ECLI:NL:GHAMS:2022:2796

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 september 2022
Publicatiedatum
29 september 2022
Zaaknummer
23-001196-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van mishandeling met positieve ontwikkeling van de verdachte

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 2005, was beschuldigd van het medeplegen van mishandeling van een benadeelde partij op 21 april 2020 in Amsterdam. De tenlastelegging omvatte het trekken aan de haren, schoppen en slaan van de benadeelde. Tijdens de zitting in hoger beroep op 15 september 2022 heeft het openbaar ministerie de vordering tot bewezenverklaring van de mishandeling ingediend, terwijl de raadsman van de verdachte pleitte voor vrijspraak, stellende dat er onvoldoende bewijs was.

Het hof heeft de verklaringen van de aangeefster en getuigen beoordeeld en vastgesteld dat de aangeefster meerdere consistente verklaringen heeft afgelegd over de mishandeling. De verklaringen werden ondersteund door medische rapporten en getuigenverklaringen. Het hof concludeerde dat de verdachte samen met anderen de aangeefster heeft mishandeld, wat wettig en overtuigend bewezen kon worden.

De kinderrechter had de verdachte eerder vrijgesproken, maar het hof kwam tot een andere beslissing. Ondanks de bewezenverklaring heeft het hof geen straf of maatregel opgelegd, gezien de positieve ontwikkeling van de verdachte in haar schoolgang en haar medewerking aan hulpverlening. De Raad voor de Kinderbescherming adviseerde om artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht toe te passen, wat het hof in overweging nam. De vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij het hof de immateriële schade vaststelde op € 200,00, maar de materiële schade niet-ontvankelijk verklaarde.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001196-22
datum uitspraak: 29 september 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 29 april 2022 in de strafzaak onder parketnummer 13-113463-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2005,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 15 september 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 21 april 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [benadeelde] heeft mishandeld door:
- te trekken aan de haren van voornoemde persoon en/of
- meermalen, althans eenmaal, te schoppen/trappen op/tegen het lichaam van voornoemde persoon en/of - meermalen, althans eenmaal, in het gezicht, in elk geval op/tegen het hoofd, van voornoemde persoon te slaan en/of te stompen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de kinderrechter.

Bewijsoverweging

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde mishandeling. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verklaring van de aangeefster steun vindt in de verklaring van de getuige [getuige] en de brief van de huisarts.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de stukken in het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevatten om tot een veroordeling te komen, nu de verklaringen van de aangeefster en de getuigen over het tenlastegelegde te zeer uiteenlopen.
Het hof overweegt als volgt.
De aangeefster heeft over het ten laste gelegde feit meerdere, consistente, verklaringen afgelegd. Zo heeft zij op 21 april 2020, kort na het voorval, ten overstaan van de politie verklaard dat de verdachte aan haar haren heeft getrokken en een ander haar heeft geschopt. Zij heeft bovendien meerdere klappen tegen haar gezicht gekregen, waardoor zij een hevige pijn in haar nek, aan de linkerkant van haar kaak, aan haar voorhoofd en rond haar neus voelde. De verbalisant die de aangeefster heeft gehoord, constateert op dat moment dat de aangeefster een bult op het voorhoofd boven het neusbeen en een rode schaafplek aan de linkerkant van de kaaklijn heeft. Op 30 september 2020 heeft de aangeefster ten overstaan van het hof verklaard dat de verdachte aan haar haren heeft getrokken en dat de andere meisjes haar in het gezicht hebben geslagen. Ook is zij geschopt.
De aangeefster is op 1 mei 2020 bij de huisarts geweest. Uit de brief van de huisarts blijkt dat de aangeefster dan nog steeds pijn heeft aan haar neus en kaakgewricht. De huisarts ziet een oude bloeding in het neusslijmvlies en een verdikking van de neus.
De aangifte wordt ondersteund door de verklaring van getuige [getuige] . Zij verklaart op 4 november 2021 dat zij heeft gezien dat de aangeefster door drie meisjes in elkaar is geslagen. De aangeefster is door hen in het gezicht geslagen en zij hebben aan de haren van de aangeefster getrokken. Ook is zij tegen haar benen geschopt. Op 13 september 2022 verklaart deze getuige ten overstaan van de rechter-commissaris dat de verdachte als eerste de aangeefster heeft geslagen. Zij herhaalt dat drie meisjes de aangeefster pijn hebben gedaan.
Op basis van het voorgaande stelt het hof vast dat de aangeefster is mishandeld. Blijkens de verklaring van de aangeefster en de verklaring van de getuige [getuige] heeft de verdachte bij de mishandeling nauw en bewust samengewerkt met anderen. Gelet hierop is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte de aangeefster met anderen heeft mishandeld.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 21 april 2020 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, [benadeelde] heeft mishandeld door:
- te trekken aan de haren van voornoemde persoon en
- te schoppen/trappen tegen het lichaam van voornoemde persoon en
- in het gezicht van voornoemde persoon te slaan.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
1. Een proces-verbaal van aangifte van 21 april 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (doorgenummerde pagina’s 4 – 5). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 21 april 2020 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van
[benadeelde] :
Ik was op 21 april 2020 bij de ingang van treinstation Lelylaan in Amsterdam. Ik zag [verdachte] (het hof begrijpt: [verdachte] ) met drie andere meiden naar mij toelopen. Ik zag dat [verdachte] met twee handen naar mijn hoofd greep. Ik voelde dat [verdachte] mijn haren vastpakte en hieraan trok. Ik zag ook dat een van de andere meiden met twee handen naar mijn haren greep. Ik voelde dat ook deze aan mijn haren trok. Die andere meid die ook aan mijn haren trok, schopte met haar voet tegen mijn linker bovenbeen. Ik voelde meerdere klappen tegen mijn gezicht. Ik voelde hevige pijn in mijn gezicht.
Korte opmerking verbalisant
Ik zag het letsel aan het gezicht en kan deze als volgt omschrijven: bult op het voorhoofd, boven het neusbeen. Rode schaafplek aan de linkerkant van de kaaklijn. Schuurplek op de bovenkant van de linkerhand.
2. Een proces-verbaal van de raadkamerbehandeling van het gerechtshof Amsterdam van 30 september 2020. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergeven, als de tijdens de raadkamerbehandeling afgelegde verklaring van
[benadeelde]:
[verdachte] sloeg mij eerst en toen werd ik door de twee andere meisjes geslagen. [verdachte] trok aan mijn haren en de andere meisjes gaven mij stoten op mijn gezicht. [medeverdachte 1] heeft mij op mijn neus geslagen en [medeverdachte 2] heeft mij geschopt.
3. Een proces-verbaal van verhoor getuige van 4 november 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (doorgenummerde pagina 64). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 4 november 2021 tegenover verbalisant telefonisch afgelegde verklaring van
[getuige]:
Ik ben getuige geweest van mishandeling van mijn vriendin [benadeelde] (het hof begrijpt: [benadeelde] ). De drie meisjes begonnen meteen [benadeelde] in elkaar te slaan. Zij werd volop in haar gezicht geslagen. Zij begonnen aan haar haren te trekken. Zij schopten tegen haar benen.
4. Een proces-verbaal 13 september 2022, opgemaakt door mr. H.L.L. Briët, rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Amsterdam (ongenummerd). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 13 september 2022 tegenover de rechter-commissaris afgelegde verklaring van
[getuige] :
[verdachte] heeft als eerste [benadeelde] (het hof begrijpt: [benadeelde] ) aangeraakt. Er gingen drie meisjes op haar af en zij hebben haar alle drie pijn gedaan.
5. Een geschrift, zijnde een brief van 1 mei 2020, opgemaakt door [naam], huisarts, betreffende [benadeelde] . Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Oud hematoom neusslijmvlies, verdikkingen neusschot links, bot drukpijnlijk. Drukpijnlijk kaakgewricht.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht

De kinderrechter heeft de verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 10 uren, met een proeftijd van 1 jaar.
De raadsman van de verdachte heeft ten aanzien van de strafoplegging geen verweer gevoerd.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van mishandeling. Zij heeft het slachtoffer samen met anderen geschopt, geslagen en aan haar haren getrokken. Door zo te handelen heeft de verdachte het slachtoffer pijn gedaan en bang gemaakt.
Ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de verdachte een positieve ontwikkeling doormaakt. Het gaat goed met haar schoolgang en zij gaat elke dag naar haar werk. Bovendien werkt de verdachte mee met de hulpverlening die haar is geboden. Zij wil graag een positieve toekomst voor zichzelf bewerkstelligen.
Het hof heeft voorts acht geslagen op de rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming van 22 april 2022, waarin wordt geadviseerd over te gaan tot toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. De Raad voor de Kinderbescherming acht het pedagogisch effect van een straf minimaal en stelt vast dat de ingezette hulp passend is.
Het hof stelt bovendien vast dat sprake is van fors tijdsverloop sinds het ten laste gelegde feit.
Gelet op al het voorgaande acht het hof het passend te bepalen dat aan de verdachte geen straf of maatregel zal worden opgelegd.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.584,99 en bestaat voor € 84,99 aan materiële schade en voor
€ 2.500,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte van het tenlastegelegde is vrijgesproken. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Wat betreft de materiële schade overweegt het hof als volgt.
De onder deze post gevorderde schade betreft geen rechtstreekse schade die door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte is veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom voor dit deel van de vordering niet worden ontvangen.
Wat betreft de immateriële schade overweegt het hof als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij, die letsel heeft opgelopen, als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid vaststellen op € 200,00. Daarbij is gelet op de schadevergoedingen die in vergelijkbare gevallen wordt toegekend. De verdachte is, samen met haar mededaders, tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is onvoldoende gebleken dat de gestelde schade door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte is veroorzaakt. De verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering in zoverre zal worden afgewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9a, 36f, 47, 77gg en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het bewezenverklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 200,00 (tweehonderd euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot vergoeding van immateriële schade voor een bedrag van € 2.300,- af.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 200,00 (tweehonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of haar mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 21 april 2020.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. V.M.A. Sinnige, mr. N.E. Kwak en mr. M.R. Cox, in tegenwoordigheid van mr. R.L. Vermeulen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 29 september 2022.
De jongste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.