ECLI:NL:GHAMS:2022:2771

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 september 2022
Publicatiedatum
27 september 2022
Zaaknummer
200.307.822/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek gezamenlijk gezag in familiezaken met betrekking tot minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake het verzoek van de man om gezamenlijk gezag over zijn minderjarige kind, [minderjarige]. De man, die ten tijde van de zitting gedetineerd was, heeft het verzoek ingediend na eerdere beschikkingen van de rechtbank Amsterdam, waarin het gezamenlijk gezag was afgewezen. De vrouw, de moeder van [minderjarige], heeft het verzoek van de man betwist en stelt dat zij door de man is mishandeld, wat de communicatie en samenwerking tussen de ouders bemoeilijkt. Het hof heeft vastgesteld dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat [minderjarige] klem of verloren zou raken tussen de ouders, gezien hun turbulente verleden en het gebrek aan communicatie. Het hof heeft geoordeeld dat het in het belang van [minderjarige] is om de huidige situatie niet te verstoren en dat er eerst een nieuw evenwicht moet worden gevonden voordat gezamenlijk gezag kan worden overwogen. De bestreden beschikkingen zijn bekrachtigd, en het hof heeft geen aanvullend onderzoek gelast. Iedere partij draagt de eigen proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.307.822/01
Zaaknummer rechtbank: C/13/684639 / FA RK 20-3199 (MT/LS)
Beschikking van de meervoudige kamer van 27 september 2022 inzake
[de man] ,
wonende te [plaats A] , ten tijde van de zitting in hoger beroep verblijvende in de Penitentiaire Inrichting te [plaats B] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. D.Th.J. van der Klei te Den Haag,
en
[de vrouw] ,
wonende op een geheim adres,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M. Flipse te Utrecht.
Als belanghebbenden zijn mede aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ).
Als informant is aangemerkt:
- de gecertificeerde instelling Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna te noemen: de GI);
- [de gezinshuisouder] (hierna te noemen: de gezinshuisouder).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Amsterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank), van 12 augustus 2020 en 8 december 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij het hof zijn de volgende stukken ingekomen:
- het beroepschrift van de man, op 8 maart 2022;
- het verweerschrift van de vrouw, op 7 juni 2022;
- een bericht van de zijde van de man van 22 juli 2022 met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de man van 8 augustus 2022 met bijlagen.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 18 augustus 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door de jeugdbeschermer;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer V. Aelbers.
De gezinshuisouder is, met bericht van afmelding, niet verschenen. De advocaat van de man heeft pleitaantekeningen overgelegd.
2.3
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter medegedeeld dat productie 4 bij het bericht van 22 juli 2022 buiten beschouwing wordt gelaten omdat dit een reactie op het verweerschrift van de vrouw betreft en in strijd is met de twee conclusieleer.

3.De feiten

3.1
Uit de (inmiddels verbroken) relatie van de man en de vrouw (hierna gezamenlijk te noemen: ouders) is [minderjarige] geboren, [in] 2014 te [geboorteplaats] (Suriname). De man heeft [minderjarige] erkend en de vrouw is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] . De vrouw heeft de Surinaamse nationaliteit. De man en [minderjarige] hebben de Nederlandse nationaliteit.
3.2
Bij de door de man bestreden (tussen)beschikking van 12 augustus 2020 van de rechtbank is een voorlopige omgangsregeling bepaald waarbij de man en [minderjarige] één keer in de veertien dagen vier uur omgang zullen hebben met elkaar bij het omgangshuis op een tussen partijen in onderling overleg te bepalen dag. Voorts is een informatieregeling opgelegd. Daarnaast is de raad verzocht onderzoek te doen naar de volgende vragen:
- welke beslissing over het gezag het meest in het belang van [minderjarige] is;
- welke beslissing over de hoofdverblijfplaats het meest in het belang van [minderjarige] is;
- of er bezwaren zijn tegen het vaststellen van een omgangs- en vakantieregeling tussen de man en [minderjarige] , en zo nee, welke omgangs- en vakantieregeling het meest in het belang van [minderjarige] is.
De rechtbank heeft de verdere behandeling van de zaak en beslissing over het gezag, de hoofdverblijfplaats, de omgangsregeling en de vakantieregeling pro forma aangehouden in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.
3.3
Bij vonnis van 30 oktober 2020 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank de vrouw onder meer veroordeeld om mee te werken aan genoemde voorlopige omgangsregeling op straffe van een dwangsom met dien verstande dat de omgang -kort samengevat- zal plaatsvinden bij en onder begeleiding van Praktijk Irene Heim.
3.4
In het rapport van 29 december 2020 heeft de raad de kinderrechter verzocht [minderjarige] onder toezicht te stellen. De raad heeft geadviseerd de beslissing over het gezag, hoofdverblijf en de vakantieregeling aan te houden omdat in afwachting van ingezette hulpverlening meer duidelijkheid moest komen over de mogelijkheden van de ouders.
Bij beschikking van de kinderrechter van 20 januari 2021 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van Jeugdbescherming Regio [plaats A] (hierna: JBRA) voor de duur van één jaar. Daarnaast is de voorlopige omgangsregeling zoals die is vastgesteld bij beschikking van 12 augustus 2020 geschorst in zoverre dat er met ingang van 29 januari 2021 een contactmoment voor één keer in de twee weken voor een uur zal plaatsvinden onder begeleiding van Praktijk Irene Heim onder regie van JBRA en Praktijk Irene Heim.
3.5
Bij arrest van 9 februari 2021 van dit hof heeft het hof het onder 3.3 genoemd vonnis van 30 oktober 2020 vernietigd en bepaald dat het contactherstel tussen de man en [minderjarige] en de (opbouw van de) omgangsregeling tussen de man en [minderjarige] onder begeleiding van Praktijk Irene Heim zal plaatsvinden, een en ander onder regie van een (eventuele) gezinsmanager.
3.6
Bij beschikking van 8 april 2021 van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, is [minderjarige] met spoed uit huis geplaatst. De machtiging uithuisplaatsing en de ondertoezichtstelling zijn nadien verlengd tot 20 januari 2023.
3.7
Bij beschikking van 29 april 2021 heeft de rechtbank het verzoek van JBRA om hen te vervangen toegewezen.
3.8
Bij beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar van 3 juni 2021 heeft de kinderrechter de omgangsregeling van 20 januari 2021 gewijzigd, een en ander onder regie van de GI.
3.9
Ten tijde van de zitting in hoger beroep verbleef [minderjarige] in een gezinshuis.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden (tussen)beslissing van 12 augustus 2020 is, voor zover van belang, beslist zoals onder 3.2 is vermeld. Bij de bestreden eindbeschikking van 8 december 2021 is, voor zover thans van belang, het verzoek van de man om gezamenlijk met het ouderlijk gezag over [minderjarige] te worden belast afgewezen.
4.2
De man verzoekt de bestreden beschikkingen te vernietigen en, naar het hof begrijpt, opnieuw rechtdoende te bepalen dat de man mede met het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt belast, kosten rechtens.
4.3
De vrouw verzoekt het verzoek van de man ten aanzien van het gezamenlijk gezag af te wijzen, te bepalen dat beide partijen de eigen (proces)kosten dragen en de bestreden beschikkingen te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
[minderjarige] heeft zijn gewone verblijfplaats bij de vrouw in Nederland. Dat betekent dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van het verzoek van de raad kennis te nemen en dat het Nederlandse recht daarop van toepassing is.
Wettelijk kader
5.2
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
Standpunten
5.3
De man is van mening dat zijn verzoek om mede met het gezag over [minderjarige] te worden belast, onterecht is afgewezen. De man heeft altijd voor [minderjarige] gezorgd en nam de beslissingen over hem. Hij weerspreekt de beschuldigingen dat hij de vrouw zou hebben mishandeld. Als de man mede met het gezag wordt belast zal hij meer betrokken worden, ook bij de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [minderjarige] . Bovendien staat niet vast dat is voldaan aan de afwijzingsgronden van artikel 1:253c lid 2 BW. De man heeft, omdat hij gedetineerd is, via beeldbellen contact met [minderjarige] . [minderjarige] is ook twee keer naar de penitentiaire inrichting gekomen waar de man verblijft. De man mag op 13 september 2022 naar huis. De man zou per e-mail met de vrouw kunnen communiceren over [minderjarige] . Als dat niet kan, dan kan de communicatie eventueel via een derde persoon lopen. Indien het hof dit nodig acht, kan onderzoek gedaan worden naar de vraag of de man zich zodanig heeft gedragen dat hij als gevaar voor de veiligheid van de vrouw kan worden beschouwd, aldus de man.
5.4
De vrouw stelt zich op het standpunt dat het verzoek van de man terecht is afgewezen door de rechtbank. De vouw voert aan dat zij door de vader is mishandeld en geïsoleerd en betwist dat de vader een grote rol speelde in de opvoeding en verzorging van [minderjarige] . Het is niet in het belang van [minderjarige] dat de man mede met het gezag over hem wordt belast. De man is op dit moment gedetineerd en de praktische zaken van de uitoefening van het gezag worden daardoor bemoeilijkt. Het gaat goed met [minderjarige] . Hij verblijft op dit moment nog in het gezinshuis maar wordt de dag na de zitting in hoger beroep thuisgeplaatst bij de vrouw. De vrouw heeft een baan en een stabiel leven. Zij heeft EMDR-therapie gehad en krijgt op dit moment geen begeleiding meer. De man en de vrouw communiceren niet. De vrouw informeert de man via haar advocaat elke maand met betrekking tot de ontwikkelingen van [minderjarige] . Het is belangrijk dat eerst wordt gefocust op herstel van de situatie nu [minderjarige] thuiskomt en voor gezamenlijk gezag is nu nog geen basis, aldus de vrouw.
5.5
De GI heeft ter zitting in hoger beroep aangegeven dat [minderjarige] erg blij is dat hij weer bij de vrouw kan gaan wonen. De GI onthoudt zich van advies ten aanzien van het gezag en kan enkel constateren dat de vrouw op een geheim adres verblijft en in [X] heeft verbleven. Gezamenlijk gezag zou spanningen tussen de ouders kunnen opleveren en voor vertraging kunnen zorgen bij de beslissingen die over [minderjarige] moeten worden genomen. De GI is op zoek naar een kinderpsycholoog voor [minderjarige] . Stichting Timon zal de vrouw ondersteunen om beter emotioneel te kunnen aansluiten bij [minderjarige] maar ook om de omgang tussen [minderjarige] en de man vorm te geven als de man straks niet meer gedetineerd is. Het is belangrijk dat [minderjarige] contact heeft met de man, dat contact doet [minderjarige] goed.
5.6
De raad heeft ter zitting in hoger erop gewezen dat de situatie tussen de ouders nog altijd complex is. [minderjarige] is een kwetsbaar kind. Zolang er geen communicatie is tussen de ouders, is het heel ingewikkeld om gezamenlijk gezagsbeslissingen te nemen. Op dit moment zijn er onvoldoende mogelijkheden om het gezag gezamenlijk uit te oefenen. De raad biedt aan nader onderzoek te doen, voor het geval het hof van oordeel is dat onvoldoende informatie beschikbaar is om een beslissing te nemen.
Beoordeling
5.7
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is onder meer het volgende gebleken. [minderjarige] is, samen met de vrouw, in 2016 vanuit Suriname naar Nederland verhuisd. De relatie tussen de ouders is in februari 2020 verbroken en de vrouw heeft aangifte van mishandeling tegen de man gedaan. In april 2020 is de vrouw door Veilig Thuis bij [X] aangemeld, alwaar zij vanaf oktober 2020 heeft verbleven. De vrouw heeft een tijdlang een alarmknop gehad. Zij heeft zelf in juli 2020 het Ouder en Kind Team benaderd met een hulpvraag. In vervolg daarop is [minderjarige] op 20 januari 2021 onder toezicht gesteld, waarmee beide ouders hebben ingestemd; in april 2021 is hij uit huis geplaatst. De omgang tussen de man en [minderjarige] is via Praktijk Irene Heim opgestart. Deze betrokkenheid is inmiddels gestaakt maar de man heeft via beeldbellen contact met [minderjarige] . Daarnaast heeft [minderjarige] twee keer contact gehad met de man in de penitentiaire inrichting. De man verblijft ten tijde van de zitting in hoger beroep ruim een jaar in detentie en komt op 13 september 2022 vrij, mogelijk met een enkelband. De omgang met [minderjarige] zal dan opnieuw moeten worden vormgegeven.
5.8
Het hof stelt voorop dat gezamenlijk gezag het uitgangspunt is van de wetgever. Voor gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening waarbij zij beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans tenminste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond hun kind kunnen voordoen. Het hof acht aannemelijk geworden dat er een onaanvaardbaar risico is dat [minderjarige] , als partijen gezamenlijk gezag over hem uitoefenen, klem of verloren zal raken tussen de ouders en dat niet te verwachten is dat hier binnen afzienbare tijd voldoende verbetering komt. Zoals uit het vorenstaande blijkt, staat vast dat de ouders een turbulent verleden hebben waarin veel wantrouwen tussen hen is ontstaan dat ook thans zijn weerslag nog heeft. Bovendien staat vast dat [minderjarige] een kwetsbaar kind is met gedragsproblemen waarvoor nog verdere hulp en begeleiding geboden is. De vrouw voelt zich niet veilig bij de man. De ouders communiceren op dit moment niet met elkaar. Daarbij komt dat [minderjarige] , de dag na de zitting in hoger beroep, is teruggeplaatst bij de vrouw, de man in september niet langer gedetineerd is en de omgang met [minderjarige] in de (nabije) toekomst opnieuw zal worden vormgegeven waarbij de ouders begeleid zullen moeten worden om tot werkbare afspraken te kunnen komen. Het hof is van oordeel dat deze ontwikkelingen niet verstoord moeten worden en dat eerst een nieuw evenwicht moet worden gevonden zodat een voor [minderjarige] bestendige situatie zal ontstaan waarbij al zijn belangen in acht worden genomen. Gelet op al deze omstandigheden is het hof van oordeel dat op dit moment het door de man verzochte gezamenlijk gezag niet kan worden toegewezen.
5.9
Het voorgaande betekent dat het hof de bestreden beschikkingen zal bekrachtigen en geen raadsonderzoek zal gelasten. Het hof acht zich voldoende voorgelicht en zal het verzoek van de man onderzoek te verrichten naar de vraag welk aandeel hij heeft (gehad) aan de gevoelens van onveiligheid van de vrouw dan ook afwijzen. Voor (nadere) bewijslevering over de stellingen van de man hieromtrent is, gelet op het voorgaande, geen plaats.
5.1
Gelet op de aard van de procedure draagt ieder der partijen de eigen proceskosten.
5.11
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikkingen waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten zal dragen;
wijst af het anders of meer verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.F.G.H. Beckers, mr. M.T. Hoogland en mr. M. Perfors, in tegenwoordigheid van mr. S.G. Risseeuw als griffier en is op 27 september 2022 in het openbaar uitgesproken door de oudste raadsheer.