ECLI:NL:GHAMS:2022:2793

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 september 2022
Publicatiedatum
28 september 2022
Zaaknummer
23-002516-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag door echtgenoot met mes; beroep op psychische overmacht en noodweerexces verworpen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, die op 16 december 2018 zijn echtgenote in Haarlem om het leven heeft gebracht door haar met een mes in de hals te snijden, heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden. Hij heeft hoger beroep ingesteld tegen de veroordeling voor doodslag, waarbij hij zich beroept op psychische overmacht en noodweerexces. Het hof heeft deze beroepen verworpen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaren en 6 maanden, waarbij het hof rekening hield met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting.

De feiten van de zaak zijn als volgt: de verdachte heeft zijn echtgenote, die op dat moment op haar buik op bed lag, met een mes in de hals verwond, wat leidde tot haar overlijden. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld, ondanks zijn ontkenning van opzet. De verdediging voerde aan dat de verdachte in een dissociatieve trance verkeerde door langdurige psychische mishandeling door het slachtoffer. Het hof oordeelde echter dat er onvoldoende bewijs was voor deze stelling en dat de verklaringen van de verdachte niet overeenkwamen met de forensische bevindingen.

De strafmaat is bepaald op basis van de ernst van het feit en de gevolgen voor de nabestaanden, waaronder de twee jonge kinderen van de verdachte en het slachtoffer. Het hof heeft de vorderingen van de benadeelde partijen tot schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze onvoldoende waren onderbouwd. De uitspraak benadrukt de ernst van doodslag en de impact op de betrokkenen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002516-19
datum uitspraak: 28 september 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 25 juni 2019 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 15/259156-18 en 15/073024-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 1963,
thans gedetineerd in P.I. Ter Apel, Gevangenis te Ter Apel.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 29 oktober 2020 en 14 september 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Omvang van het hoger beroep

De verdachte is bij voormeld vonnis vrijgesproken van het onder parketnummer 15/073024-19 ten laste gelegde..
De verdachte heeft tegen het vonnis beperkt hoger beroep ingesteld, namelijk tegen de veroordeling voor het onder parketnummer 15/259156-18 ten laste gelegde. Derhalve is het hoger beroep beperkt tot het onder parketnummer 15/259156-18 ten laste gelegde.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na de in eerste aanleg toegewezen vordering tot nadere omschrijving van de tenlastelegging, in de zaak met parketnummer 15/259156-18 tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 16 december 2018 te Haarlem [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door met een mes in de hals/keel van die [slachtoffer] te snijden, althans een mes in de hals/keel van die [slachtoffer] te drukken/duwen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd om proceseconomische redenen, nu het hof weliswaar tot dezelfde bewezenverklaring komt als de rechter in eerste aanleg, maar tot een andere beslissing ten aanzien van de strafoplegging en anders dan de eerste rechter beslissingen neemt ten aanzien van het beslag.

Bewijsoverweging

[slachtoffer] (hierna en verder: het slachtoffer), de echtgenote van de verdachte, is op 16 december 2018 levenloos op het bed, liggend op haar buik, in de slaapkamer van hun woning aangetroffen. Zij is overleden aan snijverwondingen in haar hals.
De verdachte heeft erkend dat hij de verwondingen in de hals heeft toegebracht, maar hij ontkent dat hij het slachtoffer opzettelijk van het leven heeft beroofd.
Bij de beantwoording van de vraag of de verdachte al dan niet opzettelijk in de hals van het slachtoffer heeft gesneden moeten naar het oordeel van het hof het forensisch sporenonderzoek, het onderzoek van de patholoog en het interdisciplinair rapport van het Nederlands Forensisch Instituut als uitgangspunt worden genomen.
De patholoog heeft vastgesteld dat de wondranden, alsmede de twee krasvormige beschadigingen in de halswervelkolom, erop duiden dat er tenminste twee snijbewegingen zijn gemaakt. Uit het forensisch sporenonderzoek blijkt dat dit snijden, gezien de nagenoeg horizontale afgeworpen bloedspatpatronen niet met een geringe kracht of snelheid is gebeurd. Voorts moet het slachtoffer (gelet op het bloedspattenpatroon) zeer kort na het ontstaan van het letsel met haar gezicht op het matras terecht zijn gekomen.
In voornoemd interdisciplinair rapport van het Nederlands Forensisch Instituut zijn twee hypothesen onderzocht, te weten:
Hypothese 1 (scenario OM)
Verdachte heeft met één of meer snijbewegingen met het mes de hals van het slachtoffer doorgesneden, terwijl hij met zijn rechterhand heeft gesneden en met zijn linkerhand/arm het hoofd van zijn vrouw, die op dat moment op haar buik op het bed lag, naar achteren heeft getrokken.
Hypothese 2 (scenario verdediging)
Verdachte heeft de keel van het slachtoffer, dat op dat moment op haar rug lag, niet doorgesneden maar het lemmet van het mes op haar keel neergelegd en het mes steeds verder naar beneden geduwd. Zodra verdachte zag dat ze bloedde liet hij het mes los en draaide het slachtoffer, over haar linkerzijde, van haar rug op haar buik.
Uit dit interdisciplinair onderzoek blijkt dat de bevindingen van het forensisch pathologisch onderzoek en van het bloedspoorpatroononderzoek gezamenlijk zeer veel waarschijnlijker tot extreem veel waarschijnlijker zijn wanneer het scenario van het OM waar is dan wanneer het scenario van de verdediging waar is. Het hof neemt deze conclusie over en maakt die tot de zijne. Hieruit concludeert het hof dat de verdachte de hals van het slachtoffer met tenminste twee snijbewegingen, met niet geringe kracht, heeft doorgesneden toen zij op haar buik op bed lag, waarbij hij haar hoofd naar achteren heeft getrokken. Dit impliceert dat het hof de verklaring van de verdachte voor zover inhoudende dat hij, terwijl het slachtoffer op haar rug op bed lag, met het mes een drukbeweging op haar keel heeft gemaakt, als niet aannemelijk terzijde schuift.
Gelet op het vorenstaande acht het hof bewezen dat de verdachte het slachtoffer opzettelijk om het leven heeft gebracht.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 16 december 2018 te Haarlem [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door met een mes in de hals van die [slachtoffer] te snijden.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
doodslag.

Strafbaarheid van de verdachte

Het standpunt van de verdediging
Namens de verdachte is aangevoerd dat hij moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hij zich met succes kan beroepen op psychische overmacht, waarbij sprake is geweest van een dissociatieve trance, zoals volgt uit de Pro Justitia rapportage van psycholoog drs. [naam 1] van 17 juni 2020. Subsidiair is een beroep gedaan op noodweerexces.
Daartoe heeft de raadsman het volgende aangevoerd.
Psychische overmacht
De verdachte zag zich geconfronteerd met langdurige structurele psychische mishandeling door het slachtoffer. Aldus was sprake van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijs geen weerstand kon en hoefde te bieden, mede gelet op diens persoonlijkheid, nu hij ten tijde van het delict in een dissociatieve trance verkeerde, veroorzaakt door de psychopathologie of de opgevoerde druk.
Noodweerexces
De raadsman heeft voorts bepleit dat de verdachte weliswaar de grenzen van een noodzakelijke verdediging heeft overschreden, maar deze overschrijding het onmiddellijke gevolg is geweest van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding. De verdachte en het slachtoffer hadden op de bewuste dag ruzie, waarbij de verdachte met een mes werd bedreigd door het slachtoffer. Terwijl zij dit deed, zei zij tegen de verdachte dat ze hem hoe dan ook iets aan zou doen. De verdachte moest als reactie ten aanval om het mes te overmeesteren. Het slachtoffer bleef hierbij schreeuwen, ook toen zij op het bed geduwd was. Tegen deze ogenblikkelijke (dreigende) wederrechtelijke aanranding van zijn lichaam mocht de verdachte zich verdedigen. De verdachte sloeg door in de verdediging, doordat bij de verdachte als gevolg van de hevige gemoedsbeweging eenmalig kortsluiting ontstond. Daarbij is van belang dat blijkens het genoemde psychologisch rapport een dissociatieve trance een reactie kan zijn op een niet te hanteren werkelijkheid en zeer heftige emotie.
Het standpunt van de advocaat-generaal
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat niet aannemelijk is geworden dat er sprake was van een structurele psychische mishandeling. Daarnaast blijkt niet uit de gedragsrapportages die over de verdachte zijn opgemaakt dat er sprake was van enige psychopathologie. Het dossier biedt ook overigens geen steun voor de door de verdachte gestelde van buiten komende drang waaraan hij redelijkerwijs geen weerstand hoefde te bieden
Het beroep op noodweerexces dient volgens de advocaat-generaal te worden verworpen, omdat geen sprake was van een noodweersituatie, nu niet aannemelijk is geworden dat de verdachte de ten laste gelegde geweldshandelingen heeft verricht in een situatie waarin het voor hem noodzakelijk was om zich te verdedigen.
Het oordeel van het hof
Psychische overmacht
Uit het Pro Justitia rapport van GZ-psycholoog drs. [naam 1] van 17 juni 2020 blijkt dat de psycholoog, uitgaande van de verklaringen van de verdachte, het waarschijnlijk acht dat de verdachte door de oplopende spanning in een dissociatieve trance is geraakt. Deze aandoening wordt gekenmerkt door een acute vernauwing of compleet verlies van het bewustzijn van de directe omgeving en manifesteert zich als een zeer ernstig gebrek aan responsiviteit of ongevoeligheid voor omgevingsprikkels.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft [naam 1] aanvullend verklaard dat, wederom uitgaande van de verklaringen van de verdachte, een aantal elementen wijst op dissociatie, maar dat het de vraag is of het is gegaan zoals de verdachte heeft verklaard, welke vraag niet aan de deskundige is om te beantwoorden.
Het hof acht het niet aannemelijk dat bij de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde sprake was van een dissociatieve trance, nu deze conclusie van de psycholoog enkel is gebaseerd op de verklaringen van de verdachte over de gang van zaken. Het hof hecht evenwel geen waarde aan de verklaringen van de verdachte met betrekking tot de wijze waarop hij het delict zegt te hebben ervaren. De redenen daarvoor zijn dat de verklaringen van de verdachte op een aantal punten aantoonbaar niet overeenkomen met de resultaten uit voornoemd interdisciplinair rapport, zoals de manier waarop de hals is doorgesneden en de wijze waarop het slachtoffer op bed lag toen de verdachte haar hals doorsneed, terwijl blijkens het Pro-Justitia rapport van psychiater dr. [naam 2] van 16 april 2021 en diens toelichting ter terechtzitting in hoger beroep vraagtekens gezet kunnen worden bij de conclusies van [naam 1] , onder meer omdat er geen aanwijzingen zijn dat de verdachte eerder last heeft gehad van dissociatie. Het beroep op psychische overmacht wordt verworpen.
Noodweerexcess
Van noodweer is sprake indien het begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede wordt begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding. Voor een geslaagd beroep op noodweerexces is vereist dat door die aanranding de noodzaak tot verdediging bestond of heeft bestaan en waardoor een hevige gemoedsbeweging is ontstaan met als gevolg dat de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden.
De verklaring van de verdachte dat het slachtoffer een mes pakte, de verdachte wilde steken, waarna hij het mes van het slachtoffer heeft afgepakt en het mes op haar hals/keel heeft geduwd, terwijl zij op haar rug op bed lag, is niet aannemelijk geworden. Er zijn geen getuigen van het tenlastegelegde handelen van de verdachte of van de direct daaraan voorafgaande situatie. Daar staat tegenover dat uit het dossier volgt dat het slachtoffer op haar buik lag dat toen haar keel is doorgesneden, zodat de verklaring van de verdachte in zoverre niet op waarheid berust.
Het hof gaat dan ook niet uit van de situatie dat de verdachte zich tegen het slachtoffer moest verdedigen dan wel dat hij in de veronderstelling verkeerde dat hij zich moest verdedigen. Daarmee komt het hof niet toe aan de beoordeling van de vraag of de verdachte verontschuldigbaar de grenzen van een noodzakelijke verdediging heeft overschreden zodat het verweer, dat de verdachte uit noodweerexces heeft gehandeld, wordt verworpen.
Ook overigens zijn geen omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten, zodat hij strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van elf jaren, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft, rekening houdende met een overschrijding van de redelijke termijn van berechting, gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren en zes maanden, met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft verzocht, ingeval het hof de verdachte strafbaar acht, het feit aan de verdachte verminderd toe te rekenen en daarnaast rekening te houden met zijn traumatische voorgeschiedenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag, één van de ernstigste misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent. Hij heeft in de woning met een mes de hals van zijn echtgenote doorgesneden, waardoor zij is overleden. De verdachte heeft met zijn handelen een einde gemaakt aan het leven van zijn echtgenote, een 38-jarige vrouw die haar leven nog voor een groot deel voor zich had.
De verdachte heeft de nabestaanden van het slachtoffer, immens en onherstelbaar leed toegebracht waaronder zijn eigen twee, nog zeer jonge, kinderen.
Uit het rapport van psychiater dr. [naam 2] van 16 april 2021 blijkt dat geen gefundeerde uitspraak kan worden gedaan over de mate waarin het ten laste gelegde aan de verdachte kan worden toegerekend. Ook GZ-psycholoog drs. [naam 1] heeft in zijn rapport van 17 juni 2020 de vraag naar de mate waarin het tenlastegelegde aan betrokkene kan worden toegerekend niet kunnen beantwoorden. Nu het hof ook overigens geen solide aanknopingspunten heeft voor een andersluidend oordeel zal het hof de verdachte het ten laste gelegde feit volledig toerekenen.
Hoewel geen enkele straf het leed van de nabestaanden kan wegnemen, is het hof van oordeel dat alleen een gevangenisstraf van aanzienlijke duur in aanmerking komt. Om de precieze duur daarvan te bepalen heeft het hof bezien welke straffen door rechters in het recente verleden zijn opgelegd ter zake van levensdelicten als het onderhavige. Daaruit kwam naar voren dat niet snel wordt volstaan met een lagere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren en dat, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, die duur oploopt tot een gevangenisstraf van 12 jaren (en dat in uitzonderingsgevallen voor een nog langduriger straf wordt gekozen).
De onderhavige zaak wordt erdoor gekenmerkt dat de verdachte geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen en voor het leed dat hij daarmee heeft veroorzaakt. Het hof kiest daarom voor een strafoplegging binnen de genoemde bandbreedte, waarmee de samenleving gedurende een lange periode tegen de verdachte wordt beschermd. Dat de verdachte niet eerder is veroordeeld, maakt dat niet anders. Bijzondere persoonlijke omstandigheden die aanleiding geven tot matiging van de op te leggen straf zijn niet aannemelijk geworden.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van elf jaren duur passend.
Redelijke termijn
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn van berechting als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM in hoger beroep is geschonden. Nu de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt, gaat het hof uit van een overschrijding van de redelijke termijn van 16 maanden in hoger beroep. Die termijn is aangevangen op 2 juli 2019, de datum waarop namens de verdachte hoger beroep is ingesteld. Dit arrest wordt gewezen op 28 september 2022. De procedure in hoger beroep heeft derhalve bijna 27 maanden geduurd.
Het hof zal de overschrijding van de redelijke termijn verdisconteren bij de strafoplegging en zal de gevangenisstraf verminderen met 6 maanden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Vordering van de benadeelde partijen

De benadeelde partijen
De benadeelde partijen
[benadeelde 1]en
[benadeelde 2]hebben zich beide in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding.
Deze gelijkluidende vorderingen bedragen telkens € 71.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. In de zaak met parketnummer 15/259156-18 is verzocht om een bedrag van € 50.000,00 aan materiële schade als compensatie voor vergoeding voor gederfd levensonderhoud zoals bedoeld in art. 6:108 van het Burgerlijk Wetboek en € 20.000,00 ter compensatie van immateriële schade, bestaande uit shockschade. In de zaak met 15/073024-19 is verzocht om immateriële schade van € 1.000,00, te weten een smartengeldvergoeding.
De vorderingen tot schadevergoedingen van de benadeelde partijen zijn bij het vonnis waarvan beroep niet ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partijen hebben zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vorderingen.
De advocaat-generaal en de raadsman hebben zich – samengevat – op het standpunt gesteld dat de vorderingen ten aanzien van de materiële schade als compensatie voor gederfd levensonderhoud en shockschade onvoldoende zijn onderbouwd.
De raadsman heeft bepleit dat de vordering tot schadevergoeding die bestaat uit de smartengeldvergoeding in de zaak met parketnummer 15/073024-19 in hoger beroep niet meer aan de orde is en derhalve niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Het hof overweegt als volgt.
Smartengeldvergoeding
Nu de zaak met parketnummer 15/073024-19 in hoger beroep niet meer aan de orde is, zal het hof de vordering tot vergoeding van het smartengeld ten bedrage van € 1.000,00 van beide benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren.
Vergoeding van gederfd levensonderhoud
Ten aanzien van het gevorderde vergoeding van gederfd levensonderhoud is het hof van oordeel dat deze vordering onvoldoende is onderbouwd. Zonder nader onderzoek kan niet worden vastgesteld of sprake is van (rechtstreekse) schade. Het geven van een bewijsopdracht en de uitvoering daarvan zou in casu leiden tot een onevenredige belasting van dit strafproces. De benadeelde partijen zullen voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Shockschade
Voor vergoeding van shockschade op grond van artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, BW is vereist dat door het waarnemen van het strafbare feit of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan, een hevige emotionele schok bij de benadeelde partij is teweeggebracht, waaruit geestelijk letsel voortvloeit. Dit zal zich met name kunnen voordoen indien iemand tot wie de aldus getroffene in een nauwe affectieve relatie staat, bij het tenlastegelegde is gedood of gewond.
Voor wat betreft het bestaan van geestelijk letsel, geldt dat dit in rechte dient te worden vastgesteld, hetgeen in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Het hof is van oordeel dat het antwoord op de vraag of daarvan in dit geval sprake is, in onvoldoende mate blijkt uit de door de benadeelde partijen overgelegde stukken en uit de daarop gegeven toelichting. De vaststelling van de gestelde psychische schade en de mate waarin deze voldoet aan een in de psychiatrie erkend ziektebeeld zou dan ook nadere bewijslevering vergen, met een onwenselijk geachte vertraging in de afdoening van de strafzaak tot gevolg. De behandeling van de vorderingen, voor zover deze zien op shockschade, levert daarom een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partijen daarin niet-ontvankelijk zullen worden verklaard.
De benadeelde partijen kunnen daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kunnen de vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Beslissingen ten aanzien van het beslag

Door de rechtbank is in eerste aanleg (kennelijk abusievelijk) geen beslissing genomen over de hierna vermelde, in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, zoals aangetroffen bij de doorzoeking van [adres] op 17 december 2018.
Teruggave aan de verdachte
Het hof zal de teruggave aan de verdachte gelasten van de volgende voorwerpen, te weten:
- schriftelijke bescheiden DNA aanvraag met betrekking tot de kinderen
- een simkaart Lycamobile
- laptop van het merk HP inclusief lader
- het paspoort van de verdachte
- laptop van het merk HP
- een laptop van het merk Medion
- een zwartkleurige telefoon van het merk Zizo
- een simkaart van Lycamobile.
Bewaring ten behoeve van de rechthebbende
Het hof zal de bewaring ten behoeve van de rechthebbenden gelasten van de volgende voorwerpen, te weten:
- kopie paspoort slachtoffer [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 1980 te [geboorteplaats 2]
- geboortebewijs kinderen
- paspoort van slachtoffer [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 1980 te [geboorteplaats 2]
- telefoon van het merk Samsung
- 2 kindertablets.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 15/259156-18 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) jaren en 6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- schriftelijke bescheiden DNA aanvraag met betrekking tot de kinderen
- een simkaart Lycamobile
- laptop van het merk HP inclusief lader
- het paspoort van de verdachte
- laptop van het merk HP
- een laptop van het merk Medion
- een zwartkleurige telefoon van het merk Zizo
- een simkaart van Lycamobile.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- kopie paspoort slachtoffer [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 1980 te [geboorteplaats 2]
- geboortebewijs kinderen
- paspoort van slachtoffer [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 1980 te [geboorteplaats 2]
- telefoon van het merk Samsung
- 2 kindertablets.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.F.J.M. de Werd, mr. S.M.M. Bordenga en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van mr. M. Boelens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 28 september 2022.