ECLI:NL:GHAMS:2022:2743

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 september 2022
Publicatiedatum
23 september 2022
Zaaknummer
23-002156-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met zware mishandeling en vernieling door met auto door tuinhek te rijden

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is beschuldigd van bedreiging van zijn tante en neef door met zijn auto hard achteruit te rijden door een tuinhek, waar deze personen zich achter bevonden. De feiten vonden plaats op 27 april 2021 te Egmond aan Zee. De verdachte heeft ook schade veroorzaakt aan een tuinhek en een mobiele telefoon van de politie, evenals aan een muur van een politiecel op 10 mei 2021. Tijdens de zitting in hoger beroep op 9 september 2022 heeft de raadsman van de verdachte aangevoerd dat er geen opzet was op bedreiging of vernieling. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verdachte wel degelijk opzet had, gezien de verklaringen van de slachtoffers en getuigen. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten en heeft de eerdere veroordeling vernietigd. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden en moet schadevergoeding betalen aan de benadeelde partijen, waaronder zijn tante en de politie Noord-Holland. De vorderingen tot schadevergoeding zijn toegewezen, waarbij de totale schadevergoeding voor de tante €653,14 bedraagt, voor de getuige €1.000,00 en voor de politie €134,50. De uitspraak benadrukt de ernst van de bedreiging en de impact op de slachtoffers.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002156-21
datum uitspraak: 23 september 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, van 23 juli 2021 in de strafzaak onder parketnummer 15-126219-21 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1999,
adres: [adres01]

Onderzoek van de strafzaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
9 september 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 27 april 2021 te Egmond aan Zee, gemeente Bergen (NH) [slachtoffer01] en/of [slachtoffer02] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door (kwaad en al scheldend) met een motorvoertuig (hard) achteruit te rijden tegen/door een hek waar die [slachtoffer01] en/of [slachtoffer02] (direct) achterstonden;
2.
hij op of omstreeks 27 april 2021 te Egmond aan Zee, gemeente Bergen (NH) opzettelijk en wederrechtelijk een (tuin)hek, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer01] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
3.
hij op of omstreeks 10 mei 2021 te Alkmaar opzettelijk en wederrechtelijk een (mobile)telefoon, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan politie Noord-Holland, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
4.
hij op of omstreeks 10 mei 2021 te Alkmaar opzettelijk en wederrechtelijk een muur van een cel/af te sluiten ruimte, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan politie Noord-Holland, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal om doelmatigheidsredenen worden vernietigd.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aan de hand van zijn pleitnota aangevoerd -zakelijk weergegeven- dat de verdachte van het onder 1 en 2 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken, nu hij niet het opzet heeft gehad op het bedreigen van [slachtoffer01] en [slachtoffer02] en evenmin het opzet heeft gehad op vernieling van het hek.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Anders dan de verdediging, acht het hof evenals de politierechter en de advocaat-generaal het de verdachte onder 1 en 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Uit de aangifte van [slachtoffer01] blijkt dat zij zag dat de verdachte, nadat hij een woordenwisseling met aangever [slachtoffer02] had gehad, met zijn bestelauto in de straat ging steken om te keren. Bij de eerste poging zag zij dat de verdachte met de achterkant van de auto tegen het tuinhek reed. Zij stond op dat moment achter het hek en riep: “ [verdachte01] , doe normaal!” Vervolgens zag zij dat de verdachte vooruitreed en vol gas naar achteren reed. Zij zag dat de auto hard op haar, haar zoon [slachtoffer02] en het tuinhek inreed. Zij moest wegspringen om niet door het hek geraakt te worden. Daarna reed de verdachte vol gas vooruit weg.
Aangever [slachtoffer02] heeft onder meer verklaard dat de verdachte de achterkant van zijn Ford Transit recht vóór het hek had gezet, vervolgens recht naar voren reed en daarna vol gas naar achteren tegen het hek aanreed, waar de aangever en zijn moeder, aangeefster [slachtoffer01] , achter stonden, waarop zij aan de kant sprongen.
Het hof is van oordeel dat de verdachte, nu aangeefster [slachtoffer01] na de eerste keer achteruit rijden had
geroepen: “ [verdachte01] , doe normaal!”, wist dat er tenminste één persoon in de directe nabijheid van het hek stond. Ook wist de verdachte dat aangever [slachtoffer02] buiten stond. Gelet op de verklaring van de getuige [getuige01] : “Ik zag dat hij daarna recht naar voren reed, zo ver als hij naar voren kon. Ik zag dat hij zijn wielen niet draaide, wat je wel zou doen als je daadwerkelijk probeert te keren. Ik zag dat [verdachte01] opnieuw, maar nu vol gas achteruit reed tegen het hek aan en er dwars doorheen”, is het hof van oordeel dat de verdachte de tweede keer willens en wetens met snelheid achteruit is gereden en door het hek heen, terwijl hij wist dat daar aangeefster [slachtoffer01] en mogelijk meer personen stonden. Hieruit blijkt niet, zoals de verdachte heeft verklaard, dat hij alleen heeft geprobeerd om te draaien en per ongeluk tegen
het hek aan is gereden, maar dat hij opzet heeft gehad op het bedreigen van [slachtoffer01] en [slachtoffer02] en dat hij het (tuin)hek opzettelijk heeft beschadigd.
De verdachte heeft verklaard dat hij in paniek was, omdat er door [slachtoffer02] met een plank op zijn auto werd geslagen. Hierdoor heeft de verdachte geprobeerd zo snel mogelijk weg te rijden. Uit de getuigenverklaringen van [getuige02] en [getuige03] blijkt echter dat [slachtoffer02] pas nadat de verdachte tegen het hek aan was gereden, met een stuk hout heeft geslagen tegen de achterkant van de auto van de verdachte. De verklaring van de verdachte, dat hij in paniek was en daardoor tegen het hek aan was gereden, is daarom niet aannemelijk.
Gelet op het voorgaande verwerpt het hof de door de raadsman gevoerde verweren.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij:

ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde:op 27 april 2021 te Egmond aan Zee, gemeente Bergen (NH), [slachtoffer01] en [slachtoffer02] heeft bedreigd met zware mishandeling, door met een motorvoertuig hard achteruit te rijden door een hek waar die [slachtoffer01] en [slachtoffer02] achterstonden;

ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde:op 27 april 2021 te Egmond aan Zee, gemeente Bergen (NH), opzettelijk en wederrechtelijk een (tuin)hek, dat aan een ander toebehoorde, heeft beschadigd;

ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde:op 10 mei 2021 te Alkmaar, opzettelijk en wederrechtelijk een (mobile)telefoon, die aan politie Noord-Holland toebehoorde, heeft vernield;

ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde:op 10 mei 2021 te Alkmaar, opzettelijk en wederrechtelijk een muur van een cel, die aan politie Noord-Holland toebehoorde, heeft beschadigd.

Hetgeen onder 1, 2, 3 en 4 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met zware mishandeling.
Het onder 2 en 4 bewezenverklaarde levert telkens op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte na bewezenverklaring van het onder 1 tot en met 4 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden met aftrek van de tijd in verzekering doorgebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich op 27 april 2021 schuldig gemaakt aan bedreiging van twee personen, te weten zijn tante en neef, door met zijn auto hard achteruit te rijden door een tuinhek, waar deze personen zich achter bevonden. Tevens heeft de verdachte zich die dag schuldig gemaakt aan het beschadigen van een tuinhek.
Daarnaast heeft de verdachte zich op 10 mei 2021 schuldig gemaakt aan het vernielen van een mobiele telefoon en aan het beschadigen van een muur van een politiecel, die toebehoorden aan de politie Noord-Holland.
De ervaring leert dat een bedreiging van deze aard een grote impact op de slachtoffers kan hebben.
Dat het handelen van de verdachte ook bij slachtoffer [slachtoffer01] een grote impact heeft veroorzaakt blijkt uit de verklaring die zij ter terechtzitting in eerste aanleg heeft afgelegd, de schriftelijke verklaring die ter terechtzitting in hoger beroep namens haar is voorgelezen en de onderbouwing van haar vordering tot schadevergoeding.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 22 augustus 2022 is hij eenmaal eerder strafrechtelijk onherroepelijk veroordeeld, doch dat onherroepelijke vonnis dateert van ná de pleegdata van de onderhavige bewezen verklaarde feiten.
Blijkens de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) behorende bij artikel 285 (bedreiging) van het Wetboek van Strafrecht (WvSr) wordt voor het inrijden op een persoon een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden opgelegd. Voorts heeft het hof bij de strafbepaling acht geslagen op de straffen die in soortgelijke zaken en gevallen plegen te worden opgelegd.
Gelet op de ernst van met name het onder 1 bewezen verklaarde kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige duur. Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met aftrek van de tijd in verzekering doorgebracht, passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer01]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding ter zake van het de verdachte onder 1 tenlastegelegde. Deze bedraagt € 653,14
(€ 53,14 aan materiële schade en € 600,00 aan immateriële schade), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade tot aan de dag van algehele voldoening en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 april 2021 tot aan de dag van algehele voldoening en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot volledige toewijzing van de vordering, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade tot aan de dag van algehele voldoening en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte ter zake gevorderd.
De raadsman heeft, nu in zijn visie niet bewezen kan worden dat de verdachte het hem onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, verzocht de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Wat betreft de immateriële schade overweegt het hof dat op de voet van artikel 6:106, lid 1, sub b, van het Burgerlijk Wetboek de benadeelde partij recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding, anders dan vergoeding van vermogensschade, als de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in haar eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in haar persoon is aangetast. Het hof is van oordeel dat van deze laatste situatie sprake is, gelet op de onderbouwing van de vordering en de inhoud van het dossier. In dat verband verwijst het hof wat betreft de omstandigheden waaronder het onder 1 bewezen verklaarde is gepleegd naar de bewijsoverweging. Het hof ziet in onderhavig geval, gelet op de aard van de inbreuk en alle omstandigheden van het geval, aanleiding om de immateriële schade te bepalen op een bedrag van € 600.00 vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 april 2021 tot aan de dag van algehele voldoening.
Het totaal toe te wijzen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 april 2021 tot aan de dag van algehele voldoening.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [getuige01]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding ter zake van het de verdachte onder 2 tenlastegelegde. Deze bedraagt € 3.500,00 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade tot aan de dag van algehele voldoening en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 april 2021 tot aan de dag van algehele voldoening en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte. De benadeelde partij is in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot het bedrag van € 1.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade tot aan de dag van algehele voldoening en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte ter zake gevorderd.
De raadsman heeft verzocht de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, nu deze ziet op vergoeding van een geheel nieuw (tuin)hek en de vordering onvoldoende onderbouwd is.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 april 2021 tot aan de dag van algehele voldoening.
Voor het overige is uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor het overige zal worden afgewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Vordering van de benadeelde partij politie Noord-Holland, gemachtigde [gemachtigde01]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding ter zake van het de verdachte onder 4 tenlastegelegde. Deze bedraagt
€ 134,50 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade tot aan de dag van algehele voldoening en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
10 mei 2021 tot aan de dag van algehele voldoening en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot volledige toewijzing van de vordering, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade tot aan de dag van algehele voldoening en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte ter zake gevorderd.
De raadsman heeft zich namens de verdachte gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 4 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 mei 2021 tot aan de dag van algehele voldoening.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 57, 63, 285 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer01]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer01] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 653,14 (zeshonderddrieënvijftig euro en veertien cent) bestaande uit € 53,14 (drieënvijftig euro en veertien cent) materiële schade en € 600,00 (zeshonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[slachtoffer01] , ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 653,14 (zeshonderddrieënvijftig euro en veertien cent) bestaande uit € 53,14 (drieënvijftig euro en veertien cent) materiële schade en € 600,00 (zeshonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
13 (dertien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan één van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 27 april 2021.
Vordering van de benadeelde partij [getuige01]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [getuige01] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.000,00 (duizend euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [getuige01] , ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.000,00 (duizend euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
20 (twintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan één van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 27 april 2021.
Vordering van de benadeelde partij politie Noord-Holland
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij politie Noord-Holland ter zake van het onder 4 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 134,50 (honderdvierendertig euro en vijftig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd politie Noord-Holland, ter zake van het onder 4 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 134,50 (honderdvierendertig euro en vijftig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
2 (twee) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan één van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 10 mei 2021.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L.M. van der Voet, mr. E. van Die en mr. M. Senden, in tegenwoordigheid van mr.
D. Zeiss, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 september 2022.