Op 25 januari 2022 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 28 januari 2021. De zaak betreft de verdachte, geboren in 1965, die wordt beschuldigd van opzetheling, diefstal en diefstal met braak. De feiten hebben zich voorgedaan op verschillende data in Amsterdam, met parketnummers 13-058994-18, 13-060364-19, 13-136062-20 en 13-205570-20. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 53 dagen, waarvan 50 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, terwijl de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere taakstraf is afgewezen.
Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor een deel van de aanklacht en heeft het vonnis voor het overige vernietigd. De verdachte is vrijgesproken van het primair tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 13-058994-18. De rechtbank heeft de toepasselijke artikelen van het Wetboek van Strafrecht genoemd, waaronder artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63, 310, 311 en 416. De vordering van de benadeelde partij is toegewezen tot een bedrag van € 1.290,66, vermeerderd met wettelijke rente, terwijl andere vorderingen zijn afgewezen. De verdachte heeft afstand gedaan van het recht om in cassatie te gaan.