, maar de Hoge Raad der Nederlanden vernietigde dit arrest op 29 maart 2022 en verwees de zaak terug naar het gerechtshof voor herbehandeling.

Tijdens de zitting op 16 september 2022 heeft het hof de zaak opnieuw onderzocht. De verdachte werd beschuldigd van het rijden onder invloed, waarbij het alcoholgehalte in zijn bloed 1,31 milligram was, wat aanzienlijk hoger is dan de toegestane limiet voor beginnende bestuurders. Het hof oordeelde dat de verdachte het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen achtte, maar sprak hem vrij van andere tenlastegelegde feiten.

De strafbaarheid van de verdachte werd bevestigd, en het hof legde een geldboete van €400 en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van één jaar op. Het hof hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder eerdere veroordelingen en de gevolgen van de recidiveregeling. De op te leggen straffen werden in voorwaardelijke vorm opgelegd, met een proeftijd van één jaar, waarbij het hof ook de financiële schade van de verdachte in overweging nam. Het arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000865-22
datum uitspraak: 30 september 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen -na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 29 maart 2022- op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 5 juni 2019 in de strafzaak onder parketnummer
96-208110-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
adres: [adres].

Procesgang

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging verklaard.
Het openbaar ministerie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Het gerechtshof Amsterdam heeft in hoger beroep bij arrest van 5 augustus 2020 het vonnis bevestigd.
De advocaat-generaal heeft tegen het arrest van het gerechtshof beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 29 maart 2022 het arrest van het gerechtshof Amsterdam en het daarbij bevestigde vonnis vernietigd, en de zaak naar het gerechtshof Amsterdam teruggewezen teneinde de zaak opnieuw te berechten en af te doen.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en, na terugwijzing naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 16 september 2022.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 6 oktober 2018 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer als bestuurder van een motorrijtuig, personenauto, dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1,31 milligram, in elk geval hoger dan 0,2 milligram, alcohol per milliliter bloed bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en nog geen vijf jaren waren verstreken sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs is afgegeven, zijnde een datum waarop hij de leeftijd van 18 jaar had bereikt, dan wel zijnde een datum waarop hij de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt en waarop hem voor het eerst een rijbewijs van categorie B is afgegeven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd omdat het hof komt tot een andere beslissing dan de politierechter.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 6 oktober 2018 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer als bestuurder van een motorrijtuig, personenauto, dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1,31 milligram, alcohol per milliliter bloed bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en nog geen vijf jaren waren verstreken sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs is afgegeven, zijnde een datum waarop hij de leeftijd van 18 jaar had bereikt
.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 8, derde lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994 .

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft in eerste aanleg het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van 850 euro en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 7 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsman heeft bepleit dat gelet op de gevolgen van de recidiveregeling, aan de verdachte geen straf of maatregel moet worden opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft een auto bestuurd terwijl hij onder invloed van alcohol was. Het bloedalcoholgehalte was aanmerkelijk hoger dan voor hem, als ‘beginnende’ bestuurder, is toegestaan, zodat hij een gevaarzettende situatie in het leven heeft geroepen. Dit blijkt ook uit het feit dat de auto die de verdachte bestuurde zonder aanwijsbare reden tegen de paal van een verkeerslicht is gereden.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 2 september 2022 is hem eerder een onherroepelijke strafbeschikking opgelegd voor rijden onder invloed. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Gelet op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht en de straffen die in soortgelijke zaken aan recidivisten worden opgelegd kan dit feit, anders dan de raadsman heeft bepleit, niet onbestraft blijven en is een geldboete en een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid in beginsel passend en geboden. Het hof ziet echter in het tijdsverloop en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder de gevolgen van de recidiveregeling, aanleiding om de op te leggen straffen in voorwaardelijke vorm op te leggen en daaraan een proeftijd van één jaar te verbinden. Het hof betrekt hierbij voorts dat de verdachte als gevolg van het ongeval aanzienlijke financiële schade heeft geleden en, naar uit het onderzoek ter terechtzitting na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden aannemelijk is geworden, inmiddels van het kwalijke van zijn handelen doordrongen lijkt en daaruit voor de toekomst lering heeft getrokken.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijk geldboete en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van na te melden duur dan wel hoogte passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 400,00 (vierhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
8 (acht) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Ontzegt de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.S. Ludwig, mr. M.L.M. van der Voet en mr. M. van der Horst, in tegenwoordigheid van mr. S. Pesch en Z. Hoshmand, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 30 september 2022.
=========================================================================
[…]