In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] B.V. tegen een eindvonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam. De kantonrechter had geoordeeld dat [geïntimeerde], een voormalige werknemer van Albert Heijn, zich onrechtmatig gelden had toegeëigend, maar had de vorderingen van [appellante] afgewezen omdat deze de schade onvoldoende had onderbouwd. Het hof heeft de feiten vastgesteld die door de kantonrechter zijn aangenomen en heeft geoordeeld dat de kantonrechter ten onrechte had geoordeeld dat de schade niet voldoende was onderbouwd. Het hof heeft vastgesteld dat [geïntimeerde] in de periode van 10 maart 2016 tot en met 22 juni 2016 in dienst was bij Albert Heijn en dat zij zich gedurende deze periode een bedrag van ongeveer € 4.000,00 heeft toegeëigend. Het hof heeft de vordering van [appellante] tot betaling van € 3.830,00, te vermeerderen met wettelijke rente, toegewezen. Daarnaast heeft het hof [geïntimeerde] veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke kosten en de proceskosten in beide instanties. Het hof heeft het eindvonnis van de kantonrechter vernietigd en de vorderingen van [appellante] alsnog toegewezen.