In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, die op 16 december 2018 zijn echtgenote in Haarlem om het leven heeft gebracht door haar met een mes in de hals te snijden, heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden. Hij heeft hoger beroep ingesteld tegen de veroordeling voor doodslag, waarbij hij zich beroept op psychische overmacht en noodweerexces. Het hof heeft deze beroepen verworpen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaren en 6 maanden, waarbij het hof rekening hield met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting.
De feiten van de zaak zijn als volgt: de verdachte heeft zijn echtgenote, die op dat moment op haar buik op bed lag, met een mes in de hals verwond, wat leidde tot haar overlijden. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld, ondanks zijn ontkenning van opzet. De verdediging voerde aan dat de verdachte in een dissociatieve trance verkeerde door langdurige psychische mishandeling door het slachtoffer. Het hof oordeelde echter dat er onvoldoende bewijs was voor deze stelling en dat de verklaringen van de verdachte niet overeenkwamen met de forensische bevindingen.
De strafmaat is bepaald op basis van de ernst van het feit en de gevolgen voor de nabestaanden, waaronder de twee jonge kinderen van de verdachte en het slachtoffer. Het hof heeft de vorderingen van de benadeelde partijen tot schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze onvoldoende waren onderbouwd. De uitspraak benadrukt de ernst van doodslag en de impact op de betrokkenen.